ECLI:NL:RBARN:2004:AR2825

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
4 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
88592
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. van Driel van Wageningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hinder door waterafvoer van dakterras en recht van overpad tussen buren

In deze zaak, die op 4 augustus 2004 door de Rechtbank Arnhem werd behandeld, stonden buren [W] en [Y] tegenover elkaar in een geschil over hinder door waterafvoer van een dakterras en het gebruik van een recht van overpad. De eisers in conventie, [W], stelden dat water van het dakterras van [Y] langs hun buitenmuur naar beneden liep, wat hinder veroorzaakte. De rechtbank benoemde een deskundige om de situatie te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat de constructie van de terrasafscheiding van [Y] niet de oorzaak was van het water dat langs het kozijn van [W] liep, maar dat het ontbreken van een kitrandje wel bijdroeg aan het probleem. De rechtbank oordeelde dat [Y] verplicht was om de kitrand aan te brengen om verdere hinder te voorkomen. Daarnaast werd [Y] veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 50 per overtreding, tot een maximum van € 5.000, indien zij in gebreke bleven aan deze veroordeling te voldoen. In reconventie werden de vorderingen van [Y] afgewezen, en zij werden veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen de partijen, waarbij iedere partij haar eigen kosten droeg. Dit vonnis is uitgesproken door mr. D. van Driel van Wageningen en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

Rechtbank [woonplaats]
Sector civiel recht
Zaak/rolnummer: 88592/HA ZA 02-993
Uitspraak: 4 augustus 2004
Vonnis
in de zaak van
1. [W],
2. [X],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers in conventie bij dagvaarding van 24 juni 2002,
verweerders in reconventie,
procureur mr. J.S.E. Vermeulen te [woonplaats],
advocaat mr. S.M. van Luijk te Nieuwegein,
tegen:
1. [Y],
2. [Z]
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. M. Mulder,
beiden te Arnhem.
Het verloop van de procedure
Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar het vonnis van 17 december 2003. Naar aanleiding van dit tussenvonnis heeft een onderzoek door de door de rechtbank benoemde deskundige plaatsgevonden. Het rapport van dat onderzoek, gedateerd 26 maart 2004, bevindt zich bij de stukken. Daarna heeft ieder van de partijen een conclusie na deskundigenbericht genomen. Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten, het geschil en de beoordeling ervan
In conventie en in reconventie
1. De rechtbank blijft bij hetgeen zij in genoemd tussenvonnis heeft overwogen en beslist.
2. In dat tussenvonnis zijn aan de daarbij benoemde deskundige de volgende vragen voorgelegd
a. Loopt bij het besproeien van het dakterras van [Y] of bij (hevige) regenval het (regen)water aan de keukenzijde langs de buitenmuur, de buitenvensterbank en het kozijn van [W] naar beneden?
b. Zo ja, is de constructie van de door [Y] op het dakterras geplaatste afscheiding daarvan de oorzaak?
c. Zo ja, hoe kan dit probleem worden verholpen?
d. Is het technisch haalbaar de camera van [W] naar rechts van het naastgelegen rechterkozijn te verplaatsen?
e. Zo ja, wordt het zicht dat de camera biedt daardoor te beperkt?
f. Welke andere feiten of omstandigheden, gebleken uit het onderzoek, kunnen van belang zijn voor een goed begrip van de zaak?
In conventie voorts
3. [W] hebben bij conclusie na deskundigenbericht bevestigd het vallen van hemelwater via het dakterras langs de glazen afscherming en langs het keukenraam naar beneden op hun erf niet als hinder te beschouwen, zodat dit verder buiten beschouwing kan blijven.
4. Ter zake van het besproeien van (de planten op) het dakterras van [Y] (vraag a) heeft de deskundige het volgende opgemerkt:
“1. Indien de bladeren van de ranken van de kuipplant een schuin lopend schaduwdak gaan vormen en dit groene lover wordt aan de bovenzijde besproeid dan is het zeer wel denkbaar dat het water van de beregening aan de zijde van de erfgrens naar beneden loopt, daar geen goot dit water op de erfgrens tegenhoudt.
