ECLI:NL:RBARN:2004:AQ6785

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
27 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
112176
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voorzieningen in kort geding na echtscheiding met betrekking tot alimentatie en maritaal beslag

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, de man, gedaagde, in kort geding gedagvaard met verschillende vorderingen na hun echtscheiding. De vrouw vorderde onder andere dat de uitspraak van het Hof van 24 juni 2003, waarin werd bepaald dat de voormalige echtelijke woning verkocht moest worden, in de plaats zou komen van de wilsverklaring van de man. Daarnaast vorderde zij de opheffing van het door de man gelegde maritaal beslag en betaling van achterstallige alimentatie. De man heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de vrouw beoordeeld en geconcludeerd dat de vrouw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen onder 4 sub a, c, e, f en g, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herhaling van de vordering rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de vrouw voldoende middelen heeft om haar vorderingen ten uitvoer te leggen op basis van eerdere uitspraken van het Hof. De vordering tot opheffing van het beslag werd wel gedeeltelijk toegewezen, maar de overige vorderingen werden afgewezen. De vrouw werd in de proceskosten veroordeeld, omdat zij grotendeels in het ongelijk was gesteld. Het vonnis is uitgesproken op 13 mei 2004 door mr. F.J. de Vries.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 112176 / KG ZA 04-237
Datum vonnis: 13 mei 2004
Vonnis
in kort geding
in de zaak van
X,
wonende te A,
eiseres,
procureur en advocaat mr. R.B. Ester,
tegen
Y,
wonende te A,
gedaagde,
procureur en advocat mr. M.P. Timmers-de Vin.
Het verloop van de procedure
Eiseres, hierna te noemen de vrouw, heeft gedaagde, hierna te noemen de man, ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
De man heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
De advocaat van de vrouw en de advocaat van de man hebben de zaak bepleit, laatstgenoemde overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnotitie.
Daarbij zijn producties in het geding gebracht.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1. Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Dit huwelijk is op 8 oktober 2001 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente B.
2. Bij beschikking van 24 juni 2003 heeft het Gerechtshof te Arnhem, voor zover thans van belang, uitvoerbaar bij voorraad bepaald dat de voormalige echtelijke woning aan de C 0 te B dient te worden verkocht via bemiddeling van makelaar D te B, dat de man aan de vrouw dient te betalen een bedrag van € 26.197,26 ter zake van de afrekening van de Zugewinngemeinschaft en dat partijen met elkaar dienen af te rekenen de overwaarde van de woning en de waarde van het Eurodepottermijnplan, de polis bij VSB en de Man/Vrouwpolis bij Nationale Nederlanden. De man heeft tegen deze beschikking beroep in cassatie ingesteld.
3. Bij kort geding vonnis d.d. 23 oktober 2003 is onder meer bepaald dat dat vonnis in de plaats zal komen van de wilsverklaring van de man tot verkoop van voornoemde woning, dat het door de man gelegde maritaal beslag op de op naam van de vrouw staande kluis zal zijn opgeheven en dat de man de vrouw op straffe van een dwangsom de pensioengegevens (Elsevier) vanaf 1988 dient te verstrekken. Tevens is de man veroordeeld in de kosten van het kort geding.
