ECLI:NL:RBARN:2004:AQ6837

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
28 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
82490
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders van een Poolse vennootschap in het kader van een geschil over betalingsverplichtingen

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Arnhem op 28 juli 2004, staat de aansprakelijkheid van de bestuurder van de Poolse vennootschap Van Doorn Polska Sp.z.o.o. centraal. De eisers, een groep telers, hebben hun vorderingen ingesteld tegen de gedaagden, waaronder Van Doorn Europe B.V. en haar bestuurder W, vanwege niet-nakoming van betalingsverplichtingen. De rechtbank heeft het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) ingeschakeld voor advies over de aansprakelijkheid van de bestuurder onder Pools recht. De rechtbank overweegt dat de onafhankelijkheid van het IJI niet ter discussie is gesteld door de partijen en dat het IJI een grote mate van vrijheid heeft in zijn onderzoek. De rechtbank concludeert dat de bestuurder W aansprakelijk kan worden gesteld voor de verplichtingen van Van Doorn Polska, mits executie jegens de vennootschap zelf niet mogelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat Van Doorn Polska niet over de middelen beschikt om aan haar verplichtingen te voldoen en dat er geen faillissements- of surséanceverzoek is ingediend. De rechtbank wijst de vordering van de telers toe en veroordeelt W tot betaling van een aanzienlijk bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank legt ook proceskosten op aan de gedaagden, waarbij de telers als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure tegen enkele gedaagden. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders in het kader van hun verplichtingen jegens derden en de gevolgen van het niet tijdig indienen van faillissementsverzoeken.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 82490 / HA ZA 02-59
Datum vonnis: 28 juli 2004
Vonnis
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar Pools recht
PRIMA SP.Z.O.O.,
gevestigd te Warka, Polen,
2. X, handelend onder de naam SKUP OWDCOW I WARZYW EXPORT-IMPORT,
wonende te A, Polen,
3. de coöperatieve rechtspersoon naar Pools recht
OGRODNICZA SPOLDZIELNIA HANDLOWO-USLUGOWA,
gevestigd te Obrazow, Polen,
4. Y, handelend onder de naam GALA,
wonende te B, Polen,
5. Z, handelend onder de naam SADPOL,
wonende te C, Polen,
eisers,
procureur mr. P.C. Plochg,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN DOORN EUROPE B.V.,
gevestigd te Deil,
2. W,
wonende te D,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RADOR B.V.,
gevestigd te Deil,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN DOORN BEHEER B.V.,
gevestigd te Deil,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN DOORN HOLDING B.V.,
gevestigd te Deil,
gedaagden,
procureur mr. F.J. Boom.
Eisers worden hierna gezamenlijk aangeduid als de telers. Gedaagden worden hierna gezamenlijk Van Doorn Europe c.s. genoemd, terwijl gedaagde sub 2 apart W wordt genoemd.
1. Het verdere verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 15 oktober 2003 wordt naar dat vonnis verwezen. Daarna zijn aan het procesdossier de volgende stukken toegevoegd:
? de brief van 9 januari 2004 van het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) aan de rechtbank;
? het advies met bijlage van het IJI van 15 januari 2004;
? de brief van 24 februari 2004 van mr. S.M. van Steenbergen, advocaat van Van Doorn Europe c.s., aan de rechtbank;
? de brief van 1 maart 2004 van mr. C.J. van Raam, advocaat van de telers, aan de rechtbank;
? de faxbrief van 2 maart 2004 van mr. Van Steenbergen aan de rechtbank;
? akte houdende uitlating deskundigenbericht van de telers;
? akte uitlating naar aanleiding van het deskundigenrapport van Van Doorn Europe c.s.
2. De rapportage door het IJI
2.1 De rechtbank volhardt bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenvonnissen van 23 april 2003 en 15 oktober 2003.
