Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 110376 / KG ZA 04-135
Datum vonnis: 24 juni 2004
1. X,
wonende te A,
2. Y,
wonende te A,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
procureur mr. J.M.J. Huver,
advocaat mr. M. Stokdijk te A,
1. Z,
wonende te A,
2. W,
wonende te A,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat en procureur mr. A.F.J. Huigens te Nijmegen.
Partijen worden hierna ook aangeduid als X c.s. en Z c.s.
Het verloop van de procedure
X c.s. hebben Z c.s. ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
Z c.s. hebben geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
Z c.s. hebben tevens een voorwaardelijke eis in reconventie ingesteld, zoals neergelegd in de conclusie van de voorwaardelijke eis in reconventie. De verwerende partij heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
De advocaten van partijen hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities.
Daarbij zijn producties in het geding gebracht.
Aan het eind van de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden om Z c.s. in de gelegenheid te stellen om bij de gemeente een vergunning te vragen voor het aanbrengen van een dakgoot.
Bij brief van 2 juni 2004 heeft de advocaat van X c.s. bericht dat de gemeente aan Z c.s. deze vergunning heeft verleend.
Heden is vonnis bepaald.
1. X c.s. zijn eigenaren van het woonhuis met ondergrond, erf en verdere aanhorigheden aan de B-straat 0A in A. Z c.s. zijn eigenaren van het naastgelegen woonhuis met ondergrond, erf en verdere aanhorigheden aan de B-straat 0 te A.
2. Ten laste van het perceel van X c.s. en ten gunste van het perceel van Z c.s. is door de vorige eigenaren van beide percelen een erfdienstbaarheid van uitweg gevestigd om te komen en te gaan naar de B-straat over de thans bestaande uitweg.
3. Over de invulling en uitoefening van deze erfdienstbaarheid, alsmede over enkele andere burenrechtelijke aspecten zijn tussen partijen geschillen ontstaan. X c.s. hebben Z c.s. daarom op 14 mei 2002 gedagvaard voor de rechtbank Arnhem. Op 28 november 2002 heeft de rechtbank tussenvonnis gewezen. Daarna is een comparitie, een enquête en contra-enquête gehouden, waarna partijen op 21 mei 2003 ter beslechting van hun geschil een schikking zijn overeengekomen. Partijen zijn daarbij het volgende overeengekomen:
1. Partij Z zal op de erfgrens tussen de beide erven op haar kosten een hek plaatsen met een beweegbaar gedeelte ter breedte van 3.11 meter. Dit beweegbare deel zal openen naar haar zijde. Partij Z zal van te voren aan partij X ter goedkeuring een tekening voorleggen van de voorgenomen uitvoering van de erfscheiding. Het scharnierpunt van het opengaande gedeelte zal liggen op een afstand van 20 cm uit de erfgrens met perceel 734. De tekening zal binnen zes weken na heden worden voorgelegd. Na goedkeuring zal het hek binnen drie maanden nadien zijn geplaatst.
2. De breedte van de erfdienstbaarheid van uitweg zoals neergelegd in de akte van 10 februari 1992 is 3.11 meter. De uitweg loopt op een afstand van 20 cm uit de erfgrens met perceel 734.
3. De kosten van het door partij X geplaatste hek aan de B-straat zullen voor haar rekening blijven.
4. Partij Z zal er op toezien dat de hekken na ieder gebruik door haar, haar familieleden of bezoekers zullen worden gesloten.
5. Aan de vorderingen van X betreffende de wateroverlast (sub 5) en het voegwerk (sub 6) zal partij Z voldoen binnen één maand na heden. Ten aanzien van de wateroverlast zal de suggestie in het vonnis van 28 november 2002 rechtsoverweging 7 worden gevolgd. Het voegwerk zal worden uitgevoerd overeenkomstig het onderste gedeelte van de betrokken muur.
