Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 102429 / HA ZA 03-1232
Datum vonnis: 7 juli 2004
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MANS & MANS B.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. J.M.J. Huver,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
COM CARE FOR PROPERTY B.V.,
gevestigd te Oosterhout-Nijmegen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. A.P.J. Blokland.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als Mans & Mans en Com Care.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 1 oktober 2003 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken.
Voorafgaand aan de comparitie heeft mr. Plattel namens Mans & Mans een conclusie van antwoord in reconventie ingezonden, die ter comparitie is genomen. Voorts heeft hij ter comparitie de facturen overgelegd. Door mr. Blokland is voor Com Care bij brief van 23 december 2003 een nadere toelichting gegeven op de opbouw van het in reconventie gevorderde bedrag.
Na de comparitie is de zaak geruime tijd aangehouden voor schikkingsonderhandelingen. Op 19 april 2004 is de zaak naar de rol verwezen voor vonnis.
1. Mans & Mans heeft in opdracht en voor rekening van Com Care bepaalde printplaten geleverd. Oorspronkelijk werd daarvoor een prijsindicatie gegeven van ƒ 10,- per stuk. Doordat de printplaat ingewikkelder bleek te moeten worden dan eerder gedacht, werd uiteindelijk een prijs van ƒ 25,- per stuk afgesproken.
2. Bij brief van 25 september 2001 heeft Mans & Mans aan Com Care bevestigd een opdracht voor 12.000 printplaten ad ƒ 25,- per stuk. In de brief worden hier een aantal voorwaarden aan verbonden. Voorts worden de algemene voorwaarden van Mans & Mans van toepassing verklaard.
3. Op 9 of 10 oktober 2001 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen Mans & Mans en Com Care over de prijs van de printplaten. Mans & Mans heeft in dat gesprek aangegeven dat zij de printplaten niet meer kon produceren voor ƒ 25,- per stuk, maar dat zij bij eigen productie op een kostprijs van ƒ 72,- per stuk uitkomt, hetgeen voor haar reden is om met de productie te stoppen. Zij heeft gezocht naar een alternatief en is uitgekomen op uitbesteding aan een derde voor een prijs van ƒ 55,- per stuk. Zij biedt aan om de eerste 2400 stuks in eigen productie af te maken en om de rest door die gevonden derde te laten produceren. Een en ander staat vermeld in een brief, gedateerd 8 oktober 2001, die door de heer A van Mans & Mans tijdens het gesprek aan de heer B van Com Care is overhandigd (prod. 7 bij conclusie van antwoord in conventie).
4. Mans & Mans heeft een verklaring overgelegd van de heer C, die op 9 augustus 2002 ten overstaan van een notaris is afgelegd, ondertekend en onder ede bevestigd. De heer C, die destijds werkzaam was bij Com Care, heeft daarin onder meer verklaard:
“(…) Ik herinner mij dat wij op een bepaald moment, ik dacht in oktober 2001, op de bovenverdieping zaten te werken. Ik was toen samen met B daar aanwezig. Op dat moment kwam de heer A van Mans & Mans langs. Wij kregen een lange discussie met elkaar. De heer A deelde ons mede dat zij ook voor het bedrag van Hfl. 25,- nooit konden voldoen aan de leveranties, omdat hun bedrijf daaraan onder door zou gaan. Een unit zou Hfl. 55,- moeten gaan kosten. Wij vonden de gang van zaken buitengewoon vervelend, omdat wij dachten een contract te hebben met Mans & Mans. Uiteindelijk zijn wij in dat gesprek toch overstag gegaan. Wij hebben gevraagd of A toch nog zou proberen om bij de andere leverancier, die vanaf dat moment zou gaan leveren er nog wat af zou kunnen, maar Hfl. 55,- is vanaf dat moment afgesproken. Het was voor toekomstige leveranties. De leveringen tot en met december 2001 zouden worden afgerekend voor een bedrag van Hfl. 25,-. Daarna zou de rest worden geleverd voor Hfl. 55,- per stuk inclusief BTW. Er zijn nog aantallen genoemd van 3.000, voor zover ik mij herinner voor die nieuwe prijs en alles zou verder via Mans & Mans gaan lopen.
Nadat A bij ons weg ging, heeft de heer B direct met de heer D gebeld. Er ontstond kennelijk een gesprek in de trant van dat het niet zo erg was en dat het wel weer goed zou komen, omdat de marges groot genoeg waren. Daarmee was die kwestie afgedaan. Ik weet dat de heer B de dag daarna nog op zoek is gegaan naar goedkopere adressen, maar daar is hij niet in geslaagd, waarna we de kwestie weer lieten rusten. (...)”
