ECLI:NL:RBARN:2004:AP6412

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
113486
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschillen over het gebruik van een gezamenlijke oprit en de uitvoering van een vaststellingsovereenkomst

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van burenrecht, hebben partijen X c.s. en Z c.s. een geschil over het gebruik van een gezamenlijke oprit en de uitvoering van een eerder gesloten vaststellingsovereenkomst. De rechtbank Arnhem heeft op 29 juni 2004 uitspraak gedaan in een kort geding, waarin X c.s. vorderingen hebben ingesteld tegen Z c.s. naar aanleiding van een vonnis van 3 september 2003, waarin X c.s. waren veroordeeld om een schutting te verwijderen of aan te passen. X c.s. stelden dat zij aan het vonnis hadden voldaan, maar Z c.s. betwistten dit en hebben beslag gelegd op het loon van X.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een jarenlang gemeenschappelijk gebruik van de oprit door beide partijen, wat impliceert dat zij rekening met elkaar moeten houden. De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat de door X c.s. geplaatste schutting niet voldeed aan de eisen van het eerdere vonnis, omdat deze niet voldoende functioneerde en niet veilig was voor gebruik. De rechtbank oordeelde dat X c.s. niet aan de inhoud van het vonnis hebben voldaan, waardoor zij dwangsommen hebben verbeurd.

In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van Z c.s. toegewezen, waarbij X c.s. werd veroordeeld om de schutting in geopende stand te houden en een dwangsom te betalen bij niet-nakoming. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de kosten van de procedure voor X c.s. komen, aangezien zij grotendeels in het ongelijk zijn gesteld. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor buren om zich aan afspraken te houden en de gevolgen van het niet naleven van rechterlijke uitspraken.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 113486 / KG ZA 04-323
Datum vonnis: 29 juni 2004
Vonnis
in kort geding
in de zaak van
1. X,
wonende te A, gemeente B,
2. Y,
wonende te A, gemeente B,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
procureur mr. J. Haijemaije te Druten,
tegen
1. Z,
wonende te A, gemeente B,
2. W,
wonende te A, gemeente B,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur mr. W.H.B.K. Brunet de Rochebrune te Nijmegen.
Partijen worden hierna X c.s. en Z c.s. genoemd.
Het verloop van de procedure
X c.s. hebben Z c.s. ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
X c.s. hebben ter zitting hun eis gewijzigd -waartegen Z c.s. zich niet hebben verzet - in die zin, dat zij meer subsidiair matiging van de (eventueel) door hen verbeurde dwangsommen vorderen.
Z c.s. hebben geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen. Z c.s. hebben tevens een eis in reconventie ingesteld, zoals neergelegd in de door hun advocaat overgelegde pleinotities. X c.s. hebben geconcludeerd tot weigering van de in reconventie gevorderde voorzieningen.
De procureur van X c.s. en de advocaat van Z c.s. hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities en de daarbij behorende producties.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten en het geschil
1. Partijen zijn buren. X c.s. wonen op het adres C-weg 12 te A en Z c.s. bewonen het daarnaast gelegen perceel C-weg 10. Tussen de beide woningen en aan de voorzijde daarvan bevindt zich een strook grond die over de gehele breedte is voorzien van grind en door partijen als toegang tot/oprit voor hun beider percelen wordt gebruikt.
In april 2001 is door X c.s. op hun perceelsgedeelte in de lengterichting en in het verlengde van een reeds eerder door Z c.s. geplaatste schutting een uit drie delen bestaande houten schutting geplaatst met een totale lengte van ongeveer 5.50 m.
Deze schutting vormde (onder andere) de inzet van een geschil tussen partijen waarover bij deze rechtbank een tweetal procedures is gevoerd. In het kader van de eerste procedure hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten waarbij X c.s. onder meer hebben toegezegd dat zij op eigen kosten de door hen geplaatste schutting zodanig wendbaar zouden maken dat deze in ieder geval in de richting van de zijgevel van hun woning kan worden gedraaid, zulks ten einde de toegang voor Z c.s. tot de achterzijde van hun perceel met (onder andere) vrachtwagens mogelijk te maken.
Die procedure is vervolgens doorgehaald.
2. Naar aanleiding van een tussen partijen gerezen geschil over de uitvoering van genoemde vaststellingsovereenkomst (de door X c.s. gekozen uitvoering van de schutting was volgens Z c.s. niet overeenkomstig de tussen partijen gemaakte afspraak) is er andermaal tussen hen een procedure bij deze rechtbank gevoerd.
