ECLI:NL:RBARN:2004:AQ5066

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
19 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
105188 en 108066
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijkheid in kredietovereenkomst en de vraag of hoofdelijkheidsbeding een kernbeding is

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Arnhem, werd de vraag behandeld of een hoofdelijkheidsbeding in een kredietovereenkomst kan worden aangemerkt als een kernbeding. De eiseres, IDM Financieringen B.V., had een kredietovereenkomst gesloten met de gedaagden X en Y, waarbij beiden hoofdelijk aansprakelijk waren voor de terugbetaling van een krediet van € 25.000,-. Na een periode van wanbetaling vorderde IDM betaling van het openstaande saldo, waarbij Y betwistte dat zij hoofdelijk aansprakelijk was, en stelde dat het hoofdelijkheidsbeding niet rechtsgeldig was overeengekomen.

De rechtbank oordeelde dat Y, ondanks haar verweer, voldoende op de hoogte was van de inhoud van de overeenkomst en de Algemene Voorwaarden, waarin het hoofdelijkheidsbeding was opgenomen. De rechtbank stelde vast dat het begrip kernbeding beperkt moet worden opgevat en dat de hoofdelijkheid niet als zodanig kan worden aangemerkt. Y had niet aangetoond dat het beding onredelijk bezwarend was, en de rechtbank verwierp haar argumenten. De vordering van IDM werd toegewezen, en zowel X als Y werden veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met rente en kosten.

In de vrijwaring vorderde Y dat X zou worden veroordeeld om aan haar te betalen wat zij in de hoofdzaak aan IDM verschuldigd was. De rechtbank oordeelde dat deze vordering ook voor toewijzing gereed lag, gezien de toewijzing van de vordering in de hoofdzaak. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de uitspraak onmiddellijk uitvoerbaar was, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 105188 / HA ZA 03-1743
108066 / HA ZA 03-2215
Datum vonnis: 19 mei 2004
Vonnis
in de zaak met rolnummer 03-1743 van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IDM FINANCIERINGEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
procureur en advocaat mr. W.R.H. Jager te Ede,
tegen
1. X,
wonende te A,
gedaagde sub 1 in de hoofdzaak,
niet verschenen,
2. Y,
wonende te A,
gedaagde sub 2 in de hoofdzaak,
procureur en advocaat mr. A. Hofman te Barneveld.
en in de zaak met rolnummer 03-2215 van:
Y,
wonende te A,
eiseres in vrijwaring,
procureur en advocaat mr A. Hofman te Barneveld
tegen
X,
wonende te A,
gedaagde in vrijwaring,
niet verschenen.
Partijen worden hierna IDM, X en Y genoemd
Het verloop van de procedure in de hoofdzaak
Voor het verloop van de procedure tot de tussenvonnissen van 26 november 2003 en 11 februari 2004 wordt naar die vonnissen verwezen. Ter uitvoering daarvan is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Voorafgaand aan de comparitie werd door IDM een produktie overgelegd. Ten slotte is vonnis bepaald.
Het verloop van de procedure in de vrijwaring
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 26 november 2003 wordt naar dat vonnis verwezen. X is op 16 december 2003 door Y gedagvaard. Tegen X is verstek verleend. Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten in de hoofdzaak en de vrijwaring
1. Op 26 oktober 1998 hebben partijen een overeenkomst gesloten waarbij door IDM aan X en Y een doorlopend krediet werd verleend van f 25.000,-. Op die overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden IDM Financieringen B.V.- hierna te noemen A.V.- van toepassing.
2. In het contract staan zowel X als Y als cliënt vermeld. Zij hebben ook allebei het contract getekend. Voor zover hier van belang bevat het contract de volgende bepalingen:
“artikel 2: Cliënt verbindt zich over het uitstaande saldo, van zijn op grond van deze overeenkomst aangehouden rekening, kredietvergoeding te betalen.
De kredietvergoeding zal maandelijks op de rekening van cliënt worden bijgeboekt. .........