6. De partijen zullen ieder de eigen kosten van de procedure dragen.
7. De partijen hebben na uitvoering van het voorgaande geen vorderingen uit welke hoofde dan ook meer op elkaar.
De vordering van X ten aanzien van de wateroverlast (zie punt 5 van de overeenkomst) hield in:
5. Z c.s. te veroordelen binnen twee weken na het in deze te wijzen vonnis maatregelen te treffen waardoor het regenwater afkomstig van het dak van de schuur van Z c.s. (althans van de dakhelft die zich aan de zijde van het huis van X c.s. bevindt) volledig wordt opgevangen en weggeleid naar een gedeelte van het perceel van Z c.s. dat aan de voor- dan wel achterzijde van de des betreffende schuur is gelegen, zodat dit water niet meer zal neerkomen in de doorgang tussen deze schuur en de woning van X c.s., zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van € 250,-- per dag of dagdeel dat Z c.s. hiermee in gebreke blijven,
De suggestie 7 in het vonnis van 28 november 2002 (zie punt 5 van de overeenkomst) houdt in:
(...). Dat behoeft geen dakgoot te zijn, zodat aan de discussie over de toelaatbaarheid van een dergelijke voorziening geen aandacht behoeft te worden besteed. Gedacht kan immers ook worden aan een geul in de grond of een andere voorziening die voorkomt dat het van het dak van Z c.s. afkomende regenwater tegen de muur van het pand van X c.s. aan komt te staan. De hierop slaande vordering is toewijsbaar.
4. Z c.s. , hun familieleden en bezoekers sluiten na gebruik het hek aan de B-straat in die zin dat zij de draaibare delen naar elkaar toe brengen en de verticale pin in een speciale daarvoor dienende opening in de grond schuiven.
Om de wateroverlast te verhelpen hebben Z c.s. stoepbanden tegen de muur van X c.s. neergelegd.
De geschillen
In conventie en voorwaardelijke reconventie
1. X c.s. vorderen – kort weergegeven - dat Z c.s. worden veroordeeld om zowel het hek aan de B-straat als het hek op de erfgrens na ieder gebruik door Z c.s., hun familieleden of bezoekers te sluiten, hetgeen voor het hek aan de B-straat betekent dat het hek met twee pinnen, (één verticaal in de grond en één horizontaal, die door een ring moet worden geschoven), moet worden gesloten, alsmede dat Z c.s. worden veroordeeld om een zodanige voorziening te treffen dat het regenwater afkomstig van het dak en de schuur van Z c.s. volledig wordt opgevangen en weggeleid naar een gedeelte van het perceel van Z c.s., zodat dit water niet tegen de muur van X c.s., boven noch onder het maaiveld, komt te staan, een en ander op straffe van verbeurte van dwangsommen.
2. X c.s. leggen aan hun vorderingen ten grondslag:
- de in 1992 gevestigde erfdienstbaarheid van uitweg,
- het tussenvonnis van 28 november 2002 in de bodemprocedure over de uitleg en uitvoering van de erfdienstbaarheid,
- de schikking tussen partijen van 21 mei 2003,
- artikel 5:48 BW,
- artikel 5:52 BW.
X c.s. stellen dat Z c.s. zich jegens hen hebben verplicht beide hekken na ieder gebruik door Z c.s., familieleden en bezoekers te sluiten, maar dat Z c.s. hun verplichting het hek aan de B-straat telkens na gebruik te sluiten niet nakomen. Tevens stellen X c.s. dat zij nog steeds last hebben van wateroverlast. Z c.s. hebben stoepbanden geplaatst, maar dit is geen adequate voorziening, aangezien het water reikt over, onder en tussen die stoepbanden, waardoor het nog steeds tegen de muur van X c.s. komt te staan.
