ECLI:NL:RBARN:2004:AQ5374

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
16 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/095024-04
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord met voorbedachten rade gepleegd door verdachte in Arnhem

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 16 juli 2004 uitspraak gedaan in een moordzaak waarbij de verdachte op 8 februari 2004 in Arnhem het slachtoffer Z. heeft neergestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na kalm beraad en rustig overleg, met voorbedachten rade het slachtoffer van het leven heeft beroofd. De verdachte had het slachtoffer opgewacht bij het politiebureau, waar het slachtoffer na verhoor zou worden vrijgelaten. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman, die stelden dat de ontmoeting toevallig was en dat er sprake was van noodweer, als ongeloofwaardig verworpen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, en dat er geen sprake was van een noodweersituatie of psychische overmacht. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan moord en hem een gevangenisstraf van 14 jaar opgelegd, wat twee jaar meer is dan de eis van de officier van justitie. De rechtbank heeft ook de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen mes bevolen, dat gebruikt was bij de steekpartij. De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 36b, 36c, 289 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector strafrecht
Meervoudige Kamer
Parketnummer : 05/095024-04
Datum zitting : 2 juli 2004
Datum uitspraak : 16 juli 2004
VERKORT VONNIS
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Arnhem, huis van bewaring Arnhem Zuid, gevestigd aan de Ir. Molsweg 5 te Arnhem.
Raadsman: mr. J.C.C.M. Brand, advocaat te Westervoort.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 08 februari 2004 te Arnhem opzettelijk en met voorbedachten rade Z. [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, voornoemde Z. [slachtoffer] (met kracht) een of meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp, heeft gestoken, tengevolge waarvan
voornoemde persoon is overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 08 februari 2004 te Arnhem opzettelijk Z. [slachtoffer] van het
leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk voornoemde Z.
[slachtoffer] (met kracht) een of meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp, heeft gestoken, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 14 mei 2004 en 02 juli 2004 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J.C.C.M. Brand, advocaat te Westervoort.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van de tijd in verzeke-ring en voorlopige hechtenis doorge-bracht.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het onder verdachte inbeslaggenomen mes wordt onttrokken aan het verkeer.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. Ter terechtzitting gevoerde verweren
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte het slachtoffer niet heeft staan opwachten en dat de ontmoeting tussen verdachte en het slachtoffer derhalve een puur toevallige was zodat het primair tenlastegelegde niet kan worden bewezen, nu geen sprake is van voorbedachte raad. Verdachte heeft, zo heeft de raadsman primair bepleit, in die situatie gehandeld ter noodzakelijke verdediging van eigen lijf waardoor zijn handelen gekwalificeerd zou moeten worden als noodweer. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat sprake is van noodweer-exces en meer subsidiair dat verdachtes handelen het gevolg is geweest van psychische overmacht.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank zal allereerst nagaan of sprake is van voorbedachte raad bij verdachte ten aanzien van de steekpartij zoals deze heeft plaatsgevonden. Nu verdachte ontkent op enig moment het voornemen gehad te hebben om [slachtoffer] om het leven te brengen, zal de rechtbank aan de hand van de uiterlijke omstandigheden, zoals deze uit het dossier en het ter zitting verhandelde zijn af te leiden, vaststellen of de voorbedachte raad niet toch daaruit kan worden afgeleid. Daarbij speelt een grote rol de vraag of verdachte [slachtoffer] heeft opgewacht.
Vaststaat dat verdachte wist dat het slachtoffer zich in de ochtend van 08 februari 2004 op het politiebureau bevond. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij die ochtend omstreeks 10:00 uur met [naam] een telefoongesprek heeft gevoerd en dat [naam] hem toen had verteld dat [slachtoffer] op het politiebureau werd vastgehouden om te worden verhoord en dat deze na dit verhoor weer op vrije voeten zou worden gesteld.