2. Indien het glas van de terrasafscheiding middels water uit een tuinslang wordt schoongespoten kan er water lopen door de smalle spleet tussen glasomranding en frame van de terrasafscheiding, zoals in de toelichting bij foto nr. 4 is verwoord onder waarnemingen van algemene aard. Dit is met een kitvoegje zeer eenvoudig op te lossen. Voor het overige wordt het water op het erf van partij [Y] afgevoerd zoals omschreven in de toelichting bij foto nr. 2.
3. Toen ondergetekende de situatie van twee zijden had bestudeerd is hij teruggegaan naar partij [Y] om te verzoeken zijn beregening in het kader van het onderzoek te beproeven. Dhr. [Y] was op dat moment niet meer bereikbaar. Gelet op de foto van bijlage 2 met de afgedopte einden van de waterleiding en het nog ontluikende groen leek het ondergetekende bovendien niet zinvol de beproeving hiermee te doen, doch hiermee te wachten tot de beregeningsinstallatie in bedrijf is en het bladerdak tot volle wasdom is gekomen”.
Op vraag b heeft de deskundige geantwoord dat de constructie van de door [Y] op het dakterras geplaatste afscheiding niet de oorzaak ervan is dat bij het besproeien van de planten op het dakterras water langs het kozijn van het keukenraam van [W] loopt, zulks “onverminderd het gestelde onder punt 2 bij de beantwoording van vraag a”. Bij de beantwoording van vraag c heeft de deskundige vermeld:
“Hoewel partij [W] desgevraagd verklaarde dat het euvel zich de laatste tijd niet voordeed kan het volgende worden aangevoerd:
Zorg dat noch een beregeningsinstallatie water over de dakterrasafscheiding heenvoert, noch via het bladerdak water over de dakterrasafscheiding wordt geleid”.
5. [W] en [Y] hebben de bevindingen van de deskundige op zichzelf niet weersproken. [W] hebben wel aangevoerd dat zij het antwoord van de deskundige op vraag b niet begrijpen, omdat volgens hen uit de in het rapport neergelegde bevindingen volgt dat “de terrasafscheiding wel de oorzaak kan zijn van het lopen van water langs het kozijn bij het keukenraam”. Dat is evenwel niet de conclusie die de deskundige uit zijn bevindingen trekt. De deskundige heeft wel geconstateerd dat er water via de terrasafscheiding op het erf van [W] kan lopen, maar hij heeft geconcludeerd dat de oorzaak daarvan - “onverminderd het gestelde onder punt 2 bij de beantwoording van vraag a” (het ontbreken van een kitrandje) - niet is gelegen in de constructie van de terrasafscheiding. De deskundige heeft zijn antwoorden op de sub a t/m c gestelde vragen goed gemotiveerd. Deze komen de rechtbank juist en overtuigend voor en worden door haar overgenomen.
6. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van [W] [Y] te veroordelen de constructie van het dakterras met betrekking tot de afwatering zodanig aan te passen dat [W] daarvan geen hinder ondervinden in zoverre toewijsbaar is dat [Y] het door de deskundige bedoelde kitrandje
- hetgeen de rechtbank ziet als een onderdeel van de constructie van de terrasafscheiding- dienen aan te brengen. [Y] hebben immers niet betwist dat zij de glazen terrasafscheiding schoonspuiten. Dat er dan water via het kozijn van [W] op hun terrein kan lopen staat wel vast en dat behoeven zij niet te dulden. Dat geldt ook voor aflopend water door het besproeien van de beplanting op het dakterras door [Y], maar een daarop gerichte vordering is door [W] niet ingesteld. Het mogelijk slordig besproeien van de beplanting heeft immers niet te maken met de constructie van de terrasafscheiding. De rechtbank gaat er evenwel van uit dat [Y] zich, gegeven hetgeen hiervoor is overwogen, op dit punt zullen houden aan het door de deskundige bij de beantwoording van vraag c gegeven advies.
7. De slotsom is dat de vorderingen van [W] zoals die in het tussenvonnis van 1 oktober 2003 onder 3.b, c en g zijn weergegeven kunnen worden toegewezen zoals hierna in het dictum zal worden vermeld. Er is aanleiding de gevorderde dwangsommen te matigen en het totaal daarvan aan een maximum te binden. Aangezien de partijen over en weer op enige punten in het ongelijk zijn gesteld zullen de kosten van de procedure (in de conventie) tussen hen worden gecompenseerd. Dat geldt ook voor de kosten van het deskundigenbericht. De rechtbank gaat er gelet op de inhoud van het deskundigenbericht (schattenderwijs) vanuit dat de deskundige 75% van zijn tijd heeft besteed aan de beantwoording van de vragen die voor de beoordeling van de vorderingen in conventie van belang waren. Aangezien de kosten van het deskundigenbericht (in totaal € 1.206,66, voor de conventie dus 75% daarvan wat neerkomt op afgerond € 905,--) door [W] zijn voorgeschoten zullen [Y] worden veroordeeld de helft daarvan aan [W] (terug) te betalen. Dat komt neer op een bedrag van (€ 905,--:2 =) € 452,50.