Deze procedure is geëindigd in een vonnis van deze rechtbank van 3 september 2003, waarbij X c.s. (in conventie) onder meer zijn veroordeeld om vorenbedoelde (drie onderdelen van de) schutting binnen 10 dagen na de betekening van dat vonnis te verwijderen en verwijderd te houden voor zover en zo lang de schutting op die plaats niet zodanig wendbaar is dat deze zonder bezwaar door Z c.s. zodanig in de richting van de zijgevel van de woning van X c.s. kan worden gedraaid dat daardoor de toegang voor Z c.s. naar hun achtererf verzekerd is voor voertuigen die het openstaande hek op hun erf kunnen passeren, zulks versterkt met een dwangsom.
Dit vonnis (hierna ook wel het vonnis te noemen) is op 8 september 2003 aan X c.s. betekend.
3. X c.s. hebben vervolgens de bestaande houten schutting gereconstrueerd in die zin dat zij deze hebben voorzien van een steunbalk, handvaten en twee wieltjes.
4. Bij deurwaardersexploit van 13 november 2003 hebben Z c.s. aan X c.s. aangezegd dat zij in gebreke zijn gebleven de schutting op de in voormeld vonnis genoemde wijze te verwijderen c.q. verwijderd te houden en hen gesommeerd de krachtens dat vonnis door hen verbeurde dwangsommen tot een totaalbedrag van € 10.000,- (met kosten) aan X c.s. te voldoen.
X c.s. hebben dit geweigerd.
5. Op 18 maart 2004 hebben Z c.s. uit kracht van meergenoemd vonnis ten laste van X c.s. executoriaal derdenbeslag laten leggen onder de werkgeefster van X.
Maandelijks wordt thans een bedrag ad € 1.040,89 op het loon van X ingehouden.
De vorderingen
1. Stellende dat zij aan het vonnis van 3 september 2003 hebben voldaan, vorderen X c.s. thans -na wijziging van hun eis zoals hiervoor onder het verloop van de procedure is weergegeven- in conventie, samengevat:
a. (primair) opheffing van het onder de feiten sub 5. genoemde beslag,
b. (subsidiair) schorsing daarvan, een en ander versterkt met een dwangsom,
c. (meer subsidiair) matiging van de eventueel door hen verbeurde dwangsommen;
d. Z c.s. te veroordelen om aan X c.s. alle gelden terug te betalen die inmiddels via het onderhavige derdenbeslag zijn geïncasseerd of nog zullen worden geïncasseerd.
X c.s. stellen voorts een spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen te hebben, nu hun inkomen door de maandelijkse inhouding op het loon van X is teruggebracht naar bijstandsniveau.
2. Z c.s. voeren gemotiveerd verweer en stellen zich daarbij op het standpunt dat de huidige verrijdbare schutting niet voldoet aan hetgeen daaromtrent in het vonnis is bepaald, zodat X c.s. niet aan dat vonnis hebben voldaan. Zij hebben in dat verband gewezen op de inhoud c.q. conclusie van het rapport van de door hen ingeschakelde deskundige, het Advies-/Ingenieursbureau Van Kessel & Janssen BV te Beuningen, d.d. 11 juni 2004, betreffende de (ondeugdelijke) constructie van het huidige hekwerk, welk rapport door hen in fotokopie is overgelegd.
Z c.s. vorderen daarom in reconventie, samengevat:
a. X c.s. te veroordelen om de schutting in geheel geopende stand te houden met de sluitzijde ervan tegen en gegrendeld aan de buitengevel van het eigen pand van X c.s. en gezekerd met de -ingekorte- stabilisatiebalk, een en ander behoudens voor de -korte- duur dat X c.s. via de schutting c.q. het hek zullen willen gaan en komen van/naar hun eigen achtererf en totdat X c.s. uitvoering zullen hebben gegeven aan een nadere, tussen partijen in onderling overleg vast te stellen, goed wendbare uitvoering van de schutting, zulks versterkt met een dwangsom,
b. buitenwerkingstelling van de veroordeling in het vonnis van 3 september 2003, op grond waarvan door X c.s. dwangsommen kunnen worden verbeurd,
c. (subsidiair) Z c.s. te machtigen de in het vonnis van 3 september 2003 bevolen verwijdering van de schutting door X c.s. zelf -op kosten van X c.s. en desnoods met behulp van de sterke arm- te bewerkstelligen;
d. vergoeding door X c.s. van de kosten van de rapportage door het hiervoor genoemd bureau tot een maximaal bedrag van € 600,--;
e. veroordeling van X c.s. in de kosten van dit geding alsmede aan Z c.s. een tegemoetkoming te verlenen in de kosten van de aan hen verleende rechtsbijstand.
