Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 115870 / KG ZA 04-485
Datum vonnis: 9 september 2004
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. J.M.J. Huver te Arnhem,
advocaat mr. G.J. Schras te Hellevoetsluis,
1. [gedaagde],
wonende te [woonplaats], United Kingdom,
tevens woonplaats houdende te Zwijndrecht,
2. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur voor gedaagde sub 1 mr. H. van Ravenhorst te Arnhem,
advocaat mr. J.C. Fritse te Dordrecht,
gedaagde sub 2 verschenen in persoon.
Het verloop van de procedure
Eiser heeft gedaagden ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
Gedaagde sub 1 heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
Gedaagde sub 2 heeft ter zitting verklaard dat hij zich niet tegen toewijzing van de gevorderde voorzieningen verzet.
De advocaat van eiser en de advocaat van gedaagde sub 1 hebben de zaak bepleit, overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities en de daarbij behorende producties.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1. Partijen -hierna respectievelijk [eiser] (eiser), [gedaagde] (gedaagde sub 1) en [gedaagde] (gedaagde sub 2) te noemen-
hebben tezamen met de heer [betrokkene] vanaf eind 2002/begin 2003 tot omstreeks medio 2003 samengewerkt met als doel de gezamenlijke participatie in de verkoop/vertegenwoordiging in Europa van ultrasonische apparatuur/technologie -bij partijen bekend als de zogenaamde UIT (Ultrasonic Impact Treatment)-technologie - die door het Amerikaanse bedrijf Applied Ultrasonics (hierna AU) op de markt wordt gebracht.
In het kader van deze samenwerking zijn -voor zover thans van belang- de volgende contracten gesloten, waarvan de inhoud voor zover nodig hierna aan de orde zal komen:
A. een zogenaamd “Memorandum of Understanding Terms of Agreement with a European Partner”, gedateerd 18 december 2002 en ondertekend door [eiser], [gedaagde] en [betrokkene], directeur van AU, waarin onder meer afspraken zijn gemaakt met betrekking tot toekomstige verkoopplannen en het geheim houden van bepaalde zaken (productie 1 eiser);
B. een (voor)overeenkomst van 10 maart 2003, opgesteld en ondertekend door [betrokkene] en mede ondertekend door [eiser], [gedaagde] en [gedaagde] betreffende (onder meer) de verdeling van de aandelen en investeringen in de verschillende opgerichte c.q. nog op te richten vennootschappen (productie 3 eiser);
C. een zogenaamde “Shareholders Agreement”, gedateerd 17 juli 2003 en ondertekend door [eiser], [gedaagde], [gedaagde] en [betrokkene], waarin (onder meer) de opzet/wijze van inrichting van de (in Nederland op te richten) vennootschappen UMTT BV en UMT Holding BV is geregeld alsmede de (definitieve) verdeling van de aandelen c.q. het kapitaal daarin; in dit contract staat (onder meer) vermeld: “(…) A final agreement among all parties based on above has to be reached by Thursday the 17 th of July 2003. Hans will sign on behalf of UMTT BV the contract with AU (…).”(productie 4 eiser);
D. een zogenaamde “Sales Representative Agreement” (hierna ook wel “sales agreement” te noemen), getekend door [betrokkene] voornoemd namens AU en door [eiser] namens UMTT BV, met als ingangsdatum 1 mei 2003 (productie 6 eiser), waarin (onder artikel 6) een non-concurrentiebeding is opgenomen dat er -samengevat op neerkomt dat geen van betrokkenen -in privé danwel via participatie in andere vennootschappen- gedurende drie jaren na beëindiging van deze overeenkomst AU zal beconcurreren met een soortgelijke technologie als de UIT-technologie, een en ander in de ruimste zin des woords; tevens is daarin (onder artikel 19) een geheimhoudingsbeding opgenomen, krachtens welk betrokkenen geheimhouding dienen te betrachten met betrekking tot informatie -eveneens in de ruimste zin des woords- die zij hebben verkregen in het kader van hun werkzaamheden krachtens deze overeenkomst.
2. Omstreeks medio 2003 is een breuk tussen partijen ontstaan als gevolg van meningsverschillen over de uitvoering van voormelde contracten. [gedaagde] en [gedaagde] zijn vervolgens gaan samenwerken met de vennootschap Buitendijk Techniek BV en hebben de Luxemburgse vennootschap UMTT S.A. opgericht, die eveneens actief is op het gebied van ultrasonische apparatuur.
[gedaagde] en [gedaagde] hebben hun samenwerking inmiddels beëindigd.
[eiser] en [betrokkene] hebben inmiddels de vennootschap Eurosonics B.V. opgericht en via deze vennootschap een nieuwe “sales representative agreement” met AU gesloten.
3. De beide hiervoor onder 1 C genoemde vennootschappen UMTT B.V. en UMT Holding B.V. zijn nimmer opgericht. In het desbetreffende register van de Kamer van Koophandel is
UMTT B.V. als “B.V. in oprichting” ingeschreven (geweest).