Eveneens staat vast dat verdachte die dag in ieder geval tussen omstreeks 12:20 uur en 12:30 uur in de buurt van het politiebureau geparkeerd stond. Verbalisant [naam] heeft verdachte daar gesignaleerd. Uit de kloktijden blijkt dat verbalisant [naam] om 12:29:22 uur (na correctie) met zijn keycard de deur van de kantine/B2 heeft geactiveerd en het duurt ongeveer 1 minuut en 40 seconden om vanuit daar naar buiten te lopen. De rechtbank leidt hieruit af dat verbalisant niet om 12:30 uur naar buiten kan zijn gekomen, doch korte tijd daarna.
Het slachtoffer heeft het politiebureau om 12:32 uur verlaten, zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 111.
Verdachte heeft zijn auto vervolgens op de Eusebiusbinnensingel achter de auto van getuige [naam] gezet. Getuige [naam] heeft verklaard nog aan verdachte te hebben gevraagd of hij er langs wilde. Verdachte heeft tegen getuige [naam] enkel en alleen gezegd ‘dat het goed was’. Getuige [naam] is vervolgens in de richting van de woning van zijn vriendin gelopen, heeft haar door de intercom gezegd dat hij er was en dat hij bij de auto zou wachten en is vervolgens naar zijn auto teruggelopen. Pas op dat moment zag getuige [naam] dat het latere slachtoffer uit de Damstraat kwam lopen. Verdachte, zo verklaarde getuige [naam], liep direct op het slachtoffer af. Verdachte had op dat moment een mes bij zich. Het slachtoffer is vervolgens door verdachte neergestoken. Getuige [naam] verklaart ten aanzien van het verloop van de steekpartij nog dat verdachte, na het slachtoffer al een aantal malen te hebben gestoken, het slachtoffer beheerst op het gras legde en dat verdachte vervolgens bovenop het slachtoffer ging zitten. Getuige [naam] zag dat verdachte het slachtoffer vasthield en zag dat verdachte het slachtoffer vervolgens bewust een aantal malen met kracht in de hals stak.
Om 12:33 uur (na correctie) komt de eerste melding binnen van het feit dat er op de Eusebiusbinnensingel iemand wordt neergestoken.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat de tijdlijn zoals die uit het dossier blijkt onjuist is nu hij, voordat hij naar het politiebureau is gereden, ook nog naar het café van zijn broer is geweest, waardoor hij slechts korte tijd in de buurt van het politiebureau was en niet al vanaf omstreeks 11:00 uur.
De rechtbank overweegt ten aanzien hiervan dat verdachte pas ter terechtzitting met deze informatie is gekomen. Verdachte heeft verklaard deze informatie niet eerder te hebben verschaft omdat hij niet dacht dat dit belangrijk was. De rechtbank acht dit ongeloofwaardig. Verdachte is tijdens zijn verhoren telkenmale gevraagd waar hij op bepaalde momenten was. Het moet verdachte dan ook van het begin af aan duidelijk zijn geweest dat het voor de verbalisanten belangrijk was om te achterhalen hoe de ochtend van verdachte er precies uit heeft gezien, inclusief de daarbij behorende tijdstippen. Indien verdachte die ochtend daadwerkelijk naar zijn zus was geweest, dan had hij dit naar overtuiging van de rechtbank in een eerder stadium al gemeld. Verdachte heeft bovendien verder gedetailleerd verklaard over zijn doen en laten die bewuste ochtend.
Omtrent zijn aanwezigheid bij het politiebureau heeft verdachte als volgt verklaard.
Verdachte zou de avond vóór die bewuste zondag een afspraak hebben gemaakt met een drugsdealer om deze tussen 11:30 uur en 12:00 uur te treffen voor het politiebureau. De rechtbank acht een afspraak met een dealer pal voor het politiebureau onaannemelijk en bovendien is deze verklaring strijdig met de verklaring van verdachte dat hij in de Hertogstraat langzaam heeft gereden in de hoop een dealer te vinden. Ook het informeren bij getuige [naam] naar een verkooppunt, komt de rechtbank ongeloofwaardig voor. Immers verdachte was al zeer lang verslaafd aan cocaïne. Iemand die zodanig aan cocaïne is verslaafd kent zijn dealers en weet precies waar hij moet zijn om aan cocaïne te komen.