2.2 De in het dictum van het laatstgenoemde vonnis opgenomen vragen met toelichting zijn ter advisering aan het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) te ’s-Gravenhage voorgelegd. Bij brief van 9 januari 2004 heeft het IJI op zijn beurt de volgende vragen aan de rechtbank gesteld:
1. Is Van Doorn Polska Sp.z.o.o. failliet verklaard of anderszins in een liquidatieprocedure opgeheven?
2. Is het verzoek tot faillietverklaring ingediend vóór of nadat de betaling werd geweigerd (door Van Doorn Polska Sp.z.o.o. aan de eisers)?
3. Welke acties heeft de bestuurder van Van Doorn Polska Sp.z.o.o. ondernomen om faillissement te voorkomen?
4. Is gedurende de faillissementsprocedure enige betaling gedaan aan de eisers?
2.3 Op 16 januari 2004 is een rapport van het IJI gedateerd 15 januari 2004 (verder: het rapport) door de rechtbank ontvangen. Aan het rapport is een kopie van het memorandum (verder: het memorandum) van een door het IJI ingeschakeld Pools advocatenkantoor (verder: het Poolse advocatenkantoor) gehecht. Waar nodig en voor zover relevant zal hierna op de inhoud van het rapport worden ingegaan.
Standpunt partijen over het rapport en de beoordeling daarvan
2.4 De telers verenigen zich met de bevindingen van het IJI. Zij menen, kort samengevat, dat het rapport hun eerdere stellingen aangaande de bestuurdersaansprakelijkheid van W bevestigt.
2.5 Van Doorn Europe c.s. voeren tegen het rapport verscheidene formele en inhoudelijke bezwaren aan. De rechtbank zal daarop hieronder ingaan, waarbij de inhoud van de bezwaren telkens zakelijk zal worden weergegeven.
2.6 Van Doorn Europe c.s. trekken de betrouwbaarheid van het Poolse advocatenkantoor in twijfel en voeren daarbij aan dat partijen over de inschakeling van dat kantoor niet zijn geraadpleegd.
De rechtbank overweegt dat partijen de onafhankelijkheid van het IJI niet ter discussie hebben gesteld. De rechtbank passeert de opvatting van Van Doorn Europe c.s. dat het IJI ongeschikt is om over een Poolse aansprakelijkheidskwestie te adviseren, nu deze slechts in het algemeen en ongemotiveerd naar voren is gebracht. Het IJI heeft - nu hieraan door de rechtbank geen bijzondere beperking is gesteld - een grote mate van vrijheid om invulling te geven aan zijn (onzijdig) onderzoek. Binnen die vrijheid past het raadplegen van een externe deskundige, dat geschiedt onder de verantwoordelijkheid van de door de rechtbank aangezochte deskundige, in dit geval het IJI. Dit kan anders zijn indien specifieke feiten of omstandigheden doen twijfelen aan de onafhankelijkheid van die deskundige. Het lag op de weg van Van Doorn Europe c.s. dergelijke feiten of omstandigheden te stellen, hetgeen zij hebben nagelaten. Daarop stuit dit bezwaar af.
2.7 Voorts wijzen Van Doorn Europe c.s. erop dat aan hen bij brief van 14 januari 2004 door de rechtbank is verzocht te reageren op de in hiervoor in 2.2 geciteerde vragen van het IJI. Nog voordat Van Doorn Europe c.s. die vragen redelijkerwijs konden beantwoorden was het rapport al op 15 januari 2004 gereedgekomen en aan de rechtbank gezonden. Het memorandum dateert van 13 januari 2004. Hieruit vloeit voort dat het Poolse advocatenkantoor en het IJI geen rekening hebben gehouden met de latere beantwoording door partijen van de door het IJI gestelde vragen en daardoor van onjuiste uitgangspunten zijn uitgegaan, aldus Van Doorn Europe c.s.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Kennelijk heeft het IJI achteraf de beantwoording van de door haarzelf gestelde vragen niet nodig geoordeeld om tot een afgewogen rapport te komen. Uit hetgeen de rechtbank hierna onder 3.6 en 3.9 tot en met 3.12 overweegt, blijkt dat de antwoorden op de bewuste vragen niet relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De rechtbank laat dan ook de kwestie, hoewel het inderdaad weinig fraai is dat partijen vragen werden voorgelegd waarop het antwoord niet nodig was, verder rusten.