X c.s. voeren daartegen gemotiveerd verweer.
De beoordeling van de vorderingen
in conventie en in reconventie
1. Voorop gesteld wordt dat uit de stukken en de behandeling van dit kort geding is gebleken dat hier sprake is van een kennelijk al jarenlang bestaande situatie, waarin door partijen en/of hun rechtsvoorgangers gemeenschappelijk gebruik wordt/werd gemaakt van de onder de feiten sub 1 bedoelde oprit. Daarom moet het, mede gelet op het feit dat deze oprit over de gehele breedte met grind is bedekt, zeker niet uitgesloten worden geacht dat deze oprit door partijen c.q. hun rechtsvoorgangers als buurweg -in de zin van art. 719 BW (oud)- is bestemd. Dat betekent dat partijen wat het gemeenschappelijk gebruik van die oprit betreft rekening met elkaar dienen te houden en enige belemmering in hun eigen gebruik daarvan van elkaar moeten accepteren. Dat mag echter niet zo ver gaan dat een van hen in het gebruik van de oprit onredelijk wordt beperkt.
In dat licht moeten de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst van 2 december 2002 en het vonnis van deze rechtbank van 3 september 2003 worden bezien.
2. Cruciaal is thans de vraag of het huidige door X c.s. geplaatste hekwerk -mede in het licht van het onder 1 overwogene- voldoende functioneert c.q. beantwoordt aan de inhoud en strekking van het vonnis van 3 september 2003.
Voor de beantwoording van deze vraag is het volgende van belang.
Tijdens de behandeling van het kort geding is door X c.s. met instemming van Z c.s. een videoband getoond waarop door mevrouw X-Y het functioneren van het hekwerk/de schutting wordt gedemonstreerd. De voorzieningenrechter heeft daarbij (onder meer) geconstateerd dat dit hekwerk -waarschijnlijk mede door zijn lengte- tijdens het draaien veel speling heeft en met name in het midden tamelijk ver doorbuigt, waardoor het geheel een nogal instabiele, onzekere indruk maakt en de kans op ongelukken/lichamelijk letsel zeker niet denkbeeldig moet worden geacht.
Ook in gesloten stand komt het hekwerk bij de voorzieningenrechter weinig standzeker over.
Tot slot valt op dat de steunbalk hoog is aangebracht hetgeen verwijdering en terugplaatsing van die balk bemoeilijkt.
Reeds op grond van voormelde constatering door de voorzieningen- rechter moet voorshands worden geconcludeerd dat het hekwerk niet voldoende functioneert c.q. niet beantwoordt aan het doel en de strekking van het vonnis. De inhoud van voormeld rapport kan wat dat betreft dus buiten beschouwing worden gelaten.
3. X c.s. hebben nog aangevoerd dat de hoogbejaarde leeftijd van Z c.s. in casu geen rol mag spelen, omdat anders vrijwel elke constructie per definitie niet zonder bezwaar te wenden is.
Dit betoog faalt. Het miskent immers dat het vonnis van 3 september 2003 (mede) gericht was tot partij Z c.s., wier leeftijd ten tijde van het wijzen van het vonnis bekend was, zodat aannemelijk is dat deze leeftijd toen wel degelijk een rol zal hebben gespeeld.
Een redelijke uitleg van (het doel en de strekking van) het vonnis brengt dan mee dat in de formulering van het vonnis begrepen moet worden geacht dat de schutting/het hekwerk ook voor bejaarden als Z c.s. zonder bezwaar bedienbaar moet zijn. Dit laatste is dus naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet het geval, waar het, zoals onder 2. werd overwogen, in het algemeen niet aan de bij het vonnis gestelde eisen voldoet.