4. Bij brief van haar advocaat van 12 december 2003, gericht aan (onder andere) partijen, heeft AU de “sales agreement” met onmiddellijke ingang ontbonden en partijen gewezen op c.q. hoofdelijk aansprakelijk gehouden voor de verplichtingen die uit deze overeenkomst voor partijen voortvloeien en hen gesommeerd daaraan gevolg te geven.
1. [eiser] stelt zich op het standpunt dat hij samen met [gedaagde], [gedaagde] en [betrokkene] een bedrijf onder de naam UMTT B.V. i.o. heeft uitgeoefend dat -mede gelet op de tussen hen gesloten (onder de feiten sub 1 C omschreven) “Shareholders Agreement” - als een vennootschap onder firma moet worden aangemerkt. Op grond daarvan is volgens [eiser] ieder van hen hoofdelijk jegens AU verbonden/aansprakelijk voor de verplichtingen die zijn ontstaan uit de tussen UMTT B.V. i.o. en AU gesloten “sales agreement”. Volgens [eiser] schenden [gedaagde] en [gedaagde] deze verplichtingen, met name die genoemd in artikel 6 (non-concurrentie) en artikel 19 (geheimhouding), doordat zij via een nieuw opgerichte vennootschap op de Europese markt actief zijn met een (ultrasonische) techniek die concurrerend is met de UIT-technologie van AU en daarbij gebruik maken van informatie die zij louter in het kader van hun werkzaamheden ten behoeve van AU en UMTT B.V. i.o. hebben verkregen. Voorts stelt [eiser] dat [gedaagde] en [gedaagde] bestaande klanten van AU benaderen.
Door aldus te handelen schenden [gedaagde] en [gedaagde] in de visie van [eiser] hun verplichtingen uit meergenoemde “Shareholders Agreement” en plegen zij wanprestatie.
Bovendien loopt [eiser] daardoor volgens hem het risico dat hij door AU wordt aangesproken voor de aldus ontstane schade, zodat deze handelwijze tevens als onrechtmatig jegens hem moet worden aangemerkt.
2. Op grond van het vorenstaande vordert [eiser] thans -kort gezegd- nakoming door [gedaagde] en [gedaagde] van hun verplichtingen voortvloeiende uit de artikelen 6 en 19 van de “sales agreement” althans een verbod om in strijd daarmee te handelen, versterkt met een dwangsom. [eiser] stelt daarbij een spoedeisend belang te hebben, omdat hij grote financiële risico’s loopt, nu hij door AU dreigt te worden aangesproken, temeer daar hij met zijn huidige vennootschap Eurosonics B.V. een nieuwe “sales agreement” met AU heeft gesloten.
3. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer zoals weergegeven in (met name de conclusie van) de door zijn advocaat overgelegde pleitnota waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
[gedaagde] heeft zich niet verzet tegen toewijzing van de onderhavige vorderingen.
De beoordeling van de vorderingen
A. De vorderingen tegen [gedaagde]
1. Nu [gedaagde] tijdens de behandeling van dit kort geding uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij zich gebonden acht aan de verplichtingen voortvloeiende uit (met name de artikelen 6 en 19 van) de “sales agreement” en dat hij daarom geen bezwaar heeft tegen toewijzing van de onderhavige vorderingen, kunnen deze worden toegewezen, met dien verstande dat het totaal van de eventueel te verbeuren dwangsommen aan een maximum zal worden gebonden zoals hierna in het dictum is opgenomen.
2. Als de jegens [eiser] in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] in de kosten van dit kort geding aan de zijde van [eiser] worden verwezen.
B. De vorderingen tegen [gedaagde]
3. Nu [gedaagde] (mede) woonplaats heeft gekozen in Nederland en de verbintenissen uit de overeenkomst waarop [eiser] zich
beroept, (mede) in Nederland moeten worden uitgevoerd, heeft de Nederlandse (voorzieningen)rechter rechtsmacht (art. 2 jo. 6 sub a Rv.).
4. Omdat [gedaagde] volgens de stellingen van [eiser] hetzij heeft gehandeld in strijd met een maatschapsovereenkomst naar Nederlands recht hetzij een onrechtmatige daad (mede) in Nederland heeft gepleegd, is Nederlands recht op de rechtsverhouding tussen [eiser] en [gedaagde] van toepassing.
de inhoudelijke beoordeling
5. Het meest ver strekkende verweer van [gedaagde] is dat hij niet gebonden is aan de “sales agreement” en de daaruit voortvloeiende verplichtingen, omdat hij deze overeenkomst niet heeft ondertekend en evenmin [eiser] daartoe (schriftelijk of mondeling) heeft gemachtigd. Hieromtrent wordt als volgt overwogen.
Vast staat dat de “sales agreement” met AU is gesloten namens UMTT B.V. i.o. en niet namens de oprichters daarvan in persoon. Nu deze vennootschap nooit is opgericht, brengt het bepaalde in artikel 2:203, tweede lid, BW mee dat [eiser] (als degene die de betrokken rechtshandeling -de ondertekening van het contract met AU namens UMTT B.V. i.o. - heeft verricht) persoonlijk jegens AU is gebonden.