Artikel 3: Cliënt zal maandelijks van het door hem verschuldigde tenminste terugbetalen: f 375,-.
Artikel 5: Op deze overeenkomst zijn van toepassing de artikelen 1 tot en met 6 en 14 tot en met 17 van de Algemene Voorwaarden IDM financieringen B.V. d.d. 23-05-1995.
Cliënt verklaart een exemplaar van deze voorwaarden en een afschrift van de akte te hebben ontvangen.”
3. Artikel 3.1 van de A.V. luidt als volgt:
“Treden meer dan één persoon als cliënt op, dan zijn zij ieder hoofdelijk voor het geheel verbonden.”
Artikel 6 van de A.V. luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“In de hierna sub a-f genoemde gevallen is de Bank gerechtigd betaling ineens van het krachtens deze overeenkomst verschuldigde te eisen:
a. Cliënt meer dan twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijn bedrag en na in gebreke te zijn gesteld nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichting;
.......”
4. X en/of Y hebben geld opgenomen van het krediet. Vanaf december 2001 hebben zij niet meer voldaan aan hun maandelijkse terugbetalingsverplichting.
5. Toen X en Y meer dan twee maanden achterstallig waren in de betaling van de termijnbetalingen en ook na sommatie door IDM hun betalingsverplichtingen niet nakwamen heeft IDM het saldo van het krediet in zijn geheel opgeëist.
6. Bij beschikking van deze rechtbank van 24 januari 2002 is de echtscheiding tussen X en Y uitgesproken.
Het geschil in de hoofdzaak en de beoordeling daarvan
7. IDM vordert de veroordeling van X en Y, hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, om aan IDM tegen kwijting te betalen een bedrag van € 12.734,18, te vermeerderen met de overeengekomen rente, met als maximum de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding krachtens artikel 35 Wet op het consumentenkrediet, te berekenen over dat bedrag vanaf 10 oktober 2003 tot de dag der voldoening, met veroordeling van X en Y in de kosten die op het voeren van deze procedure vallen. IDM beroept zich daartoe op artikel 6 sub a van haar A.V.
8. X heeft geen verweer gevoerd tegen het gevorderde.
9. Y betwist, zoals blijkt uit haar verklaring op de comparitie, niet (meer) de hoogte van de vordering als zodanig en de daartoe door IDM opgestelde berekening. Zij stelt echter slechts hooguit voor de helft van de vordering aansprakelijk te zijn, en X voor de andere helft, omdat volgens haar de hoofdelijke aansprakelijkheid niet (rechtsgeldig) is overeengekomen.
10. Y voert daartoe aan dat zij door IDM bij het sluiten van de overeenkomst er niet op gewezen is dat zij hoofdelijk aansprakelijk voor het geheel zou zijn. Tevens is Y van oordeel dat artikel 3.1 van de A.V. waarop IDM de hoofdelijkheid baseert is te beschouwen als een kernbeding waarvan zij de inhoud niet heeft aanvaard. Mocht het geen kernbeding zijn dan dient artikel 3.1 van de A.V. vernietigd te worden omdat het jegens Y onredelijk bezwarend is.
11. Y is partij bij de kredietovereenkomst met IDM en heeft als zodanig ook de overeenkomst getekend. Tevens heeft zij, zoals blijkt uit de tekst van de kredietovereenkomst, ingestemd met de toepasselijkheid van de A.V. waarvan zij de tekst vóór of bij het sluiten van de overeenkomst heeft ontvangen. IDM heeft aldus de inhoud van de verplichtingen van Y en X voldoende kenbaar gemaakt aan Y. Dat Y door IDM nog (extra) gewaarschuwd had moeten worden voor het hoofdelijkheidsbeding vindt geen enkele steun in de wet.
