ECLI:NL:RBARN:2004:AR2811

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
30 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
115398 en 115404
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van werkzaamheden in overeenkomstenrecht tussen Schildersbedrijf De Jongh B.V. en [X]

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het overeenkomstenrecht, heeft de Rechtbank Arnhem op 30 juli 2004 uitspraak gedaan in kort geding tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Schildersbedrijf De Jongh B.V. en [X]. De Jongh had werkzaamheden uitgevoerd aan de buitenplaats Over Holland te Nieuwersluis, maar er ontstond onenigheid over de uitvoering en kwaliteit van deze werkzaamheden. De Jongh heeft haar werkzaamheden opgeschort en [X] heeft facturen onbetaald gelaten. Dit leidde tot een bodemprocedure die nog niet was afgerond. In een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht op 11 mei 2004 werd geoordeeld dat De Jongh een beroep kon doen op haar opschortingsrecht, wat leidde tot de afwijzing van de vordering van [X] tot hervatting van de werkzaamheden.

Om de impasse te doorbreken, heeft [X] een voorstel gedaan om openstaande facturen te betalen, mits De Jongh haar werkzaamheden onmiddellijk hervatte. Na betaling van een bedrag van € 64.069,98 op 30 juni 2004, heeft De Jongh echter de werkzaamheden niet hervat, wat leidde tot verdere juridische stappen van [X]. [X] heeft conservatoir beslag gelegd op de banktegoeden van De Jongh, wat De Jongh als onrechtmatig betitelde. De rechtbank oordeelde dat het beslag opgeheven moest worden, omdat [X] niet binnen de vereiste termijn een bodemprocedure had aangespannen na de beslaglegging.

De rechtbank concludeerde dat De Jongh zich terecht op haar opschortingsrecht kon beroepen, omdat [X] niet had voldaan aan zijn verplichtingen uit de overeenkomst tot hervatting van de werkzaamheden. De vordering van [X] tot hervatting van de werkzaamheden werd afgewezen, en de rechtbank oordeelde dat de aanneemovereenkomsten door De Jongh buitengerechtelijk konden worden beëindigd. De kosten van de procedure werden toegewezen aan [X].

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 115398 / KG ZA 04-443 en 115404 / KG ZA 04-448
Datum vonnis: 30 juli 2004
Vonnis
in kort geding
in de zaak met zaak-/rolnummer 115398 / KG ZA 04-443 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SCHILDERSBEDRIJF DE JONGH B.V.,
gevestigd te Waardenburg,
hierna te noemen: De Jongh,
eiseres bij dagvaarding van 13 juli 2004,
procureur mr. B.J. Schadd,
advocaat mr. R. van Gelder te Voorschoten,
tegen
[X],
wonende te [A],
hierna te noemen: [X],
gedaagde,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaten mrs. A.J.H.W.M. Versteeg en C. de Kruif te Amsterdam,
en in de zaak met zaak-/rolnummer 115404 / KG ZA 04-448 van
[X],
wonende te [A],
hierna te noemen: [X],
eiser bij dagvaarding van 16 juli 2004,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaten mrs. A.J.H.W.M. Versteeg en C. de Kruijf te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SCHILDERSBEDRIJF DE JONGH B.V.,
gevestigd te Waardenburg,
hierna te noemen: De Jongh,
gedaagde,
procureur mr. B.J. Schadd,
advocaat mr. R. van Gelder te Voorschoten.
Het verloop van de procedure
De Jongh heeft [X] in de procedure met rolnummer 04-443, en [X] heeft De Jongh in de procedure met rolnummer 04-448, doen dagvaarden ter terechtzitting in kort geding. Zij hebben gevorderd als weergegeven in de door hen uitgebrachte dagvaardingen, met dien verstande dat [X] zijn eis heeft verminderd bij brief van zijn advocaten van 20 juli 2004 aan de voorzieningenrechter.
Met instemming van partijen heeft de mondelinge behandeling van beide zaken gelijktijdig plaatsgehad in één zitting. Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot weigering van de door de andere partij gevraagde voorzieningen. De advocaten van partijen hebben de zaken bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities.
Zij hebben daarbij producties in het geding gebracht.
Ten slotte is in beide zaken vonnis bepaald op heden.
