Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 112978 / KG ZA 04-288
Datum vonnis: 29 juni 2004
1. W,
wonende te A,
2. X,
wonende te A,
eisers bij dagvaarding van 18 mei 2004,
advocaat en procureur mr. J.W. Kobossen te Nijmegen,
1. Y,
wonende te A,
2. Z,
wonende te A,
gedaagden,
advocaat en procureur mr. T.E.P.A. Lam te Nijmegen.
Het verloop van de procedure
Eisers hebben gedaagden ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
Gedaagden hebben geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
De advocaten van partijen hebben de zaak bepleit, laatstgenoemde overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotitie.
Daarbij zijn producties in het geding gebracht.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1. Eisers en gedaagden zijn buren van elkaar. Eisers zijn sinds 27 februari 2003 eigenaren van het woonhuis met ondergrond, erf en tuin, staande en gelegen aan de B-laan 0 te A en gedaagden sinds 1 oktober 2003 van het woonhuis met ondergrond, erf en tuin aan diezelfde B-laan op nummer 00.
2. Het woonhuis van eisers vormt tezamen met het woonhuis van gedaagden en het woonhuis aan de B-laan 000 een blokje van drie aaneen gebouwde woonhuizen, gebouwd omstreek 1913. Het woonhuis van eisers is de tussenwoning. Als tussenwoning had dat woonhuis geen eigen “achterom” om vanaf de B-laan erf en tuin te bereiken.
3. Bij akte van 1 april 1922 waarin de eigendom van het woonhuis c.a. aan de B-laan 0 aan C in eigendom wordt overgedragen is het volgende opgenomen:
“En is deze verkoop en koop geschiedt op de volgende bedingen:
1. Het verkochte gaat op den kooper over met alle lusten en lasten, rechten en verplichtingen heerschende en lijdende erfdienstbaarheden, zichtbare en verborgen gebreken, zonder waarborg voor de opgegeven grootte, alzoo in alle opzichten voetstoots, och als vrij van hypotheek, wordende ten aanzien van het recht van uitweg speciaal verwezen naar een akte van transport, den tweeden oktober negentien honderd twintig voor notaris D te A verleden, overgeschreven ten hypotheekkantore te A den zesden october daaraanvolgende in deel 667 nummer 26, waarbij het volgende is bepaald, woordelijk luidende:
“Het verkochte wordt bevoorrecht met de erfdienstbaarheid van uitweg ter breedte van een Meter over den aan de westzijde van het kadastraal perceel Hatert C nummer 3777 gelegen bestaanden uitweg naar de B-laan, ten laste van de kadastrale perceelen Hatert C 3778 en 3777 aan verkooper toebehoorende””.
4. Het woonhuis met erf en tuin aan de B-laan 0 had indertijd
het kadastrale nummer C 3776. B-laan 00 had nummer C 3777. Het perceel met nummer C 3778 lag achter de nummers C 3776 en C 3777. De uitweg liep aan de achterzijde van C 3776 en C 3777 over C 3778 en met een haakse bocht naar links aan de westzijde over C 3777 naar de B-laan.
5. Bij notariële akte van 8 april 1953 is het recht van erfdienstbaarheid van uitweg, dat kennelijk ook bestond tussen de percelen C 3777 en C 3775 (de woonhuizen op de nummers 00 en 000), opgeheven.
6. Bij de verkaveling van C 3778 in drie percelen, gelegen achter de B-laan 00, 0 en 000, die kennelijk in of kort voor 1953 plaatsvond, is het gebruik van de uitweg over het terrein van de nummers 00 en 0 onaangetast gebleven.
7. In 1953 is op perceel C 3778 ten behoeve van perceel C 3777 een garage gebouwd. Eveneens is op het naastgelegen perceel ten behoeve van de B-laan 0000 een garage gebouwd.