Met betrekking tot de ontmoeting met het slachtoffer heeft verdachte verklaard dat dit een toevallige ontmoeting betrof, dat het slachtoffer naar hem zou hebben gewenkt en dat hij hierop naar het slachtoffer is gelopen. Het slachtoffer zou vervolgens tegen verdachte hebben gezegd: “Nu heb ik je te pakken” en vervolgens met zijn rechterhand een beweging in de richting van zijn linker binnenzak hebben gemaakt. Verdachte heeft verklaard dat hij hierdoor dacht dat het slachtoffer een mes pakte en dat hij in paniek zijn mes trok en het slachtoffer hiermee heeft gestoken.
Getuige [naam] heeft over de ontmoeting verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte, toen het slachtoffer uit de Damstraat kwam lopen, onmiddellijk op het slachtoffer af liep. Getuige [naam] zegt niets over het feit dat het slachtoffer gewenkt zou hebben. Ook over de beweging in de richting van de binnenzak waarover verdachte verklaart, verklaart getuige [naam] niets. Daarbij komt nog dat vast staat dat het slachtoffer geen wapen in zijn binnenzak had en dit dus ook niet getoond kan hebben aan verdachte.
Gelet op het bovenstaande concludeert de rechtbank als volgt:
? Verdachte heeft – in de wetenschap dat het slachtoffer na verhoor zou worden vrijgelaten – in ieder geval om 12:20 uur in zijn auto voor het politiebureau staan wachten;
? Iets na 12:30 uur is geconstateerd dat de auto van verdachte daar niet meer stond;
? Het slachtoffer heeft het politiebureau om 12:32 uur verlaten.
? Verdachte heeft de auto gedraaid, is de Eusebiusbinnensingel opgereden en achter de Seat Cordoba van getuige [naam] gestopt;
? Verdachte is uitgestapt terwijl hij een mes in zijn zak had;
? Toen het slachtoffer de Damstraat uit kwam lopen is verdachte onmiddellijk op hem af gelopen;
? Verdachte heeft vervolgens het slachtoffer neergestoken.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de ontmoeting tussen verdachte en het slachtoffer niet toevallig was. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank het slachtoffer opgewacht met de intentie hem te doden. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat het feit dat het slachtoffer eerder zou zijn vrijgelaten ware het niet dat hij op de dagvaarding moest wachten, bij verdachte niet bekend was. Deze omstandigheid kan ook nimmer ontlastend werken, bepalend is wat zich heeft voorgedaan. Een en ander leidt naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat verdachte het feit met voorbedachten rade heeft gepleegd.
De verklaringen die verdachte heeft gegeven om aan te geven dat het geen geplande maar een toevallige ontmoeting betrof, acht de rechtbank op grond van hetgeen ten aanzien van die verklaringen hiervoor is overwogen, ongeloofwaardig.
Ten aanzien van de (overige) verweren
De rechtbank overweegt als volgt.
Het feit dat verdachte het slachtoffer bij het politiebureau heeft opgewacht teneinde hem te doden sluit een succesvol beroep op noodweer of noodweer-exces niet uit maar maakt de kans daarop wel klein.
Om van een noodweersituatie te kunnen spreken moet immers sprake zijn van een noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke (dreigende) wederrechtelijke aanranding. Verdachte is echter naar het oordeel van de rechtbank zelf tot de aanval overgegaan zonder dat op dat moment sprake was van enige concrete dreiging van de zijde van het slachtoffer. De gebeurtenissen van de voorgaande avond en dreigementen in het verleden geuit, doen daar niet aan af. Daarbij komt dat verdachte ook weg had kunnen rennen in plaats van naar het slachtoffer toe te lopen. De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat vluchten in de Turkse sociaal-ethische cultuur niet voor de hand ligt. Daar waar bedoeld wordt dat het handelen van verdachte hierdoor (deels) te rechtvaardigen valt, merkt de rechtbank op dat de Nederlandse wetgeving en jurisprudentie duidelijk en bindend voor alle Nederlandse inwoners en haar bezoekers is, zulks ongeacht de eventuele cultuurverschillen.