De vordering
4. Samengevat weergegeven, vordert de vrouw thans:
a. ten aanzien van de woning: primair te bepalen dat de uitspraak van het Hof van 24 juni 2003, waarin is bepaald dat de woning dient te worden verkocht, in de plaats zal komen van de wilsverklaring van de man en dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de woning; subsidiair en meer subsidiair dat de uitspraak van het Hof in de plaats van de wilsverklaring van de man zal komen, dan wel een vertegenwoordiger te benoemen die namens de man zal optreden;
b. ten aanzien van het door de man gelegde maritaal beslag: primair te bepalen dat het beslag zal zijn opgeheven en dat dit vonnis in de plaats zal komen van de wilsverklaring van de man tot opheffing en subsidiair de man een dwangsom op te leggen voor elke dag dat hij in gebreke blijft het beslag op te heffen;
c. te bepalen dat de man het maximum van de bij voornoemd kort geding vonnis opgelegde dwangsommen dient te voldoen wegens het niet overleggen van de pensioengegevens;
d. te bepalen dat de polissen Eurotermijnplan, VSB en Nationale Nederlanden aan de vrouw zullen worden toegedeeld en dat dit vonnis in de plaats van de wilsverklaring van de man zal komen ter zake van de toedeling en uitkering van de polissen;
e. te bepalen dat de man een bedrag van € 9.024,92 ter zake van achterstallige alimentatie schuldig is aan de vrouw;
f. te bepalen dat de man de vrouw een bedrag van € 26.197,26 ter zake van de afrekening van de Zugewinngemeinschaft dient te voldoen;
g. te bepalen dat de man de kosten van de kort geding procedure d.d. 23 oktober 2003 aan de vrouw dient te voldoen;
h. te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 12.500,- zal voldoen ter zake van de leningen die de vrouw heeft afgesloten om in haar levensonderhoud te voorzien;
i. dit vonnis uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren;
j. de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
5. Als grondslag voor haar vorderingen voert de vrouw aan dat de man geen enkele medewerking verleent aan de tenuitvoerlegging van zowel de beschikking van het Hof als het kort geding vonnis. De man is vanaf 1 oktober 2003 werkloos en betaalt sindsdien geen alimentatie meer. Hij verwaarloost de woning en vertraagt de verkoop ervan. Volgens de vrouw is het voorts niet mogelijk gebleken het beslag, conform het vonnis van 23 oktober 2003, op te heffen zonder medewerking van de man. De man weigert die medewerking.
6. De man voert gemotiveerd verweer, waarop voor zover van belang hierna zal worden ingegaan.
De beoordeling van de vordering
7. De vordering onder 4 sub a is op identieke wijze in het eerdere kort geding voorgelegd. Bij vonnis van 23 oktober 2003 heeft de voorzieningenrechter daarop beslist. Volgens vaste rechtspraak geldt een verbod van herhaling van een vordering met eenzelfde inhoud of strekking tegen eenzelfde wederpartij, tenzij zich na de beslissing een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan of nieuwe feiten en omstandigheden kunnen worden aangevoerd waarmee de rechter indertijd bij het geven van zijn beslissing geen rekening heeft kunnen houden. Dit verbod geldt in beginsel eveneens voor vorderingen in kort geding. Voorshands geoordeeld, heeft de vrouw thans geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die ertoe kunnen leiden dat de voorzieningenrechter op zijn eerdere beslissing terugkomt. De stelling van de vrouw dat de man de woning verwaarloost waardoor de verkoop wordt bemoeilijkt, is uit de door de vrouw overgelegde foto’s van de huidige staat van onderhoud van de tuin, voorshands niet aannemelijk geworden, zodat er ook thans geen aanleiding bestaat te bepalen dat de vrouw gerechtigd zal zijn tot het uitsluitend gebruik van de woning. Dit betekent dat de vrouw in haar vordering onder a niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
8. Ten overvloede wordt overwogen dat bij kort geding vonnis van 23 oktober 2003 reeds is bepaald dat dat vonnis in de plaats zal komen van de wilsverklaring van de man tot verkoop van de woning. Indien de vrouw thans van mening is dat de man niet, althans niet voldoende medewerking verleent, kan zij het vonnis, na betekening daarvan, eenvoudigweg ten uitvoer (laten) leggen.
9. Ten aanzien van de vordering onder 4 sub b wordt overwogen dat de opheffing van het conservatoir maritaal beslag op de kluis volgt uit de bepaling onder punt 2 van het dictum van voornoemd kort geding vonnis. Nu de vrouw heeft aangevoerd dat de deurwaarder zonder medewerking van de man het beslag niet wil opheffen, zal de tekst “zal zijn opgeheven” worden gewijzigd als na te melden. Onder punt 11 van de dagvaarding heeft de vrouw verzocht de man te veroordelen in de kosten die de vrouw heeft gemaakt ten aanzien van de huur van de kluis. Nu de advocaat van de vrouw heeft nagelaten een vordering met betrekking daartoe op te nemen in het petitum van de dagvaarding en evenmin ter zitting haar eis heeft gewijzigd of aangevuld, zal de voorzieningenrechter hieraan voorbij gaan.