4. Het voorgaande voert tot de slotsom dat X c.s. niet aan de inhoud van het vonnis hebben voldaan en dus dwangsommen hebben verbeurd. Dat betekent dat Z c.s. voorshands terecht beslag hebben laten leggen onder de werkgeefster van X. Hieraan doet niet af de stelling van X c.s. dat dit beslag eerst op 18 maart 2004 is gelegd, nu Z c.s. reeds in een eerder stadium -in elk geval bij deurwaardersexploit van 13 november 2003- aan X c.s. te kennen hebben gegeven dat zij niet akkoord gingen met de huidige constructie van de schutting.
De in conventie onder 1.a, 1.b en 1.d genoemde vorderingen zijn op grond van het vorenstaande niet toewijsbaar.
De (subsidiaire) vordering in conventie onder 1.c. moet, gelet op het hierna omtrent de reconventionele vordering sub 2.b. overwogene, eveneens worden afgewezen.
5. Met betrekking tot de hiervoor onder “De vorderingen” sub 2 omschreven reconventionele vorderingen wordt voorts het volgende overwogen.
De vordering sub 2.a. is gelet op het hiervoor onder 1., 2. en 3. overwogene toewijsbaar.
De vordering sub 2.b. behelst een voorziening die in kort geding niet kan worden gegeven.
De voorzieningenrechter begrijpt deze vordering aldus dat daarmee wordt beoogd om een -tijdelijke- situatie te scheppen waarin X c.s. niet meer in gebreke kunnen zijn met de nakoming van het vonnis van 3 september 2003 (door de schutting/het hekwerk niet te verwijderen), zodat zij op grond van dat vonnis geen dwangsommen meer verschuldigd zijn, indien en zolang zij voldoen aan de door Z c.s. onder 2.a. gevorderde veroordeling. De hierna in het dictum onder 4. op te nemen bepaling wordt in dat verband als een passende voorziening aangemerkt.
De onder 2.c. weergegeven subsidiaire vordering is gelet op het voorgaande niet meer aan de orde.
De onder 2.d. gevorderde vergoeding van de kosten van het door Z c.s. overgelegde rapport zal worden afgewezen. Nog daargelaten dat dit rapport in het kader van dit kort geding buiten beschouwing wordt gelaten, moeten de daarmee gepaard gaande kosten worden beschouwd als kosten die ter instructie van de onderhavige zaak zijn gemaakt, waarvoor de in artikelen 237 tot en met 241 Rv. bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
De onder 2.e. gevorderde tegemoetkoming in de kosten van de aan Z c.s. verleende rechtsbijstand ten slotte moet eveneens worden afgewezen, nu deze kosten door/namens Z c.s. onvoldoende zijn onderbouwd en evenmin zijn gespecificeerd.
6. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen zullen X c.s. in de kosten van dit kort geding -zowel in conventie als in reconventie- worden verwezen.
De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
1. weigert de gevorderde voorzieningen,
in reconventie
2. veroordeelt X c.s. om vanaf de dag van betekening van dit vonnis de onderhavige schutting c.q. het hek in -voor Z c.s. - geheel geopende stand te houden met de sluitzijde ervan tegen en gegrendeld aan de buitengevel van het eigen pand van X c.s. en gezekerd met de -ingekorte- stabilisatiebalk, een en ander behoudens voor de -korte- duur dat X c.s. via de schutting c.q. het hek zullen willen gaan naar en komen van hun eigen achtererf en totdat X c.s. uitvoering zullen hebben gegeven aan een alsnog in voorafgaand overleg tussen partijen vast te stellen uitvoering van de schutting c.q. het hek zodanig dat dit “goed wendbaar” zal zijn,
3. veroordeelt X c.s. om ingeval zij (na betekening van dit vonnis) in gebreke mochten blijven aan bovenstaande veroordeling te voldoen, aan Z c.s. een dwangsom te betalen van € 250,-- per dag, echter met een maximum van € 15.000,--,
4. verstaat dat, indien en zolang de schutting/het hekwerk krachtens de hiervoor onder 2. genoemde veroordeling en op de aldaar omschreven wijze open staat, door X c.s. geen dwangsommen kunnen worden verbeurd krachtens meergenoemd vonnis van 3 september 2003,
in conventie en in reconventie
5. veroordeelt X c.s. in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Z c.s. in conventie bepaald op
€ 703,-- voor salaris en op € 241,-- voor verschotten en in reconventie op nihil,
6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7. weigert het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier
E.J. Wouters op 29 juni 2004.
de griffier de rechter