2.8 Inhoudelijk voeren Van Doorn Europe c.s. aan dat het IJI in het algemeen van onjuiste vragen en uitgangspunten is uitgegaan.
De rechtbank overweegt hierover dat zij de door het IJI aan zijn onderzoek ten grondslag gelegde vragen en uitgangspunten reeds in het tussenvonnis van 15 oktober 2003 als beslissing heeft vastgelegd. Daarop stuit dit bezwaar af.
2.9 De rechtbank is, alles overziend, van oordeel dat het rapport voldoet aan de daaraan te stellen eisen van onafhankelijkheid, inzichtelijkheid en consistentie. De door het IJI gekozen uitgangspunten beantwoorden aan hetgeen de rechtbank daaromtrent heeft overwogen en beslist in haar vorige vonnis. Het rapport is derhalve bruikbaar voor de verdere beoordeling van deze zaak.
3. De verdere beoordeling van het geschil
3.1 Hetgeen Van Doorn Europe c.s. overigens nog hebben aangevoerd richt zich niet tegen het rapport maar heeft betrekking op het nog onbeslist gebleven strijdpunt, of W als statutair bestuurder aansprakelijk is voor de door de telers geleden schade. De rechtbank neemt bij de beoordeling daarvan hierna telkens het rapport als leidraad en oordeelt als volgt.
3.2 Inleidend stelt het IJI in het rapport:
In de eerste plaats merken wij op dat de Poolse Sp.z.o.o. de afkorting is van Spólka z ograniczona odpowiedzialnoscia, de besloten vennootschap (...).
De besloten vennootschap wordt beheerst door de artikelen 151–300 van het (in Duitse vertaling) Gesetzbuch über die Handelsgesellschaften van 15 september 2000. (...) Deze wet verving op dit punt het Poolse (in Duitse vertaling) Handelsgezetzbuch van 27 juni 1934. (...) De tekst van deze bepalingen komt in grote mate overeen met die van (...) het voormalige Handelsgesetzbuch (...)
3.3 Omtrent de voorwaarden voor bestuurdersaansprakelijkheid naar Pools recht rapporteert het IJI in de eerste plaats:
(...) 1. In beginsel kan een bestuurder van een Sp.z.o.o. aansprakelijk worden gesteld met betrekking tot verplichtingen van de Sp.z.o.o. jegens derden, mits executie (tenuitvoerlegging) jegens de Sp.z.o.o. zelf niet mogelijk is, hetgeen is aan te tonen door de eiser. (...)
3.4 In haar eerdere tussenvonnissen van 23 april en 15 oktober 2003 heeft deze rechtbank onder meer als vaststaand aangenomen dat Van Doorn Polska is gehouden de telers het restant van de overeengekomen koopprijs te voldoen. Daarbij is sprake van door Poolse rechterlijke instanties gewezen, voor tenuitvoerlegging in Polen vatbare verstekvonnissen (verder: de verstekvonnissen) waarbij Van Doorn Polska tot betaling aan de telers is veroordeeld en waartegen geen rechtsmiddel is aangewend. Daarmee staat vast dat Van Doorn Polska verplichtingen jegens derden – de telers – heeft. Los hiervan staat, dat Van Doorn Europe zich jegens Van Doorn Polska op wanprestatie mocht beroepen en een deel van de koopprijs mocht inhouden. Anders dan Van Doorn Europe c.s. aanvoeren, volgt hier niet uit dat Van Doorn Polska dat deel van de koopprijs ook op de met de telers overeengekomen prijs mocht inhouden. Zoals Van Doorn Europe c.s. zelf hebben aangevoerd, gaat het om twee separate (contractuele) rechtsverhoudingen waarbij de telers hun rechtsvorderingen jegens Van Doorn Polska in Polen dienden in te stellen; dat is blijkens de verstekvonnissen ook gebeurd.
