ECLI:NL:RBARN:2004:AR2826

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
4 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99994
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding van overeenkomst wegens non-conformiteit van een parkeerplaats

In deze zaak vordert eiseres, [X], de ontbinding van de overeenkomst met gedaagde, BCE BOUW B.V., met betrekking tot de verkoop van een parkeerplaats. Eiseres stelt dat de parkeerplaats niet voldoet aan de verwachtingen die zij op basis van de overeenkomst mocht hebben, en verwijst naar verschillende aspecten van non-conformiteit, zoals de afmetingen van de parkeerplaats en de breedte van de toegangsweg. De rechtbank heeft op 4 augustus 2004 vonnis gewezen, waarin zij oordeelt dat de door eiseres gestelde non-conformiteit niet is aangetoond. De rechtbank overweegt dat de afmetingen van de parkeerplaats, zoals door gedaagde gepresenteerd, in wezen correct zijn en dat de verschillen in afmetingen niet substantieel genoeg zijn om te concluderen tot non-conformiteit. Eiseres heeft ook niet voldoende onderbouwd dat de ruimte voor in- en uitparkeren te krap is. De rechtbank concludeert dat gedaagde, door een voorstel te doen om de parkeerplaats te verplaatsen of te verwijderen, haar verzuim heeft gezuiverd. Eiseres heeft deze voorstellen afgewezen, waardoor zij in schuldeisersverzuim is geraakt. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan en verwijst de zaak naar de rolzitting voor uitlating van eiseres over de verbindendheid van de NEN-normen.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 99994 / HA ZA 03-833
Datum vonnis: 4 augustus 2004
Vonnis
in de zaak van
[X],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. J.M. Karstens te Barendrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BCE BOUW B.V.,
gevestigd te Ede,
gedaagde,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. P.W. Huitema te Arnhem.
1. Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 21 april 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1 Partijen hebben op 24 mei 2000 een overeenkomst gesloten waarbij BCE aan [X] een parkeerplaats heeft verkocht tegen een koopsom van ƒ 32.500,--. Deze is in de notariële akte van levering omschreven als: “het appartementsrecht, omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de deels overdekte parkeerplaats aan de [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie E nummer 5821 A-50”.
2.2 De breedte van de parkeerplaats van [X] is 2.06 meter. Naast die parkeerplaats van [X] bevindt zich de parkeerplaats van een zekere [A]. De gezamenlijke breedte van deze beide parkeerplaatsen bedraagt 4.37 meter.
2.3 Het parkeerterrein waarvan de parkeerplaats deel uitmaakt, was aanvankelijk afgesloten door een slagboom. [X] heeft nimmer de beschikking gekregen over een handzender om die slagboom te bedienen.
3. Het geschil
3.1 [X] vordert -samengevat en zakelijk weergegeven- dat de rechtbank:
primair de overeenkomst tussen [X] en BCE zal ontbinden althans ontbonden zal verklaren, met veroordeling van BCE tot betaling aan [X] van een bedrag van € 17.747,86, vermeerderd met verschuldigde servicekosten, buitengerechtelijke incassokosten en rente,
subsidiair BCE zal veroordelen de buitenplaatsen vrij te maken en te houden op straffe van een dwangsom, met veroordeling van BCE tot betaling aan [X] van een schadevergoeding nader op te maken bij staat, van buitengerechtelijke incassokosten en van rente,
meer subsidiair BCE zal veroordelen tot betaling aan [X] van een schadevergoeding nader op te maken bij staat, van buitengerechtelijke incassokosten en van rente.
3.2 Aan deze vordering legt [X] het volgende ten grondslag. Er is sprake van non-conformiteit, omdat de parkeerplaats en de toegangsweg minder breed zijn dan op de tekening in de verkoopbrochure was aangegeven en de parkeerplaats zo smal is dat deze ongeschikt is om als parkeerplaats te dienen.
3.3 BCE voert gemotiveerd verweer. Daarop zal, voor zover van belang, onder de beoordeling worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1 Bij het omrekenen van de koopsom van ƒ 32.500,-- naar euro’s heeft [X] een vergissing gemaakt. In haar dagvaarding gaat zij uit van een tegenwaarde van € 17.747,86, terwijl de werkelijke tegenwaarde € 14.747,86 is. Ter comparitie heeft [X] deze vergissing erkend en de rechtbank zal dan ook van laatstgenoemd bedrag uitgaan.