5. Mans & Mans heeft de eerste 2400 stuks printplaten nog uitgeleverd tegen de prijs van ƒ 25,- per stuk. Op de betreffende facturen van oktober, november en december 2001 staat vermeld dat het gaat om de printplaten Com Unit V3.
6. Bij brief van 7 december 2001 heeft Mans & Mans de opdracht bevestigd voor de volgende 3000 printplaten, genaamd Com Unit V5. Zij heeft daarin niet vermeld welke prijs zij daarvoor zou rekenen.
7. Mans & Mans heeft deze tweede serie printplaten, voor zover uitgeleverd, gefactureerd voor een bedrag van € 22,45 per stuk plus € 1,83 per stuk voor de platen zelf, plus € 0,68 per stuk voor de frontjes, dus totaal voor € 24,96 per stuk (= ƒ 55,00). De factuur voor de platen zelf (€ 1,83 per stuk) dateert van 19 februari 2002, factuurnummer 28575; de factuur voor de frontjes dateert ook van 19 februari 2002, factuurnummer 28574; de facturen voor de geassembleerde platen (€ 22,45 per stuk) dateren van 15 en 20 maart 2002 en hebben factuurnummers 28859 en 28902.
8. Com Care heeft bij aangetekende brief van 8 mei 2002 aan Mans & Mans geschreven (prod. 10 CvA in conventie) dat zij nog een rapport wenste te ontvangen voor de retour gestuurde Com-units met defecten en dat zij een nadere toelichting wenste op de facturen met nummers 28574 en 28575, omdat zij niet duidelijk vond wat er geleverd was. Verder werd verwezen naar een eerdere brief die de heer B zou hebben gestuurd.
9. Mans & Mans heeft op de brief van Com Care van 8 mei 2002 gereageerd bij brief van 14 mei 2002 (prod. 11 CvA in conventie). Daarin heeft zij aangegeven dat zij geen eerdere brief van de heer B heeft ontvangen. Voorts heeft zij aangegeven dat de defecte units gerepareerd waren en klaar lagen voor verzending. Het reparatierapport werd bijgevoegd. Verder heeft zij de wijze van facturering toegelicht: 3000 stuks frontjes met factuurnummer 28574, 3000 stuks printplaten met factuurnummer 28575 en 1030 stuks geassembleerde platen met factuurnummers 28902 en 28859. Mans & Mans verzoekt in de brief betaling van het openstaande factuurbedrag ad € 40.760,- binnen 7 dagen na dagtekening van de brief.
10. Op 12 en 28 juni 2002 volgen brieven van mr. Lancée namens Com Care, waarin voor het eerst wordt gesteld dat Com Care niet akkoord is gegaan met de prijsverhoging naar ƒ 55,- per stuk. In een brief van 2 juli 2002 van Mans en Mans aan mr. Lancée wordt deze stelling betwist. Deze correspondentie en het in verband daarmee gevoerde overleg tussen partijen heeft niet tot een oplossing geleid.
Het geschil in conventie en in reconventie
11. Mans & Mans vordert veroordeling van Com Care tot betaling
van het totaal openstaande factuurbedrag ad € 40.760,-, vermeerderd met € 1.836,- aan buitengerechtelijke incassokosten en met de wettelijke rente vanaf de vervaldagen, met kostenveroordeling.
12. Com Care heeft verweer gevoerd en gesteld dat zij de facturen niet hoeft te betalen voor zover zij uitgaan van een hogere stuksprijs dan ƒ 25,-, aangezien zij voor het bedrag van ƒ 25,- per stuk heeft gecontracteerd en niet akkoord is gegaan met een prijsverhoging naar ƒ 55,- per stuk. In reconventie heeft zij schadevergoeding gevorderd van Mans & Mans ten bedrage van € 102.973,78. Zij heeft de gevorderde schade onderbouwd met de stelling dat zij aan een derde ƒ 55,- per stuk heeft moeten betalen voor de printplaten, terwijl zij een contract had met Mans & Mans voor een bedrag van ƒ 25,- per stuk. Het prijsverschil komt op een bedrag van € 116.873,22. Aangezien Com Care erkent dat zij nog een bedrag van € 13.899,44 aan Mans & Mans moet betalen, trekt zij dat van de schade af, waardoor zij per saldo op € 102.973,78 uitkomt.
13. Mans & Mans heeft in reconventie gemotiveerd verweer gevoerd.
De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie
14. Kern van het geschil tussen partijen is of Com Care voor de tweede serie printplaten, de Com Unit V5, een bedrag van ƒ 55,- per stuk moet betalen omdat dit in oktober 2001 is afgesproken, of dat zij Mans & Mans mag houden aan de oorspronkelijk afgesproken stuksprijs van ƒ 25,-.
15. Com Care heeft betwist dat zij akkoord is gegaan met de prijsverhoging naar ƒ 55,- per stuk, al geeft zij wel toe dat hierover in oktober 2001 is gesproken. Zij stelt dat het leek of zij geen keuze had, maar dat toch geen definitieve overeenstemming is bereikt.
Voor het geval de rechtbank toch zou uitgaan van de nadere prijsafspraak voor ƒ 55,- per stuk, voert Com Care aan dat die afspraak nietig is omdat deze tot stand is gekomen onder misbruik van omstandigheden. Com Care stelt dat zij volledig afhankelijk was van Mans & Mans, doordat zij al afspraken had gemaakt met derden en zij geen andere leverancier voor de printplaten had.
16. De rechtbank is van oordeel dat Com Care in het licht van de goed onderbouwde stellingen van Mans & Mans en in het licht van de onder de vaststaande feiten opgesomde omstandigheden, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat in oktober 2001 een nadere prijsafspraak is gemaakt voor een bedrag van ƒ 55,- per stuk. Daarbij speelt de verklaring van de heer C een belangrijke rol, maar ook het feit dat er na het gesprek in oktober 2001 wel een nadere opdracht aan Mans & Mans is gegeven voor de tweede serie van 3000 printplaten. Als er in oktober 2001 geen overeenstemming zou zijn bereikt over de prijsverhoging, had het geven en uitvoeren van die nadere opdracht niet in de rede gelegen gezien het standpunt van Mans & Mans zoals dat vastligt in de brief van 8 oktober 2001. Bovendien is in de brief van 8 mei 2002 van Com Care geen sprake van protest tegen de hoogte van de facturen die de tweede serie printplaten betreffen. Met name is niet geprotesteerd tegen de facturen met betrekking tot de assemblage, factuurnummers 28902 en 28859, terwijl die facturen het grootste deel van het bedrag uitmaken en ver boven de prijs van ƒ 25,- per stuk liggen. Alle feiten wijzen derhalve in de richting van de nadere prijsafspraak van ƒ 55,- en de verklaring van de heer C bevestigt dat. In dat licht is de betwisting door Com Care te mager. Uit de verklaring van de heer B ter comparitie volgt bovendien dat hij heeft ingestemd met de prijsverhoging omdat hij niet anders kon. Het feit dat hij het nooit zo heeft gewild en het er eigenlijk niet mee eens was, doet er niet aan af dat hij zich genoodzaakt zag om in te stemmen met de prijsverhoging. Mans & Mans mocht erop vertrouwen dat die instemming overeenstemde met de wil van de heer B van Com Care.
17. Com Care heeft in rechte nog een beroep gedaan op haar brieven van 26 september en 9 oktober 2001, die zij als prod. 6 en 8 bij conclusie van antwoord heeft overgelegd. Mans & Mans heeft gemotiveerd betwist dat zij deze brieven (rond de daarop vermelde data) heeft ontvangen. Zij stelt dat zij de brief van 26 september 2001 pas heeft gekregen tijdens een overleg over het gerezen geschil, dus maanden na september 2001. Verder heeft zij erop gewezen dat haar eigen brief van 8 oktober 2001 pas in het gesprek van 9 of 10 oktober 2001 aan Com Care is overhandigd, zodat de brief van 9 oktober 2001 van voor het gesprek zou dateren, hetgeen niet logisch is nu in de brief van 9 oktober 2001 op dat gesprek zou zijn gereageerd. Com Care heeft na dit verweer van Mans & Mans niet (althans niet voldoende gemotiveerd) gesteld dat zij de brieven wel heeft verzonden en zij heeft ook niet aangeboden dit te bewijzen. Nu de brieven niet op het briefpapier van Com Care zijn geprint en niet zijn ondertekend en nu uit de overige correspondentie ook niet valt af te leiden dat deze brieven daadwerkelijk deel uit maken van de correspondentie tussen partijen, zal de rechtbank deze brieven buiten beschouwing laten. Com Care heeft in het licht van het verweer onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat ze daadwerkelijk zijn verzonden. Het beroep op de (inhoud van de) brieven wordt derhalve verworpen.
18. Uit het bovenstaande volgt dat als vaststaand moet worden aangenomen dat Com Care wel degelijk akkoord is gegaan met de prijsverhoging naar ƒ 55,- per stuk.
19. De rechtbank verwerpt het subsidiaire beroep op misbruik van omstandigheden, aangezien hiervoor onvoldoende is gesteld. Aan Com Care kan worden toegegeven dat zij in oktober 2001 door de tijdsdruk en het ontbreken van een andere, goedkopere leverancier niet veel anders kon dan toegeven aan de prijsverhoging, maar dat is op zichzelf onvoldoende om misbruik van omstandigheden aan te nemen. De omstandigheid dat Com Care zich al jegens derden had verbonden tot levering en daardoor onder grote tijdsdruk stond, komt voor haar eigen risico. Voorts kon Com Care moeilijk van Mans & Mans verwachten dat zij langdurig printplaten zou leveren voor een bedrag dat ver onder de daadwerkelijke kostprijs lag. Gezien de snelheid waarmee het hele ontwikkelproces plaatsvond en de onbekendheid van beide partijen met wat er uiteindelijk precies voor soort printplaat nodig zou zijn, is het niet vreemd dat Mans & Mans zich in september 2001 misrekend heeft. Zij heeft dit vervolgens netjes opgelost door een andere leverancier te zoeken voor een zo laag mogelijke prijs en door zelf nog een aantal maanden de eerste serie uit te leveren tegen de oorspronkelijke prijs. Die gang van zaken kan geen misbruik van omstandigheden opleveren. Voor vernietiging van de nadere prijsafspraak is derhalve geen grond.
20. De vordering in conventie tot betaling van de facturen tot een totaal bedrag van € 40.760,- is gezien het bovenstaande toewijsbaar, nu Com Care geen ander verweer tegen die facturen heeft gevoerd dan hierboven is besproken en verworpen.
21. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.836,- zijn volgens de stelling van Mans & Mans gebaseerd op het rapport Voorwerk II. Op zichzelf zijn buitengerechtelijke kosten volgens rapport Voorwerk II in dit geval toewijsbaar, nu op dit punt geen verweer is gevoerd en uit de stukken blijkt dat Mans & Mans daadwerkelijk buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt. De rechtbank komt bij toepassing van het rapport Voorwerk II echter op een bedrag van € 1.542,- (2 punten liquidatietarief ad € 771,-), zodat dit lagere bedrag zal worden toegewezen.
22. Tegen de gevorderde wettelijke rente is geen verweer gevoerd. Nu evenmin verweer is gevoerd tegen de stelling dat de Algemene Voorwaarden van Mans & Mans van toepassing zijn, moet worden aangenomen dat ten aanzien van de betaling van de facturen verzuim inderdaad is ingetreden op de vervaldata van de facturen, 30 dagen na factuurdatum (art. 11 onder b Algemene Voorwaarden en vermelding onderaan de facturen). Voor het geval de berekening van de rente vanaf de vervaldata van de facturen tussen partijen problemen zou opleveren, merkt de rechtbank op dat de rente op basis van de sommatie van Mans & Mans van 14 mei 2002 in elk geval toewijsbaar is vanaf 7 dagen na 14 mei 2002, dus vanaf 21 mei 2002.
Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke kosten is verzuim pas ingetreden vanaf de datum van de dagvaarding, nu niet is gesteld of gebleken dat verzuim eerder is ingetreden.
23. De vordering in reconventie is gebaseerd op de stelling dat Mans & Mans verplicht was om te leveren tegen de oorspronkelijke prijs van ƒ 25,- per stuk en dat zij dit heeft geweigerd, waardoor Com Care elders de printplaten heeft moeten kopen voor het hogere bedrag van ƒ 55,- per stuk, hetgeen schade oplevert. Die vordering stuit af op de beslissing in conventie dat aangenomen moet worden dat Com Care heeft ingestemd met de prijsverhoging naar ƒ 55,- per stuk en zal daarom worden afgewezen. De rechtbank merkt op dat Com Care haar vordering in reconventie niet heeft gebaseerd op de door haar gestelde slechte kwaliteit van de printplaten, zodat de discussie daarover geen behandeling behoeft. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat voor toewijzing van een bedrag in reconventie ten minste verzuim aan de zijde van Mans & Mans nodig zou zijn en dat daarvoor in dit geval een schriftelijke ingebrekestelling nodig was, die ontbreekt. Ook om die reden komt de vordering in reconventie dus niet voor toewijzing in aanmerking.
24. Com Care zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Mans & Mans worden veroordeeld, in conventie en in reconventie.
veroordeelt Com Care om aan Mans & Mans een bedrag van totaal € 40.760,- (zegge: veertigduizend zevenhonderd en zestig euro) te betalen op de openstaande facturen, vermeerderd met de wettelijke rente over de diverse factuurbedragen vanaf de vervaldata van de betreffende facturen tot de dag van betaling (zie r.o. 22);
veroordeelt Com Care om aan Mans & Mans een bedrag van € 1.542,- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding (22 juli 2003) tot de dag van betaling;
veroordeelt Com Care in de kosten van deze procedure in conventie; deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de zijde van Mans & Mans gevallen, bepaald op € 2.420,20 (€ 878,20 wegens verschotten en € 1.542,00 wegens salaris procureur);
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt Com Care in de kosten van deze procedure in reconventie; deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de zijde van Mans & Mans gevallen, bepaald op € 771,00 wegens salaris procureur;
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M. Smit en uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2004.