ECLI:NL:RBARN:2004:AQ5087

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
103325
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en dekking bij verzekeringsrecht na seksueel misbruik door de vader

In deze zaak vorderde eiseres X, die als gevolg van seksueel misbruik door haar vader schadevergoeding eiste van de verzekeraar RVS SCHADEVERZEKERING N.V. De vader was ten tijde van het misbruik verzekerd bij RVS en had zijn vordering op RVS gecedeerd aan X. De rechtbank diende te beoordelen of RVS dekking moest verlenen voor de schade die X had geleden. RVS voerde aan dat de aansprakelijkheid was uitgesloten op basis van de opzetclausule in de verzekeringsovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat de vader zich bewust was van de gevolgen van zijn handelen en dat hij de psychische schade bij zijn dochter had beoogd. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep van RVS op de opzetclausule slaagde, waardoor de vordering van X werd afgewezen. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: X deed op 20 april 2000 aangifte van seksueel misbruik door haar vader, gepleegd tussen 1984 en 1993. De vader werd in 2002 door het gerechtshof veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf. X had de vader aansprakelijk gesteld voor de schade die zij had geleden en had de vordering op RVS gecedeerd. RVS weigerde dekking te verlenen, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank onderzocht de opzetclausule en de omstandigheden van het misbruik, waarbij werd vastgesteld dat de vader zich bewust was van de schade die hij toebracht aan zijn dochter. De rechtbank concludeerde dat RVS niet aansprakelijk was voor de schadevergoeding aan X, en wees de vordering af.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 103325 / HA ZA 03-1385
Datum vonnis: 7 juli 2004
Vonnis
in de zaak van
X,
wonende te A, gemeente B,
eiseres,
procureur mr. A. van Bon-Moors,
tegen
de naamloze vennootschap
RVS SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Ede,
gedaagde,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal.
1. Het verloop van de procedure
Na het uitbrengen van de dagvaarding met producties zijn de volgende processtukken gewisseld:
* een conclusie van antwoord, met producties;
* een conclusie van repliek, met producties;
* een conclusie van dupliek, met producties.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1 X, geboren op 15 november 1979, heeft op 20 april 2000 aangifte gedaan van seksueel misbruik door haar vader, C, verder te noemen: de vader, gepleegd tussen 1984 en 1993. De vader is naar aanleiding van de aangifte door het gerechtshof ’s-Gravenhage op 1 juli 2002 in hoger beroep veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf ter zake van “ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd” waarbij bewezen is verklaard dat dit heeft plaatsgevonden in de periode 1 januari 1985 tot 1 januari 1993 alsmede ”met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam” waarbij bewezen is verklaard dat dit heeft plaatsgevonden in 1992. De genoemde periodes komen overeen met de aangifte. Tegen dit arrest staat geen hogere voorziening meer open.
2.2 De procureur van X heeft de vader bij brief van 25 oktober 2000 aansprakelijk gesteld voor de door X als gevolg van het seksuele misbruik geleden en te lijden schade.
2.3 De vader is tussen 1974 en 1994 tegen aansprakelijkheid verzekerd geweest bij RVS op grond van drie elkaar opvolgende AVP-polissen met nummers 4903, 4905 (vanaf 13 juni 1983) en 4909 (vanaf 8 december 1992 tot de opzegging door de vader per 13 juni 1994). Op 11 april 2002 heeft de advocaat van de vader RVS schriftelijk op de hoogte gebracht van de onder 2.3 bedoelde aansprakelijkheidsstelling. Bij akte van 12 april 2002 heeft de vader de vordering op RVS aan X gecedeerd. Op 18 april 2002 heeft de procureur van X aan RVS verzocht dekking te verlenen, waarop RVS op 6 mei 2002 heeft laten weten zulks te weigeren.
2.4 In de in 2.1 genoemde periodes geldende AVP-polissen nummers 4905 en 4909 is een vrijwel gelijkluidende opzetclausule (verder aan te duiden als: de opzetclausule) opgenomen, die luidt:
(in polis nummer 4905)
4.1 Opzet
Uitgesloten is de aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade die voor hem het beoogde of zekere gevolg is van zijn handelen of nalaten. (...)
(in polis nummer 4909)
artikel 4. uitsluitingen
1. opzet
Niet gedekt is de aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade die voor hem/haar het beoogde of zekere gevolg is van zijn/haar handelen of nalaten.
3. Het geschil
3.1 Na wijziging van eis bij repliek vordert X dat de rechtbank bij vonnis:
primair:
a. een verklaring voor recht geeft dat RVS op basis van de AVP-verzekering van de vader dekking moet verlenen voor de schade die X lijdt als gevolg van het seksuele misbruik;
b. RVS veroordeelt tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding ter hoogte van € 25.000,-;
c. RVS veroordeelt tot vergoeding van de schade nader op te maken bij staat;
d. RVS veroordeelt tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassoX ter hoogte van € 3.772,42;
e. RVS veroordeelt in de procesX;
subsidiair:
als boven, met uitzondering van het primair onder c. gevorderde.
3.2 X legt hieraan ten grondslag dat de vader aansprakelijk is voor de schade die zij als gevolg van het seksuele misbruik heeft geleden en nog altijd lijdt. De vader was ten tijde van het seksuele misbruik voor wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij RVS, die uit hoofde van de verzekeringsovereenkomsten dekking dient te verlenen voor deze schade. De vader heeft zijn vordering op RVS gecedeerd aan X, op grond waarvan X aanspraak maakt op de door RVS uit te keren schadevergoeding.