4.2 De raadsman van [X] heeft BCE bij brief van 30 oktober 2002 in gebreke gesteld en, bij gebreke van een redelijk voorstel ter oplossing van de problemen binnen 14 dagen nadien, de ontbinding van de overeenkomst ingeroepen en aanspraak gemaakt op terugbetaling van de koopsom en op schadevergoeding. Binnen deze gestelde termijn, die de rechtbank redelijk acht, heeft BCE geen voorstel gedaan. Niettemin heeft [X] kennelijk haar standpunt dat de overeenkomst daardoor reeds buitengerechtelijk was ontbonden, niet gehandhaafd. Dit leidt de rechtbank niet alleen af uit het veelvuldige overleg dat nadien nog is gepleegd teneinde te trachten tot een zodanige oplossing te komen, dat [X] haar parkeerplaats op een voor haar aanvaardbare wijze zou kunnen blijven gebruiken, maar ook en vooral uit het feit dat [X] zich nadien op het standpunt heeft gesteld dat zij haar parkeerplaats wenste te behouden (zie onder meer de brief d.d. 28 mei 2003 van haar raadsman, overgelegd als prod. 11 bij conclusie van antwoord). En de wens tot het behoud van de parkeerplaats verdraagt zich uiteraard niet met de stelling dat de overeenkomst is ontbonden.
4.3 Van non-conformiteit is sprake indien het gekochte niet aan de overeenkomst beantwoordt, dat wil zeggen indien, met andere woorden, het gekochte niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Dit is in de koopovereenkomst verwoord in artikel 5.3: “De parkeerplaats zal bij de oplevering de feitelijke eigenschappen bezitten die voor een normaal gebruik nodig zijn. Koper is voornemens de parkeerplaats te gebruiken als: parkeerplaats”.
4.4 [X] onderbouwt haar stelling dat van non-conformiteit sprake is door te verwijzen naar:
- de afmetingen van de parkeerplaats;
- de breedte van de toegangsweg tot de parkeerplaats;
- de in- en uitrijruimte tot de parkeerplaats.
4.5 [X] heeft ter comparitie erkend dat de in de conclusie van antwoord door BCE vermelde afmetingen van de parkeerplaats c.a. ongeveer juist zijn en dus haar eigen aanvankelijke opgave in de dagvaarding onjuist. Zij heeft foto’s met daarop ingetekend de haars inziens juiste (nader gemeten) afmetingen overgelegd. De resterende zeer kleine verschillen tussen de afmetingen die [X] respectievelijk BCE opgeven, zijn verwaarloosbaar en dus irrelevant voor de in deze zaak te nemen beslissing. Naar de rechtbank begrijpt, handhaaft [X] haar standpunt dat sprake is van non-conformiteit.
4.6 Partijen hebben verschillende tekeningen overgelegd, waarbij BCE heeft gesteld dat de tekening die zij heeft overgelegd als productie 29, bij de verkoop is gehanteerd. Dat heeft [X] niet weersproken en lijkt bovendien te worden bevestigd door het feit dat dezelfde tekening door [X] is overgelegd als bijlage bij de koopovereenkomst. Op deze tekening staan geen afmetingen vermeld. In verband daarmede en bij gebreke van andere relevante op de tekening vermelde gegevens, kan de rechtbank kan dan ook niet op basis van deze tekening concluderen dat de parkeerplaats niet aan de overeenkomst beantwoordt.
4.7 [X] op haar beurt baseert zich op een tekening (overgelegd als prod. 1), waarvan de herkomst -in elk geval voor de rechtbank- onduidelijk is. Ook op basis van deze tekening kan de rechtbank voor wat betreft de breedte van de parkeerplaats niet concluderen tot non-conformiteit. [X] stelt dat volgens die tekening de breedte van de parkeerplaats 2.08 à 2.10 meter zou moeten bedragen. Volgens de nadere opgave van [X] is die breedte in werkelijkheid 2.06 meter. Dit geringe verschil is onvoldoende om te kunnen concluderen tot non-conformiteit, zeker indien in aanmerking is genomen dat de onderbroken lijn die de afscheiding vormt tussen de parkeerplaatsen van [X] en [A], die volgens de opgave van [X] 10 centimeter breed moet zijn (een totale breedte van 4.37 meter minus 2.06 meter van de parkeerplaats van [X] en 2.21 meter voor de parkeerplaats van [A] inclusief een afscheidingsstreep aan de zijkant), bij de meting door [X] geheel buiten beschouwing is gelaten.