10. Ten aanzien van de vorderingen onder 4 sub c en g is de voorzieningenrechter van oordeel dat het kort geding vonnis van 23 oktober 2003, na betekening daarvan, reeds een voor executie vatbare titel oplevert zodat de vrouw thans geen belang heeft bij die vorderingen en niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Overigens heeft de vrouw slechts gesteld dat de man de gevraagde pensioengegevens niet heeft afgegeven. Afgifte heeft zij thans niet gevorderd. Ter zitting heeft de advocaat van de man toegezegd de bij de man in zijn bezit zijnde pensioengegevens aan de advocaat van de vrouw te faxen, met afschrift aan de rechtbank. Deze gegevens zijn bij fax van 4 mei 2004 overgelegd en komen overeen met reeds eerder door de man afgegeven stukken.
11. Ten aanzien van de vordering onder 4 sub d is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door de vrouw gestelde en door de man betwiste vertraging bij de verkoop van het huis, onvoldoende aanleiding is om, in afwijking van de beschikking van het Gerechtshof, de polissen toe te delen aan de vrouw. De vordering zal daarom hierna worden afgewezen.
12. De vrouw dient in haar vorderingen onder 4 sub e en f eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat haar belang daarbij geheel ontbreekt. Bij beschikking van het Gerechtshof te Arnhem d.d. 30 oktober 2001 is de man veroordeeld tot betaling van alimentatie aan de vrouw en bij beschikking van 24 juni 2003 tot betaling aan haar van € 26.197,26 ter zake van de afrekening van de Zugewinngemeinschaft. Voorshands geoordeeld staan de vrouw op grond daarvan voldoende middelen ter beschikking om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat de man van laatstgenoemde beschikking in cassatie is gegaan, doet daaraan niet af, nu de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
13. Vast staat dat de man vanaf 1 oktober 2003, het moment waarop zijn arbeidsovereenkomst is geëindigd, geen alimentatie meer betaalt en dat de man voorts op 21 november 2003 een verzoek tot nihilstelling van de alimentatie met ingang van 1 oktober 2003, bij deze rechtbank heeft ingediend. Gelet op de mogelijkheden die de vrouw heeft om ten tijde van de algehele afrekening tussen partijen, de dan nog te vorderen alimentatie te verrekenen, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de vordering onder 4 sub h, strekkende tot betaling aan de vrouw van het bedrag (met rente) dat zij ter zake van haar levensonderhoud heeft geleend, dient te worden afgewezen.
14. Uit het voorgaande volgt dat de vrouw in haar vorderingen niet- ontvankelijk zal worden verklaard dan wel dat haar vorderingen zullen worden geweigerd, met uitzondering van de tekstuele wijziging ter zake van het op te heffen beslag. Voor toewijzing van de vordering dit vonnis uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren bestaat dan ook vooralsnog geen enkele grond.
15. In afwijking van de regel dat tussen ex-echtelieden gewoonlijk de proceskosten worden gecompenseerd, bestaat thans aanleiding de vrouw, als de voor het overgrote deel in het ongelijk gestelde partij en gelet op het feit dat dit kort geding ook voor het overgrote deel onnodig was, in de kosten van deze procedure te veroordelen.
De beslissing
De voorzieningenrechter
heft het door de man gelegde conservatoir maritaal beslag onder de Rabobank E te B op de inhoud van de op naam van de vrouw staande kluis bij voornoemde bank met nummer 222, op en bepaalt tevens dat de vrouw de man één week van te voren schriftelijk meldt wanneer zij de kluis zal laten openen, waarbij de vrouw de man in de gelegenheid moet stellen daarbij aanwezig te zijn,
veroordeelt de vrouw in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de man bepaald op € 703,- voor salaris en op € 241,- voor verschotten,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar vorderingen zoals weergegeven onder 4 sub a, c, e, f en g,
weigert het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.S.M. Daamen op 13 mei 2004.
de griffier de rechter