3.5 De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 23 april 2003 als vaststaand aangenomen dat Van Doorn Polska niet over het geld of de middelen beschikt om haar betalingsverplichting aan de telers na te komen en dat deze vennootschap begin 2002 haar activiteiten heeft gestaakt. In dit verband hebben de telers herhaald gesteld dat de tenuitvoerlegging van hun vordering jegens Van Doorn Polska niet mogelijk is gebleken. Nu dit laatste door Van Doorn Europe c.s. niet althans niet (voldoende) gemotiveerd is weersproken, moet hiervan als feitelijk vaststaand worden uitgegaan, daargelaten dat de telers als bewijs een Pools deurwaardersexploit van 29 augustus 2002 hebben overgelegd, waarop de rechtbank thans geen acht slaat omdat Van Doorn Europe c.s. niet meer in de gelegenheid zijn geweest daarop te reageren.
3.6 In de tweede plaats rapporteert het IJI:
(...) 2. In de onderhavige zaak is de heer W aansprakelijk te stellen voor de verplichtingen van Van Doorn Polska, wanneer executie (tenuitvoerlegging) jegens de vennootschap zelf niet mogelijk is en het verzoek tot faillissement of “surséance” (...) niet tijdig is ingediend.
Zou er geen sprake zijn van faillissement of “surséance” (...), dan geldt alleen de voorwaarde voor aansprakelijkheid van de bestuurder dat executie (tenuitvoerlegging) jegens de vennootschap niet mogelijk is.
(...)
Partijen hebben beide gesteld dat geen verzoek tot faillissements- of surséance is ingediend. De rechtbank neemt dit daarom als vaststaand aan.
3.7 Uit het hiervoor overwogene vloeit voort dat aan de door het IJI genoemde vereisten voor bestuurdersaansprakelijkheid naar Pools recht is voldaan, zodat geoordeeld moet worden dat W als bestuurder van Van Doorn Polska in beginsel aansprakelijk is voor de schade die de telers lijden als gevolg van de niet-nakoming door Van Doorn Polska van haar betalingsverplichtingen jegens de telers.
3.8 In rechtsoverweging 4 van het vonnis van 15 oktober 2003 is als uitgangspunt opgenomen, dat het onrechtmatig handelen van W is gegrond op de stelling dat W als statutair directeur van Van Doorn Polska door deze vennootschap appels heeft laten kopen terwijl er geen geld was om de leveranciers van die appels te betalen. Deze grondslag kan op grond van hetgeen hiervoor omtrent de bestuurdersaansprakelijkheid van W is overwogen en geoordeeld, buiten beschouwing blijven nu zij voor die aansprakelijkheid niet relevant laat staan doorslaggevend is gebleken.
3.9 Uit het memorandum blijkt dat de bestuurder zich op bepaalde gronden kan disculperen en zo aan aansprakelijkheid kan ontkomen:
(...) Even if the ineffectiveness of the enforcement proceedings is proven the member of the management board may release himself from the liability for the company’s obligations. All he needs to prove is that (i) a petition for bankrupcy of the company has been filed in appropriate time or the composition proceedings was commenced, (ii) it is not due to his fault that the petition for bankrupcy was not filed or that composition proceedings were not commenced, or (iii) the creditor did not sustain any damage despite the fact that the petition for bankrupcy was not filed or that composition proceedings were not commenced.(...)
W beroept zich op al deze drie disculpatiegronden. De rechtbank beoordeelt dat beroep als volgt.