De vaststaande feiten
1. De Jongh is in oktober 1997 in opdracht van [X] op basis van aangenomen werk eerst begonnen met herstelwerkzaamheden aan het glas- en/of schilderwerk van het herenhuis en nadien ook aan dat van de oranjerie op de buitenplaats Over Holland te Nieuwersluis.
De buitenplaats is eigendom van [X].
2. Tussen partijen is onenigheid ontstaan over de wijze van uitvoering en de kwaliteit van de werkzaamheden van De Jongh op de buitenplaats. In dat verband heeft De Jongh haar werkzaamheden opgeschort en heeft [X] facturen van De Jongh onbetaald gelaten. Hierover heeft De Jongh in 1999 een bodemprocedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Utrecht. Die procedure is thans nog niet beëindigd. De Jongh heeft enige tijd zijn werkzaamheden hervat op de buitenplaats, maar deze nadien wederom opgeschort. [X] heeft in april 2004 ter hervatting van de werkzaamheden De Jongh betrokken in een kort gedingprocedure voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht. Bij vonnis van 11 mei 2004 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht geoordeeld dat
De Jongh een beroep toekomt op haar opschortingsrecht.
Om die reden heeft de voorzieningenrechter de vordering van [X] tot hervatting van de werkzaamheden door De Jongh, afgewezen.
3. Om uit de impasse te geraken heeft [X] bij brief aan mr. Kars
te Voorschoten -raadsman van De Jongh- van 26 mei 2004 geschreven dat hij onder protest bereid is “de openstaande facturen te betalen op voorwaarde dat De Jongh vooraf en onvoorwaardelijk heeft verklaard dat hij het werk in de Oranjerie onmiddellijk, dat wil zeggen op de dag na de betaling hervat (...)”.
4. Uiteindelijk hebben partijen, naar aanleiding van het voorstel
van [X] -gedaan bij de hiervóór bedoelde brief van 26 mei 2004, overeenstemming bereikt over de hervatting van de werkzaamheden door De Jongh. In dat kader heeft [X] op 30 juni 2004 een bedrag van € 64.069,98 gestort op de derdenrekening van mr. Kars.
Vervolgens heeft mr. Kars dit bedrag overgeboekt naar een bankrekening van De Jongh bij de ING Bank.
5. Bij faxbrief van 1 juli 2004 heeft mr. Versteeg aan De Jongh onder andere geschreven:
“Mijn cliënt heeft mij vanochtend laten weten, dat de schilderwerkzaamheden niet zijn hervat. U zult begrijpen, dat zulks voor mijn cliënt onaanvaardbaar is omdat u daarmee duidelijk maakt geen uitvoering te geven aan de regeling die getroffen is om uit de impasse te komen die ontstaan is na de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Utrecht van 11 mei 2004.
Mijn cliënt verzoekt u onverwijld de werkzaamheden op de buitenplaats te hervatten (...) Ik verneem graag uiterlijk morgen, 2 juli vóór 12.00 uur dat het werk hervat is. Mocht dat niet het geval zijn, dan heb ik opdracht van mijn cliënt uw onderneming onverwijld in kort geding te betrekken teneinde naleving van de gemaakte afspraken af te dwingen.”
6. [X] heeft daarvóór, op 28 juni 2004, aan de voorzieningen-rechter verlof gevraagd tot het leggen van conservatoir derdenbeslag op de banktegoeden van De Jongh, tot zekerheid van vergoeding door De Jongh van schade die [X] stelt te lijden als gevolg van het stilliggen van de herstelwerkzaamheden op de buitenplaats en als gevolg van fouten in de uitvoering van het werk.
De voorzieningenrechter heeft op 29 juni nadien het verlof gegeven
en de vordering met rente en kosten begroot op € 260.000,00.
Daarbij heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de dagvaarding in de hoofdzaak binnen 21 dagen na de eerste beslaglegging moet worden uitgebracht.
7. Op 1 juli 2004 om 10.08 uur heeft [X] beslag gelegd onder
de ING Bank op de banktegoeden van De Jongh, waaronder het door
mr. Kars aan De Jongh doorbetaalde bedrag van € 64.069,98.
8. De Jongh heeft bij brief van mr. Kars van 6 juli 2004 aan [X]
verklaard de aanneemovereenkomsten met betrekking tot de buitenplaats buitengerechtelijk te beëindigen.
