ECLI:NL:RBARN:2004:AP6967

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
5 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/080272-03
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraf wegens opzettelijke vrijheidsberoving en mishandeling tijdens ontgroening

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 5 juli 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke vrijheidsberoving en mishandeling. De feiten vonden plaats in de nacht van 15 op 16 oktober 2003 te Oirschot, waar de verdachte samen met anderen betrokken was bij een ontgroening van collega's. Tijdens deze ontgroening heeft de verdachte de slachtoffers wederrechtelijk van hun vrijheid beroofd door hen vast te pakken, vast te houden en hen met handen en benen aan een stoel te binden. Tevens is er een kussensloop over het hoofd van de slachtoffers getrokken, waardoor zij gedurende een uur of langer niet vrij konden bewegen.

De verdachte heeft de slachtoffers meermalen mishandeld door hen te slaan, te stompen en een brandende sigaret op hun armen en schouders te drukken, wat heeft geleid tot letsel en pijn. De militaire kamer van de rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachten buitensporig waren en de grenzen van wat acceptabel is binnen een ontgroening overschreden. De rechtbank benadrukte dat, hoewel ontgroeningen gebruikelijk zijn binnen de krijgsmacht, de acties van de verdachte niet te rechtvaardigen waren en de psychische en lichamelijke integriteit van de slachtoffers ernstig zijn aangetast.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 70 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die rechtstreeks nadeel heeft ondervonden van de strafbare feiten. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 500,- toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 62,50, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij gebreke van betaling. De uitspraak is gedaan in het openbaar en de rechtbank heeft de zaak behandeld met inachtneming van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector strafrecht
Militaire Kamer
Parketnummer : 05/080272-03
Datum zitting : 21 juni 2004
Datum uitspraak : 5 juli 2004
VERKORT VONNIS
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de nacht van 15 op 16 oktober 2003 te Oirschot tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffers] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk voornoemde perso(o)n(en) (tegen diens/hun wil) wederrechtelijk hebben/heeft vastgepakt/vastgegrepen/vastgehouden en/of (vervolgens) met
handen/armen en/of benen op/aan een stoel hebben/heeft vastgebonden en/of een (kussen)sloop over het hoofd van die perso(o)n(en) hebben/heeft getrokken en/of voornoemde perso(o)n(en) gedurende een periode van een uur of daaromtrent, in elk geval gedurende enige tijd, hebben/heeft belet om zich vrij te bewegen en/of om zich aldaar te verwijderen;
2.
hij in of omstreeks de nacht van 15 op 16 oktober 2003 te Oirschot tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffers]) meermalen, althans eenmaal, hebben/heeft geslagen en/of gestompt en/of (met kracht) geduwd/gestoten en/of een brandende sigaret op/tegen de arm(en) en/of schouder van een of meer van voornoemde personen heeft gedrukt (gehouden), waardoor voornoemde perso(o)n(en) letsel hebben/heeft bekomen en/of pijn hebben/heeft
ondervonden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 21 juni 2004 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen.
Als benadeelde partij is ter terechtzitting verschenen:
- [naam en adres].
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 70 uren subsidiair 35 dagen vervangende hechtenis.
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij [naam en adres], tot een bedrag van € 500,- wordt toegewezen en dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot € 56,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis.
Verdachte heeft het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij in of omstreeks de nacht van 15 op 16 oktober 2003 te Oirschot tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffers] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededaders opzettelijk voornoemde personen (tegen hun wil) wederrechtelijk hebben vastgepakt/vastgegrepen/vastgehouden en vervolgens met
handen/armen en/of benen op/aan een stoel hebben vastgebonden en een kussensloop over het hoofd van die personen hebben getrokken en voornoemde personen gedurende een periode van een uur of daaromtrent, hebben belet om zich vrij te bewegen en om zich aldaar te verwijderen;
2.
hij in of omstreeks de nacht van 15 op 16 oktober 2003 te Oirschot tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk mishandelend [slachtoffers]) meermalen heeft geslagen en/of gestompt en/of (met kracht) geduwd/gestoten, waardoor voornoemde personen pijn hebben ondervonden;
Hetgeen verdachte onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
“medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden”, MEERMALEN GEPLEEGD,
feit 2:
“medeplegen van mishandeling”, MEERMALEN GEPLEEGD.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 14 november 2003.
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich, met zijn medeverdachten, in de avonduren op een Defensielocatie schuldig gemaakt aan een ontgroening van collega's die telkens geruime tijd duurde en waarbij de grenzen van het toelaatbare zijn overschreden. Daarbij hebben verdachte en zijn medeverdachten inbreuk gemaakt op de psychische en lichamelijke integriteit van die collega's door hen achtereenvolgens tegen hun wil wederrechtelijk vast te pakken en vast te houden, vervolgens met armen en/of benen aan een stoel te binden, een kussensloop over het hoofd van die personen te trekken en hen tenslotte gedurende een periode van een uur of daaromtrent te beletten om zich vrij te bewegen om zich aldaar te verwijderen. Het is de militaire kamer bekend dat ontgroeningen binnen de krijgsmacht gebruikelijk zijn. Op zichzelf genomen hoeft daartegen geen bezwaar te bestaan. De gedragingen van verdachte en zijn medeverdachten zijn echter zo buitensporig geweest dat zij totaal niet thuis horen bij wat binnen een ontgroening nog passend is en hebben daarmee de grenzen overschreden die het Wetboek van Strafrecht aan ieders gedragingen stelt. Door te handelen als zij hebben gedaan is deze ontgroening ontaard en overgegaan in geheel iets anders dan wat enkele verdachten oorspronkelijk voor ogen stond, namelijk het verstevigen van de onderlinge band en het bevorderen van de wederzijdse saamhorigheid. In plaats daarvan is het tegendeel bereikt en is het onderlinge respect verloren gegaan. Hoewel toezicht vanwege de leiding van deze Defensielocatie die avond afwezig was, ontslaat dat verdachte en zijn medeverdachten niet van de dwingende plicht er bij een ontgroening zelf voor te zorgen dat zij bij hun handelen geen grenzen overschrijden. Nu dat wel is gebeurd valt verdachte en zijn medeverdachten daarvoor een verwijt te maken. Zij hebben immers niet alleen de slachtoffers psychische en lichamelijke schade berokkend maar ook de Defensieorganisatie in een kwaad daglicht gesteld.
Ten aanzien van verdachte wordt nog het volgende overwogen.
Door zijn actieve rol in het aanvoeren van één van de slachtoffers heeft verdachte een behoorlijk aandeel gehad in het excessief worden van de ontgroeningshandelingen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de militaire kamer dat voor de afdoening van de onderhavige zaak geen andere straf in aanmerking komt dan een werkstraf van na te noemen duur.
6a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de
gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
Aan de benadeelde partij is door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen, ook al zijn andere daders daarbij betrokken. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op na te melden bedrag.
Voor de toegewezen vordering geldt tevens dat de militaire kamer de schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f van het Wetboek van Strafrecht zal toepassen en dus verdachte de verplichting zal opleggen een evenredig deel van het toegewezen bedrag – nu verdachte dit feit heeft begaan met meerdere mededaders – aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is, behalve de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 22c, 22d, 47, 57, 282 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende zeventig (70) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
Bepaalt voorts dat de termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij zich aan zodanige vrijheidsontneming heeft onttrokken.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op vijfendertig (35) dagen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam en adres].
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover zijn mededaders betalen ook veroordeelde daardoor tegenover de benadeelde partij zal zijn gekweten - tegen kwijting aan [naam en adres], te betalen € 500,- (zegge vijfhonderd euro).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 62,50, subsidiair 1 dag hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [naam en adres], te betalen € 62,50 (zegge tweeënzestig euro en vijftig cent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde of zijn mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam en adres], het daarmee corresponderende gedeelte van de civielrechterlijke verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeelde aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. E.G. Smedema, rechter als voorzitter,
mr. A.G. Broek-de Stigter, rechter,
kapitein ter zee van administratie mr. P.J. Schreuder, militair lid,
in tegenwoordigheid van drs. J. van Horn, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 juli 2004.