Het subsidiaire beroep op psychische overmacht kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet slagen. De raadsman heeft dit beroep onderbouwd door te stellen dat de plotseling ontstane stresstoestand waarin verdachte kwam te verkeren, namelijk de plotselinge ontmoeting met het latere slachtoffer, versterkt met de dreigende houding die het slachtoffer zou hebben aangenomen, een zodanige psychische druk heeft veroorzaakt dat verdachte niet meer wist wat hij deed en geen weerstand meer kon bieden tegen de ontstane situatie en dat zijn wilsvrijheid om anders te handelen dan hij deed verloren was gegaan.
De rechtbank heeft echter reeds eerder overwogen dat de ontmoeting tussen verdachte en het slachtoffer door verdachte was gepland. Dit maakt dat vorenstaande redenering reeds in een vroeg stadium strandt en het verweer dan ook dient te worden verworpen.
De rechtbank verwerpt alle verweren.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 08 februari 2004 te Arnhem opzettelijk en met voorbedachten rade Z. [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde Z. [slachtoffer] (met kracht) meermalen met een mes, heeft gestoken, tengevolge waarvan
voornoemde persoon is overleden;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Moord
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Over verdachte is een multidisciplinair rapport opgemaakt door mevr. J.M.E.P. Janssen, psycholoog, en dr. L.H.W.M. Kaiser, psychi-ater, respectievelijk geda-teerd 17 juni 2004 en 14 juni 2004, waarin zij conclu-deren dat het feit verdachte – indien bewezen – geheel kan worden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich met die conclusie en maakt die tot de hare.
Overeenkomstig deze conclusie kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 09 februari 2004;
- een voorlichtingsrapport van De Grift, gedateerd 03 juni 2004, betreffende verdachte;
- een vroeghulpinterventierapport van de reclassering Nederland d.d. 9 februari 2004, en
- de onder punt 5 genoemde multidisciplinaire rapportage.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft op 08 februari 2004 na kalm beraad en rustig overleg door middel van messteken [slachtoffer] om het leven gebracht. Verdachte heeft het slachtoffer voor het politiebureau opgewacht, is vervolgens om het politiebureau heen gereden en heeft hem op klaarlichte dag ten overstaan van vele omstanders met meerdere messteken om het leven gebracht. Dit betekent dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord, het zwaarste commune delict dat ons Wetboek van Strafrecht kent. Verdachte heeft daarmee de nabestaanden van [slachtoffer] verdriet gedaan. Ook is het niet onwaarschijnlijk dat verdachtes handelen voor de personen die getuige zijn geweest van de gruwelijke steekpartij traumatiserende gevolgen heeft gehad.
Dergelijk handelen kan enkel en alleen worden bestraft met een zeer langdurige gevangenisstraf. Bij de bepaling van de strafmaat dient te worden meegewogen dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit onder invloed was van alcohol en cocaïne, zij het dat dit niet kan leiden tot een zodanige strafvermindering dat met de strafeis van de officier van justitie kan worden volstaan. Verdachte wist welke uitwerking deze middelen op hem hadden en had er, hoe moeilijk ook, voor kunnen kiezen de middelen niet te gebruiken. Er is dan ook sprake van een hoge mate van culpa in causa.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf niet passend en zal zij derhalve een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven mes met behulp waarvan het tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit is begaan, zal worden onttrok-ken aan het verkeer.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is, behalve op de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 36b, 36c, 289 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van veertien (14) jaren.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer-legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven mes.
Aldus gewezen door:
mr. W.J. Vierveijzer, rechter, als voorzitter,
mr. J.P. Bordes, rechter,
mr. M. Jansen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.W.A. van Kuppeveld, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 juli 2004.