3.10 De eerste disculpatiegrond - er is tijdig een faillissements- of surséanceverzoek ingediend - is niet aan de orde nu van een dergelijk verzoek geen sprake is.
3.11 Ter onderbouwing van het beroep op de tweede disculpatiegrond - het feit dat er geen faillissements- of surséanceverzoek is ingediend, is niet aan de bestuurder te wijten - voert W aan dat Van Doorn Polska slechts één schuldeiser had, te weten Van Doorn Europe, zodat er geen grond was voor een faillissementsverzoek.
Wat er verder zij van de juridische juistheid van deze redenering, de rechtbank heeft vastgesteld dat naast Van Doorn Europe ook de telers een in Polen in rechte vastgestelde aanspraak hebben gekregen jegens Van Doorn Polska. Dit onderdeel van het verweer berust dan ook op een onjuist feitelijk uitgangspunt. Voorts voert W in dit verband aan dat hij niet op de hoogte was van de verstekvonnissen omdat de plaatselijke directeur van Van Doorn Polska, D, daarover uitsluitend met de telers en niet met W heeft gecommuniceerd. Dit is evenwel een omstandigheid die voor risico van W als statutair bestuurder van Van Doorn Polska komt, zodat W zich ook op deze grond niet kan disculperen.
3.12 Ten slotte stelt W zich op het standpunt dat de telers als gevolg van het uitblijven van een faillissements- of surséanceverzoek geen schade hebben geleden. Hij voert hiertoe aan dat indien (tijdig) een faillissements- of surséanceverzoek was ingediend, de positie van de telers niet anders was geweest dan in de huidige situatie waarin dit niet is gebeurd. Deze enkele stelling is zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet op juistheid te toetsen en daardoor naar het oordeel van de rechtbank te algemeen en te summier. Dit betekent dat Van Doorn Europe c.s. niet aan de op dit onderdeel op hen rustende stelplicht hebben voldaan. Daarop strandt het verweer.
Het beroep van W op disculpatie wordt aldus op alle onderdelen verworpen.
3.13 W verwijst in zijn verweer nog naar het memorandum waarin onder meer wordt gesteld:
(...) In our opinion, under Polish procedural law, there is no possibility to sue the company and the management board member for the company’s debt in one proceeding. (...)
Hiervoor is in 3.4 overwogen dat de telers Van Doorn Polska - apart van haar bestuurder W - in rechte hebben betrokken; dit verweer mist derhalve feitelijke grondslag.
3.14 Het voorgaande brengt mee dat de vordering van de telers - uitsluitend - jegens W zal worden toegewezen. Dat geldt niet alleen voor de vordering in hoofdsom, maar eveneens voor de gevorderde wettelijke rente nu daartegen geen verweer is gevoerd. Op grond van hetgeen in de rechtsoverwegingen 3.21 en 3.22 van het vonnis van 23 april 2003 is overwogen, zal de vordering van de telers voor het overige worden afgewezen.
3.15 Jegens de gedaagden sub 1, 3, 4 en 5 zullen de telers als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld. W zal jegens de telers als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Daarnaast zal W, nu het beslag niet nietig, onnodig of onrechtmatig is gebleken, worden veroordeeld in de teruggevorderde kosten van het door de telers gelegde beslag.
De beslissing
De rechtbank
veroordeelt W aan de telers te betalen een bedrag van PLN 733.887,01 (zegge Poolse zloty zevenhonderd en drieëndertig duizend achthonderd zevenentachtig en 0,1) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 november 2001 tot de voldoening;
veroordeelt W in de kosten van dit geding aan de zijde van de telers, tot deze uitspraak begroot op € 10.528,--
veroordeelt W in de kosten van het beslag, door de rechtbank begroot op € 2.357,05;
veroordeelt de telers in de kosten van dit geding jegens aan de zijde van gedaagden sub 1, 3, 4 en 5, begroot op € 10.528,--;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Tegelaar en uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2004.
Griffier Rechter