3.3 RVS voert gemotiveerd verweer. Voor zover van belang, zal de rechtbank daarop bij de beoordeling ingaan.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 RVS heeft onder meer een beroep gedaan op de opzetclausule. De rechtbank oordeelt daarover als volgt.
4.2 Door de, overigens niet bestreden, onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling staat vast dat sprake is geweest van jarenlang seksueel misbruik door de vader. Onbetwist is dat dit bij X ernstig psychisch letsel heeft veroorzaakt. Ingevolge vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient de rechtbank ter beoordeling van het beroep op de opzetclausule te onderzoeken in hoeverre de vader het aan zijn dochter toegebrachte psychische letsel met het seksuele misbruik heeft beoogd of zich ervan bewust was dat dat letsel het gevolg van het seksuele misbruik zou zijn.
4.3 Dat de vader het toegebrachte psychische letsel heeft beoogd, is niet komen vast te staan. Op grond van hetgeen partijen over een weer hebben gesteld en hetgeen uit de overgelegde stukken naar voren komt, mag worden aangenomen dat het opzet van de vader primair gericht was op het bevredigen van zijn eigen lustgevoelens en derhalve niet op het toebrengen van psychisch nadeel bij zijn dochter.
4.4 Omtrent de tweede vraag - was de vader zich ervan bewust dat hij door het seksuele misbruik ernstige psychische schade bij X veroorzaakte of zou veroorzaken - overweegt de rechtbank als volgt. In deze kwestie is sprake van jarenlang seksueel misbruik door de vader van zijn dochter, dat op jonge leeftijd van de laatste is begonnen. De vraag is, welke kennis over de psychische gevolgen voor slachtoffers van incest bestond in de periode waarin het onderhavige seksuele misbruik plaatsvond en meer in het bijzonder of mag worden verondersteld dat ook vader die kennis toen had.
4.5 Uit rechtspraak uit die tijd, bijvoorbeeld: Rechtbank Rotterdam, 3 juni 1983, NJ 1984, 693, leidt de rechtbank af dat toen van algemene bekendheid werd geacht dat het plegen van ontucht met minderjarigen van de leeftijd van X in het algemeen psychisch leed voor de minderjarige met zich brengt.
4.6 Door X is het strafdossier overgelegd. In dat dossier bevinden zich onder andere verscheidene verklaringen van de vader. Uit de volgende verklaring van de vader volgt dat hij zich van de rol van de bijzondere (machts-)verhouding tussen vader en dochter bewust was:
Ik wist dat het vreselijk fout was waar ik mee bezig was. (...) Uiteraard realiseer ik me dat ik misbruik heb gemaakt van mijn gezag als ouder/vader. Ik wil er alles aan doen om ervoor te zorgen dat dit nooit meer gebeurt.
Omtrent het effect van zijn handelen op zijn dochter verklaart de vader als volgt:
U vraagt mij naar het tweede sexuele contact. Dat is een paar weken na de eerste keer geweest. (...) U vraagt mij naar de derde keer. Dat is ook een korte tijd daarna geweest. (...) Ik heb toen aan X gevraagd of zij het toch niet erg vond wat ik bij haar gedaan heb en of zij nu niet meer kwaad op mij was. Ik heb toen ook gehuild. Ik weet nog dat zij mij op een bepaalde manier aankeek. (...) Ik zag eigenlijk geen uitdrukking op haar gezicht. Haar gezicht was emotieloos. (...)
4.7 Uit de in de vorige rechtsoverwegingen weergegeven verklaringen leidt de rechtbank af dat de vader zich er reeds bij aanvang van het seksueel misbruik van bewust was dat wat hij deed ontoelaatbaar was, en dat de ernst daarvan des te groter was omdat hij als vader een bijzondere machtspositie had waarvan hij misbruik maakte. Ook heeft de vader naar zijn zeggen aan zijn dochter gevraagd of zij het niet erg vond wat hij deed en of zij niet meer kwaad was en heeft hij gezien dat zij emotieloos reageerde. Hieruit leidt de rechtbank af dat het voor hem duidelijk moet zijn geweest dat dit laatste een reactie was die erop duidde dat zijn dochter psychisch nadeel van het seksuele misbruik ondervond. Niettemin is de vader ook daarna nog geruime tijd doorgegaan met dat misbruik.
4.8 Nu vader voorts een normaal begaafd persoon is - het tegendeel is gesteld noch gebleken – is de slotsom van het overwogene in de rechtsoverwegingen 4.5 tot en met 4.8 dat vader zich er van het begin af aan van bewust moet zijn geweest dat zijn handelen ernstige psychische schade bij zijn dochter tot gevolg had.
4.9 Het voorgaande brengt mee dat het beroep van RVS op de opzetclausule slaagt. De overige verweren van RVS behoeven daardoor geen bespreking meer. De vordering van X zal aldus worden afgewezen.
4.10 De rechtbank acht termen aanwezig de X van de procedure te compenseren.
5. De beslissing
De rechtbank:
wijst de vordering af;
bepaalt dat de kosten van dit geding aldus worden gecompenseerd, dat elke partij belast blijft met de aan haar zijde gevallen kosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Tegelaar en uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2004.
de griffier de rechter