12. Volgens vaste rechtspraak dient het begrip kernbeding zo beperkt mogelijk te worden opgevat, waarbij als vuistregel kan worden gesteld dat kernbedingen veelal zullen samenvallen met de essentialia zonder welke een overeenkomst, bij gebreke van voldoende bepaalbaarheid van de verbintenissen, niet tot stand komt. Daarbij zijn niet de subjectieve inzichten van partijen of van een van hen van belang. Niet gezegd kan worden dat de onderhavige kredietovereenkomst zonder het hoofdelijkheidsbeding onvoldoende bepaald zou zijn. Dit betekent dat geen sprake is van een kernbeding, nog daargelaten dat de rechtbank niet duidelijk is wat volgens Y het rechtsgevolg zou zijn als wel sprake zou zijn van een kernbeding.
13. Ook het beroep van Y op vernietiging van het hoofdelijkheidsbeding omdat het onredelijk bezwarend is moet worden verworpen. Y heeft daartoe alleen aangevoerd dat het beding gezien de onderhavige omstandigheden van het geval onredelijk bezwarend is. Y heeft niet aangegeven welke omstandigheden dat zijn. Dat is veel te vaag en niet concreet genoeg om een beroep op vernietiging te rechtvaardigen. Voor zover Y doelt op de wijze van totstandkoming van de overeenkomst is de rechtbank van oordeel dat, nu Y vóór of bij het sluiten van de overeenkomst heeft kunnen beschikken over de volledige tekst van het contract en de A.V., IDM op dit punt niets te verwijten valt. Ook kan van een hoofdelijkheidsclausule in een geldlenings- of kredietovereenkomst niet gezegd worden dat dit zo ongebruikelijk is dat een cliënt daarop niet bedacht hoeft te zijn. Tevens is de tekst van het onderhavige beding volkomen duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar.
14. Nu het verweer van Y wordt verworpen en onbetwist is dat X en Y zijn tekort geschoten in de nakoming van de kredietovereenkomst, ligt de vordering van IDM voor toewijzing gereed. X en Y zullen bij deze uitkomst tevens in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
Het geschil in de vrijwaring en de beoordeling daarvan
15. Y heeft gevorderd dat de rechtbank X, zo mogelijk gelijk met het te wijzen vonnis in de hoofdzaak aanhangig onder rolnummer 105188 / HA ZA 03-1743, zal veroordelen om aan haar te betalen datgene waartoe Y in de hoofdzaak als gedaagde jegens IDM mocht worden veroordeeld, met in begrip van de kostenveroordeling, met veroordeling van X in de kosten van deze vrijwaringsprocedure. Daartoe stelt Y dat X in het kader van de echtscheiding van partijen heeft toegezegd aan Y dat hij de schuld van IDM voor zijn rekening zou nemen.
16. Tegen X is verstek verleend. De vordering van Y komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Nu in de hoofdzaak de vordering van IDM tegen Y wordt toegewezen ligt ook de vordering in vrijwaring van Y tegen X voor toewijzing gereed.
De beslissing
De rechtbank
In de hoofdzaak:
veroordeelt Y en X, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan IDM te betalen een bedrag van € 12.734,18, te vermeerderen met de overeengekomen rente, met als maximum de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding krachtens artikel 35 Wet op het consumentenkrediet, te berekenen over dat bedrag vanaf 10 oktober 2003 tot de dag der voldoening,
veroordeelt Y en X in de kosten van de procedure, aan de zijde van IDM bepaald op € 240,- wegens vast recht en € 780,- wegens salaris procureur,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
In de vrijwaring:
veroordeelt X aan Y te betalen al datgene waartoe zij in de hoofdzaak is veroordeeld, met in begrip van de kosten van die procedure,
veroordeelt X in de kosten van deze procedure; deze kosten worden, voorzover tot op heden aan de zijde van Y gevallen, bepaald op € 471,16,- , waarvan op de voet van artikel 243/244 Rv. te betalen aan de griffier van deze rechtbank op rekening van de Rabobank met nummer 19.23.25.752 ten name van gerecht 533 Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM onder vermelding van het zaak- en rolnummer € 390,- wegens salaris procureur en aan de procureur van Y € 81,16 voor verschotten,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick en uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2004.
de griffier de rechter