In reconventie voorts
8. De deskundige heeft bij de beantwoording van de vragen d en e aangegeven dat het technisch mogelijk is de camera te verplaatsen naar de rechter stijl van het meest rechtse raam, maar dat de huidige - centrale - stand van de camera het doel (zicht te houden op alle bewegingen op de binnenplaats van [W]) het beste dient. Door de camera te verplaatsen naar een decentrale positie wordt het zicht op de binnenplaats volgens de deskundige te beperkt.
9. [W] en [Y] hebben de bevindingen van de deskundige niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken. De deskundige heeft ook zijn antwoorden op deze vragen goed en overtuigend gemotiveerd. Deze worden door de rechtbank als juist overgenomen. Dat leidt ertoe dat de vordering van [Y] tot verwijdering van de camera moet worden afgewezen omdat het zicht van de camera bij verplaatsing naar de door [Y] gewenste plek te beperkt zou worden. [Y] hebben nog opgemerkt dat de deskundige heeft aangegeven dat het beeld van de camera op de huidige positie verder kan worden versmald zodat ook de deuren van de achteruitgang van [Y] niet in beeld komen. Dat is op zichzelf juist, maar de deskundige heeft daarbij wel vermeld dat door een verdere versmalling de effectiviteit van de toegangsbewaking aanmerkelijk wordt verminderd. Dat kan in redelijkheid niet van [W] worden verlangd.
10. De conclusie is dat de vorderingen van [Y], mede in aanmerking genomen hetgeen daarover in het tussenvonnis van 1 oktober 2003 onder 21 en 22 is overwogen, moeten worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [Y] de kosten van de procedure in reconventie moeten dragen. Dat geldt ook voor het resterende deel van de kosten van het deskundigenbericht ad (€ 1.206,66 - € 905,-- =) € 301,66.
De beslissing
De rechtbank
in conventie
verklaart voor recht dat het niet op het (nacht)slot draaien van de poort, het onaangelijnd uitlaten van de hond over het overpad, het overpad gebruiken als plek om met buren/kennissen “bij te kletsen”, en het afgeven van de sleutel van de poort aan derden geen normaal gebruik is van het recht van overpad,
veroordeelt [Y] de tussen de partijen op 19 maart 2001 gesloten vaststellingsovereenkomst wat betreft het gebruik van het recht van overpad na te komen met inachtneming van hetgeen hiervoor voor recht is verklaard,
veroordeelt [Y] ingeval zij (na betekening van dit vonnis) in gebreke mochten blijven aan deze veroordeling te voldoen, aan [W] een dwangsom te betalen van € 50,-- per overtreding, tot een maximum van in totaal
€ 5.000,--,
veroordeelt [Y] de smalle spleet tussen de glasomranding en het frame van de terrasafscheiding - zoals in het deskundigenbericht bij de beantwoording van vraag a is bedoeld - binnen vier weken na betekening van dit vonnis met kit te dichten en dicht te houden,
veroordeelt [Y] aan [W] een dwangsom te betalen van € 50,-- voor iedere dag dat zij in gebreke mochten blijven aan deze veroordeling tot afdichting te voldoen, tot een maximum van in totaal € 5.000,--,
veroordeelt [Y] tot betaling aan [W] van de helft van de door laatstgenoemden voorgeschoten kosten van het deskundigenbericht in de conventie, te weten een bedrag van € 452,50,
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
compenseert de proceskosten tussen de partijen voor het overige, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
ontzegt het meer of anders gevorderde,
in reconventie
ontzegt aan [Y] hun vorderingen,
veroordeelt [Y] c.s. in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [W] bepaald op € 682,50 voor salaris en op € 301,66 wegens verschotten,
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Driel van Wageningen en uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2004.
De griffier: de rechter: