ECLI:NL:RBARN:2004:AQ5094
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding en verlies aan arbeidsvermogen in civiele rechtszaak
In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Arnhem op 7 juli 2004, staat de schadevergoeding wegens verlies aan arbeidsvermogen centraal. Eiser X, wonende te A, heeft de naamloze vennootschap N.V. Stad Rotterdam Verzekeringen gedagvaard. De procedure begon met een dagvaarding op 30 maart 2001, waarbij X werd bijgestaan door procureur mr. J.M. Bosnak en advocaat mr. S.S. Rijpma. Stad Rotterdam werd vertegenwoordigd door procureur mr. J.C.N.B. Kaal en advocaat mr. W.S. Kouwenhoven. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen, waaronder een tussenvonnis van 18 februari 2004, reeds aandacht besteed aan de omvang van de schadevergoeding.
De rechtbank oordeelt dat bij de begroting van schade wegens verlies aan arbeidsvermogen een redelijke verwachting omtrent toekomstige ontwikkelingen moet worden meegenomen. Dit is in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 14 januari 2000, NJ 2000, 437). De rechtbank benadrukt dat het niet vanzelfsprekend is om aan te nemen dat een slachtoffer tot de 65-jarige leeftijd kan doorwerken, tenzij er persoonlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In deze zaak heeft Stad Rotterdam statistisch materiaal ingebracht waaruit blijkt dat de arbeidsdeelname van 55-64-jarigen aanzienlijk lager is dan die van 45-54-jarigen. Dit heeft geleid tot de stelling dat X, ongeval weggedacht, waarschijnlijk op 60-jarige leeftijd gebruik zou maken van een vroegpensioenregeling.
De rechtbank concludeert dat X onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn standpunt dat hij, zonder het ongeval, niet gebruik zou maken van de vroegpensioenregeling. De rechtbank wijst erop dat X meer had moeten stellen om aan te tonen dat hij in afwijking van het patroon van zijn collega’s in de bouwsector zou handelen. De rechtbank past ook de berekening van het verlies aan arbeidsvermogen aan, waarbij rekening wordt gehouden met eerdere tussenvonnissen en de door Stad Rotterdam betaalde voorschotten. De zaak wordt verwezen naar de rol voor verdere akteverzoeken, waarbij de mogelijkheid van hoger beroep pas na het eindvonnis aan de orde is.