De overige oprichters van UMTT B.V. i.o. zijn dus in beginsel niet gebonden aan de namens deze vennootschap aangegane verplichtingen. Daaraan doet niet af (de stelling van [eiser]) dat [eiser] door de overige oprichters mondeling zou zijn gemachtigd het contract met AU te ondertekenen (hetgeen door [gedaagde] overigens uitdrukkelijk is betwist).
6. Het voorgaande zou anders kunnen zijn, indien (zoals [eiser] stelt) partijen vóór de oprichting van die vennootschap reeds een vennootschap onder firma exploiteerden en op grond daarvan hoofdelijk aansprakelijk voor de met AU aangegane verplichtingen moeten/kunnen worden geacht. Voor een dergelijke exploitatie is vereist dat betrokkenen gezamenlijk onder gemeenschappelijke naam
(in dit geval UMTT B.V. i.o.) daadwerkelijlk een bedrijf uitoefenden.
Daarvan is hier echter niet gebleken. [eiser] heeft in dit kort
geding ook niet aannemelijk gemaakt dat door partijen meer activiteiten zijn verricht dan voorbereidende werkzaamheden ten behoeve van de oprichting van UMTT B.V.
Bovendien kan van de gestelde aansprakelijkheid van [gedaagde] eerst sprake zijn als hij daadwerkelijk als beherend vennoot van de gestelde vennootschap onder firma “UMTT B.V. i.o.”is opgetreden.
Dat is in dit kort geding aangetoond noch aannemelijk gemaakt, terwijl uit de stellingen van [gedaagde] volgt dat hij niet als beherend vennoot in het handelsregister stond ingeschreven,
7. Op grond van het bovenstaande kan in dit kort geding niet worden uitgegaan van een hoofdelijke verbondenheid van [gedaagde] voor verbintenissen van UMTT B.V. i.o., danwel voor de verbintenissen die op grond van art. 2:203 lid 2 BW op [eiser] zijn komen te rusten.
8. Ook de gestelde wanprestatie van [gedaagde] wegens schending van zijn verplichtingen uit de “Shareholders agreement” is niet komen vast te staan. Uit die overeenkomst blijkt immers niet zonder meer dat de toekomstige aandeelhouders zich jegens elkaar verplicht hebben om in te staan voor de verbintenissen die in naam van de op te richten vennootschap zijn aangegaan.
9. Resteert de vraag of [gedaagde] in zijn onderlinge verhouding met [eiser] onrechtmatig jegens deze handelt/heeft gehandeld en dus aansprakelijk is, omdat hij weet dat door zijn handelwijze [eiser] door een derde (AU) zal kunnen worden aangesproken.
Deze vraag dient voorshands ontkennend te worden beantwoord op grond van de navolgende feiten en omstandigheden:
a) tussen [eiser] en [gedaagde] bestaat geen overeenkomst die [gedaagde] verplicht AU geen concurrentie (als daarvan al sprake is) aan te doen;
b) evenmin bestaat voor [gedaagde] een directe verplichting op grond van enige afspraak om [eiser] voor alle aansprakelijkheid te vrijwaren of aansprakelijkheid voor [eiser] te voorkomen;
c) [gedaagde] was niet betrokken bij de onder de feiten sub 1.A. genoemde intentieverklaring;
d) niet is komen vast te staan dat [gedaagde] op de hoogte was van de exacte inhoud van de “sales agreement” (meer in het bijzonder van de daarin onder art. 6 en art. 19 opgenomen non-concurrentie- en geheimhoudingsbedingen), nu de door [eiser] daartoe aangevoerde stelling ter zitting uitdrukkelijk door/ namens [gedaagde] is betwist.
Gelet op het voorgaande is in het kader van dit kort geding onvoldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, nog daargelaten de vraag (waarover partijen van mening verschillen) of de thans door/namens [gedaagde] verrichte activiteiten wel als concurrerend jegens AU moeten worden aangemerkt.
10. Nu de vorderingen van [eiser] reeds op het voorgaande afstuiten, kunnen de overige stellingen en verweren van partijen onbesproken blijven.
11. Als de jegens [gedaagde] in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] in de kosten van dit kort geding aan de zijde van [gedaagde] worden verwezen.
op de vorderingen tegen [gedaagde]
1. veroordeelt [gedaagde] om zich overeenkomstig de verplichtingen voortvloeiende uit de artikelen 6 en 19 van de “sales representative agreement” d.d. 1 mei 2003 te gedragen,
2. veroordeelt [gedaagde] om ingeval hij (na betekening van dit vonnis) in gebreke mocht blijven aan bovenstaande veroordeling te voldoen, aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 5.000,-- per dag, echter met een maximum van € 250.000,--,
3. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] bepaald op € 703,-- voor salaris en op € 324,78 voor verschotten,
4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5. weigert het anders of meer gevorderde.
op de vorderingen tegen [gedaagde]
6. weigert de gevorderde voorzieningen,
7. veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] bepaald op € 703,-- voor salaris en op € 241,-- voor verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Noordraven en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Wouters op 9 september 2004.