8. Gedaagden zijn op 1 oktober 2003 eigenaren geworden van hun woonhuis c.a.. In de akte tot levering is in artikel 7.12 bepaald:
Met betrekking tot bekende erfdienstbaarheden, kwalitatieve bedingen en/of bijzondere verplichtingen, zoals kettingbedingen, wordt verwezen naar een voorafgaande akte, verleden op twee oktober negentienhonderd twintig voor de heer D, destijds notaris te A, van welke akte een afschrift werd overgeschreven ten hypotheekkantore te A op zes oktober daarna in deel 667 nummer 26, waarin woordelijk staat vermeld:
(begin aangehaalde tekst)
Het verkochte wordt bevoorrecht met de erfdienstbaarheid van uitweg ter breedte van een Meter over den aan de westzijde van het kadastraal perceel Hatert c nummer 3777 gelegen bestaanden uitweg naar de B-laan, ten laste van de kadastrale perceelen Hatert C 3778 en 3777 aan verkoper toebehorende.
(einde aangehaalde tekst)
Deze erfdienstbaarheid blijft uit haar aard van kracht.
9. Een paar jaar geleden is door de toenmalige bewoners van het woonhuis op nummer 00 een poort geplaatst tussen hun huis en het huis van de buren. Deze poort kon vrij door de bewoners van nummer 0 worden gebruikt.
In 2003 is aan de woonhuizen van eisers en gedaagden een aanbouw geplaatst.
Per 1 januari 2004 hebben gedaagden de poort zodanig afgesloten dat eisers daarvan geen gebruik meer kunnen maken.
1. Eisers vorderen dat gedaagden - kort weergegeven - zal worden bevolen om aan eisers geen belemmering in de weg te leggen bij het gebruik maken van de in het lichaam van de dagvaarding omschreven erfdienstbaarheid van uitweg op straffe van verbeurte van dwangsommen.
2. Eisers beroepen zich op het in 1920 reeds gevestigde recht van uitweg, inhoudende en gevestigd zoals hiervoor omschreven onder punt 3. van de feiten. Nadien zou dit recht in alle opvolgende koopaktes zijn opgenomen. Dat het recht van uitweg ten behoeve van het perceel C 3775 in 1953 is opgeheven, doet volgens eisers niet af aan het voortbestaan van het recht van uitweg dat ten behoeve van het perceel C 3777 was gevestigd. Ook stellen eisers dat het recht voortdurend is uitgeoefend, ook na de bouw van de garage op het perceel C 3778 in 1953. Weliswaar loopt er achter het perceel C 3778 een paadje dat uitkomt op de D-straat, maar dit paadje is destijds door de toenmalige bewoners van de woonhuizen aan de D-straat en de B-laan ten behoeve van het contact tussen hun kinderen gecreëerd, aldus eisers. Eisers zouden hebben vernomen dat de bewoners van de huizen aan de D-straat eisers niet op dat pad zullen dulden. Bovendien betekent deze uitgang veel ongemak voor eisers, zodat ook eisers deze optie niet voorstaan.
3. Gedaagden stellen zich op het standpunt dat de bewoordingen in de notariële akte van 6 oktober 1920 niet eenduidig zijn. Het perceel C 3776 zou daarin niet genoemd worden, zodat dat het nog maar de vraag is of er destijds een erfdienstbaarheid van uitweg ten behoeve van dat perceel is gevestigd. Voorts sluiten de woorden “het verkochte wordt bevoorrecht” reeds uit dat een erfdienstbaarheid is gevestigd. Daarnaast kunnen nog vraagtekens worden gezet bij wat met de “bestaanden uitweg” is bedoeld. In ieder geval, zo stellen gedaagden, is door de bouw van de garages aan de achterzijde en de verlegging van de tuinen de situatie zodanig gewijzigd dat de erfdienstbaarheid van uitweg, zo die bestaan zou hebben, toen is beëindigd. Bovendien stellen gedaagden dat de erfdienstbaarheid nu precies over hun terras loopt en dat in alle redelijkheid niet van hun gevergd kan worden eisers daarover te laten gaan, nu zij ook via de achterzijde hun erf, eventueel via het erf van gedaagden, zouden kunnen uitwegen naar de D-straat.