4.8 [X] verwijst ook naar de norm van minimaal 4.36 meter voor twee parkeerplaatsen die volgens haar van gemeentewege wordt gehanteerd. Volgens haar nadere opgave is de totale breedte van de parkeerplaatsen van [A] en haarzelf echter 4.37 meter, zodat aan die norm wordt voldaan.
4.9 [X] heeft voorts ter comparitie gesteld dat niet wordt voldaan aan geldende NEN-normen. [X] heeft echter niet gesteld en evenmin is gebleken dat voor het aangaan van de koopovereenkomst deze NEN-normen tussen partijen zijn besproken of zelfs maar dat zij van de inhoud ervan op de hoogte was. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat zulks niet het geval is, zodat deze normen niet van invloed kunnen zijn geweest op de verwachtingen die [X] had en mocht hebben ten aanzien van de eigenschappen van het gekochte.
4.10 Partijen verschillen voorts van mening over de vraag of de NEN-normen in het onderhavige geval bindend zijn. Indien deze normen bindend zouden blijken te zijn, zou zulks wel van belang kunnen zijn voor het antwoord op de vraag of sprake is van non-conformiteit. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit de laten omtrent de verbindendheid van de NEN-normen, eerst [X] en vervolgens BCE. Aan [X] wordt verzocht die normen daarbij in het geding te brengen.
4.11 [X] stelt voorts dat de toegangsweg minder breed is dan zij op basis van de tekeningen mocht verwachten. Die breedte is op zichzelf geen eigenschap van de parkeerplaats. En nu die breedte, die volgens [X] varieert van 3.88 meter tot -in elk geval- 4.84 meter, naar de overtuiging van de rechtbank ruim voldoende is voor een gemiddelde automobilist en [X] daardoor geacht moet worden via de toegangsweg haar parkeerplaats gemakkelijk te kunnen bereiken, kan de breedte van die toegangsweg evenmin leiden tot de conclusie van non-conformiteit.
4.12 Ten slotte onderbouwt [X] haar standpunt dat sprake is van non-conformiteit door te wijzen op de te geringe ruimte voor het in- en uitparkeren. De afstand van de parkeerplaats van [X] tot de parkeerplaats die is gesitueerd aan de overzijde van de toegangsweg (in de stukken aangeduid als parkeerplaats E en ook wel als parkeerplaats A45 en in het petitum van [X] buitenplaats genoemd), bedraagt volgens haar 4.84 meter. Voor de rechtbank staat bepaald niet vast dat die afstand te krap is om op een behoorlijke wijze te kunnen in- en uitparkeren. Er echter veronderstellenderwijze van uitgaande dat [X] in dezen het gelijk aan haar zijde heeft en er dus ook veronderstellenderwijze van uitgaande dat BCE als gevolg van het verstrijken van de termijn tot nakoming in de brief van 30 oktober 2002 in verzuim verkeerde, had BCE de bevoegdheid dat verzuim te zuiveren. De overeenkomst was en is immers niet ontbonden, zoals in rechtsoverweging 4.2 is overwogen.
BCE heeft aan [X] aangeboden deze parkeerplaats E/A45 over een afstand van 60 centimeter in de richting van de erfscheiding te verplaatsen, waardoor de afstand tot de parkeerplaats van [X] 5.44 meter zou worden, en later zelfs om die parkeerplaats helemaal te verwijderen. Beide voorstellen heeft [X] niet geaccepteerd. Naar het oordeel van de rechtbank zou als gevolg van beide oplossingen -de verplaatsing dan wel de verwijdering van parkeerplaats E/A45- de in- en uitrijruimte zodanig worden, dat deze alsdan in elk geval voldoende geacht zou moeten worden. Dat daarover anders geoordeeld zou moeten worden, heeft [X] wel gesteld maar op geen enkele wijze onderbouwd. BCE zou daardoor, nog steeds veronderstellenderwijze ervan uitgaande dat zij in verzuim verkeerde, haar verzuim hebben gezuiverd. [X] heeft gezien het bovenstaande oordeel van de rechtbank dat door de uitvoering van die voorstellen de in- en uitrijruimte in elk geval voldoende zou worden, derhalve ten onrechte deze beide voorstellen afgewezen. Daardoor is zij in schuldeisersverzuim komen te verkeren, zodat de overeenkomst op deze grond, de gestelde te geringe ruimte voor het in- en uitparkeren, niet ontbonden zal kunnen worden.
4.13 De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.
De beslissing
De rechtbank:
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 8 september 2004 voor uitlating aan de zijde van [X] als overwogen in rechtsoverweging 4.10,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2004.
de griffier de rechter