De vorderingen
In de zaak met rolnummer 04-443
1. De Jongh vordert kort weergegeven de opheffing van het door [X] ten laste van haar gelegde beslag. Zij legt daaraan ten grondslag dat het beslag onrechtmatig is. De Jongh stelt daartoe dat [X] haar niet binnen 21 dagen na de eerste beslaglegging heeft betrokken in een bodemprocedure. De Jongh stelt ook dat zij, gelet op het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 11 mei 2004,
niet gehouden is tot hervatting van werkzaamheden op de buitenplaats. Volgens De Jongh was de beslaglegging voor haar
de druppel die de emmer deed overlopen en heeft zij daarop
de aanneemovereenkomsten buitengerechtelijk beëindigd.
2. [X] voert gemotiveerd verweer tegen het gevorderde, waarop hierna voor zover nodig zal worden ingegaan.
In de zaak met rolnummer 04-448
3. Na vermindering van zijn eis vordert [X] kort weergegeven veroordeling van De Jongh tot hervatting van de werkzaamheden op de buitenplaats, en veroordeling van De Jongh tot betaling van een voorschot op schadevergoeding van € 125.000,00 en de winterpremie. [X] legt aan het gevorderde ten grondslag dat De Jongh de afspraken die partijen hebben gemaakt na het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht, toerekenbaar niet nakomt. Hij stelt daartoe dat De Jongh in strijd met de gemaakte afspraken niet de dag nadat hij -en ook nadien niet- het afgesproken bedrag van € 64.069,98 had betaald, het werk heeft hervat. [X] stelt dat als gevolg daarvan alle herstelwerkzaamheden op de buitenplaats noodgedwongen stilliggen, waardoor hij schade lijdt.
4. De Jongh voert gemotiveerd verweer tegen het gevorderde, waarop hierna voor zover nodig zal worden ingegaan.
De motivering van de beslissing
In de zaken met rolnummers 04-443 en 04-448
1. [X] heeft verklaard dat het kort geding met rolnummer 04-448 kan worden gezien als de bodemprocedure ex artikel 700 lid 3 Rv die hij op grond van het beslagverlof binnen 21 dagen na de eerste beslaglegging aanhangig moest maken. [X] heeft ten laste van
De Jongh conservatoir derdenbeslag gelegd tot zekerheid van een schadevergoedingsvordering op De Jongh. In de kort gedingprocedure met rolnummer 04-448 vordert [X] onder meer veroordeling van
De Jongh tot betaling van een voorschot op schadevergoeding. Daarmee heeft [X] (gedeeltelijke) voldoening gevorderd van de vordering tot zekerheid waarvan hij het beslag heeft gelegd.
Blijkens de jurisprudentie kan ook een kort geding dat strekt tot het verkrijgen van een voor tenuitvoerlegging vatbare veroordeling tot voldoening aan de vordering ter verzekering waarvan conservatoir beslag is gelegd, voor de toepassing van artikel 700 lid 3 als hoofdzaak kan worden aangemerkt (HR 26 februari 1999, NJ 1999, 715).
Mitsdien heeft [X] tijdig de vordering, tot zekerheid waarvan het beslag is gelegd, in hoofdzaak ingesteld.
2. Dat het kort geding met rolnummer 04-448 wat betreft de vordering tot schadevergoeding kan gelden als hoofdzaak, neemt niet weg dat de beoordeling van die vordering in kort geding slechts kan geschieden met de beperkingen van een kort gedingprocedure.
Uit het verzoekschrift waarin [X] verlof heeft gevraagd tot het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van De Jongh, volgt dat de schadevergoedingsvordering ziet op de schade die [X] stelt te lijden als gevolg van de handelwijze van De Jongh sedert aanvang in 1997 van haar werkzaamheden op de buitenplaats. Evenals in de kort gedingprocedure voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht heeft te gelden dat niet zonder nader onderzoek, dat de kaders van een kort geding te buiten gaat, daarover geoordeeld kan worden. Dit brengt mee dat niet beoordeeld kan worden of en zo ja in hoeverre een voorschot op schadevergoeding kan worden toegewezen.