De beoordeling van het geschil
1. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de bewoordingen in de notariële akte van 6 oktober 1920 voldoende duidelijk zijn om daaruit af te leiden dat er een erfdienstbaarheid van uitweg is gevestigd ten behoeve van het perceel C 3776, nu bedoelde zin begint met: “het verkochte wordt bevoorrecht” en in de aanhef van de akte is aangegeven dat het verkochte betreft perceel C 3776. Ook overigens wordt de tekst ten aanzien van de erfdienstbaarheid duidelijk geoordeeld. De stelling dat de bewoordingen “het verkochte wordt bevoorrecht” een erfdienstbaarheid uitsluit, volgt de voorzieningenrechter niet, te meer niet nu er expliciet wordt vermeld dat het verkochte wordt bevoorrecht met een erfdienstbaarheid. Dat de “bestaanden uitweg” oorspronkelijk een andere was dan door eisers is aangeduid, is onvoldoende aannemelijk geworden.
2. Dat de bouw van de garages in 1953 de uitoefening van het recht van uitweg zou hebben geblokkeerd, blijkt evenmin uit de tekeningen. Ter zitting is juist aannemelijk geworden dat de uitweg bleef bestaan. Tevens wordt geoordeeld dat de opheffing van de erfdienstbaarheid tussen de percelen C 3775 en C 3777 het perceel C 3776 niet raakt.
Dat er op enig moment een poort is geplaatst als erfscheiding tussen beide percelen heeft de bewoners van nummer 0 blijkbaar nooit onredelijk belemmerd in de uitoefening van hun recht van uitweg, nog daargelaten dat de eigenaar van nummer 00 door het plaatsen van een poort niet eenzijdig de erfdienstbaarheid kan opheffen. Evenmin is gebleken dat van het recht van uitweg op enig moment anderszins geen gebruik meer kon worden of is gemaakt. Voorshands wordt dan ook geoordeeld dat voldoende aannemelijk is dat het perceel van eisers is belast met een erfdienstbaarheid ten behoeve van het perceel van eisers. Overigens hebben gedaagden onder deze beperking destijds ook hun perceel gekocht.
3. Dat gedaagden willen bewerkstelligen dat de erfdienstbaarheid zal worden opgeheven dan wel dat daarvan op andere wijze gebruik zal worden gemaakt, komt de voorzieningenrechter op grond van het ter zitting aangevoerde voorshands geoordeeld niet onredelijk voor. Echter, onderhavige procedure leent zich er niet voor een dergelijke wijziging te bewerkstelligen. Gedaagden zullen daarvoor andere juridische wegen dienen te bewandelen.
4. De vordering van eisers zal gelet op het bovenstaande worden toegewezen, waarbij de gevorderde dwangsom aan een maximum zal worden verbonden. Als de in het ongelijk gestelde partij dienen gedaagden de kosten van onderhavige procedure te dragen.
1. veroordeelt gedaagden om eisers in de gelegenheid te stellen onbelemmerd gebruik te maken van de erfdienstbaarheid van uitweg om over het perceel van gedaagden te komen en te gaan naar en van de B-laan, zoals omschreven in de koopakte van gedaagden,
2. veroordeelt gedaagden om ingeval zij na betekening van dit vonnis in gebreke mochten blijven aan bovenstaande veroordeling te voldoen overtreedt, aan eisers een dwangsom te betalen van € 500,00 per keer dat gedaagden het ongestoord uitwegen krachtens de erfdienstbaarheid van uitweg frustreren, echter met een maximum van € 50.000,00,
3. veroordeelt gedaagden in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eisers bepaald op € 703,00 voor salaris en op € 324,78 voor verschotten,
4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5. weigert het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.A. van Gemert op 29 juni 2004.