Als gevolg daarvan zal de vordering tot betaling van een voorschot
op schadevergoeding en de winterpremie in de zaak met rolnummer 04-448 worden afgewezen. Nu aldus de door [X] ex artikel 700 lid 3 Rv als eis in hoofdzaak ingestelde vordering tot zekerheid waarvan hij het beslag heeft gelegd, wordt afgewezen, dient reeds daarom het beslag opgeheven te worden. Mitsdien zal de vordering daartoe van
De Jongh in de zaak met rolnummer 04-443 worden toegewezen.
3. Partijen houdt ook verdeeld of De Jongh haar werkzaamheden
op de buitenplaats dient te hervatten. Uitgangspunt is dat partijen naar aanleiding van het aanbod van [X], gedaan bij brief van 26 mei 2004, zijn overeengekomen dat De Jongh haar werkzaamheden zou hervatten. Volgens [X] was de afspraak dat De Jongh de dag na betaling van het bedrag van € 64.069,98 weer aan het werk zou gaan. De Jongh legt de gemaakte afspraken aldus uit dat zij op korte termijn -zo snel als mogelijk, na betaling aan haar van het bedrag,
de werkzaamheden op de buitenplaats zou hervatten. Wat er zij van de verschillende interpretaties van de termijn waarbinnen De Jongh de werkzaamheden zou hervatten, duidelijk is dat aan de hervatting van de werkzaamheden de voorwaarde was verbonden dat De Jongh de beschikking kreeg over een bedrag van € 64.069,98. De vraag is of aan die voorwaarde is voldaan door [X], met andere woorden of [X] heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit de overeenkomst tot hervatting van de werkzaamheden.
4. [X] heeft op 28 juni 2004 verlof gevraagd tot het leggen van conservatoir beslag op de banktegoeden van De Jongh, reeds vóórdat hij tot betaling overging van het bedrag ad € 64.069,98. Daaruit lijkt niet te volgen dat [X] de intentie had om De Jongh de beschikking te geven over het door hem te betalen bedrag. De Jongh rekende erop en mocht erop rekenen dat [X] ruim te voren zou aankondigen wanneer hij zou betalen, zodat zij de gelegenheid had meteen daarop de werkzaamheden te hervatten. [X] had De Jongh na de betaling op 30 juni 2004 een korte termijn moeten gunnen om de werkzaamheden te hervatten. Door dat niet te doen, maar integendeel al vrijdagochtend 1 juli 2004 om 10.08 uur beslag te leggen, heeft [X] in strijd met de tussen partijen gemaakte afspraak gehandeld.
Dit betekent dat De Jongh zich met recht erop beroept dat haar opschortingsrecht in stand is gebleven. De vordering van [X] tot hervatting van de werkzaamheden zal derhalve worden afgewezen.
Een beoordeling van de beëindiging van de aanneemovereenkomsten door De Jongh kan in dit kort geding achterwege blijven.
5. Als de in beide zaken in het ongelijk gestelde partij zal [X] worden veroordeeld in de proceskosten. Omdat beide zaken met elkaar verband houden en de mondelinge behandeling gelijktijdig heeft plaatsgehad, zal het salaris van de procureur van De Jongh in beide zaken gezamenlijk bepaald worden op € 703,00, derhalve in iedere zaak afzonderlijk op € 351,50.
De beslissing
De voorzieningenrechter
in de zaak met rolnummer 04-443
1. heft op het ten laste van De Jongh op 1 juli 2004 gelegde conservatoir derdenbeslag onder ING Bank N.V. te Amsterdam, tevens kantoorhoudende te Geldermalsen;
2. veroordeelt [X] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van De Jongh bepaald op € 324,78 voor verschotten (€ 241,00 wegens griffierecht en € 83,78 wegens het uitbrengen van de dagvaarding) en op € 351,50 voor salaris procureur;
3. weigert het anders of meer gevorderde;
in de zaak met rolnummer 04-448
4. weigert de gevorderde voorzieningen;
5. veroordeelt [X] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van De Jongh bepaald op € 241,00 voor griffierecht en op € 351,50 voor salaris procureur;
in beide zaken
6. verklaart dit vonnis wat betreft de onder 1, 2 en 5 gegeven beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J. Daggenvoorde uitgesproken op 30 juli 2004.
de griffier de voorzieningenrechter