3. Z c.s. vorderen in voorwaardelijke reconventie - eveneens kort weergegeven - dat X c.s. worden veroordeeld, elk hoofdelijk voor het geheel, om zich te onthouden van elke inbreuk op het recht van overpad van Z c.s. om van hun woning aan de B-straat 0 te komen en te gaan naar de B-straat te A, en hun inbreukmakende gedragingen te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van dwangsommen.
4. Z c.s. stellen dat X c.s. hun het leven zuur maken door hen te (blijven) tergen. Zo zouden X c.s. op alle mogelijke manieren de doorgang blokkeren, de hond op het overpad los laten lopen en zijn behoefte daarop laten doen, bezoekers van Z c.s. afpoeieren en het grind daarop zo hoog hebben aangebracht dat het lopen met damesschoenen nagenoeg onmogelijk is.
In conventie en reconventie
5. Partijen hebben over en weer verweer gevoerd, welke verweren hier, voor zover nodig, zullen worden besproken.
De beoordeling van de geschillen
In conventie
1. Dat X de hekken, en met name het hek aan de B-straat, gesloten willen hebben ten behoeve van de hond en hun privacy komt op voorhand alleszins redelijk voor. X c.s. hebben voorts gemotiveerd gesteld dat na de totstandkoming van de schikking het de nodige tijd heeft geduurd eer het hek daadwerkelijk was geplaatst en daarna totdat zij beseften dat het hek door de wijze van het gebruik daarvan niet aan zijn doel beantwoordde. Geoordeeld wordt dan ook dat het spoedeisend belang van X c.s. voldoende voortvloeit uit de stellingen van X c.s. Het enkele tijdsverloop tussen de schikking en onderhavige procedure is onvoldoende om geen spoedeisend belang aanwezig te achten.
2. Vooropgesteld wordt dat voor de beoordeling van onderhavige geschillen primair wordt uitgegaan van de overeenkomst zoals partijen die met elkaar zijn overeengekomen op 21 mei 2003.
3. Partijen zijn overeengekomen dat de hekken na elk gebruik zullen worden gesloten. Partijen verschillen echter van mening wanneer het door X c.s. geplaatste hek (het hek aan de B-straat) als gesloten dient te worden beschouwd. Volgens Z c.s. is dit hek ook gesloten als de twee draaibare gedeelten naar elkaar zijn toegebracht zonder dat de twee pinnen daadwerkelijk zijn teruggeplaatst, dan wel als de twee draaibare gedeelten naar elkaar zijn toegebracht en de verticale pin in de daarvoor bestemde opening in de grond is geschoven. In ieder geval is daarvoor niet van belang dat ook de horizontale pin door de daarvoor bestemde ring is teruggeschoven, aldus Z c.s. X c.s. stellen dat het hek pas gesloten is als de twee pinnen zijn teruggeplaatst, omdat dat de enige manier is om te voorkomen dat het hek “spontaan”, bijvoorbeeld doordat de hond ertegenaan loopt, alsnog openslaat.
4. Voorlopig geoordeeld is de eis van X c.s. dat het hek op de daartoe bestemde manier, dat wil zeggen met twee pinnen, dient te worden gesloten, geen onredelijke eis. Weliswaar dienen Z c.s. daarvoor meer handelingen te verrichten dan bij bijvoorbeeld een elektronisch bedienbaar hek of een hek met enkel één pin, maar uit het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat het door X c.s. geplaatste hek zodanig uitzonderlijk is dat in alle redelijkheid niet van Z c.s. gevergd zou kunnen worden dat zij dit hek op de voor dat hek gebruikelijke wijze zullen sluiten. De vordering dienaangaande zal dan ook worden toegewezen, waarbij de gevorderde dwangsom zal worden verminderd en aan een maximum zal worden gebonden.
5. Ten aanzien van de pinnen c.q. sluiting van het hek overweegt de voorzieningenrechter hier nog dat X er zorg voor dient te dragen dat deze vetvrij zijn, zodat Z c.s. het hek zonder belemmeringen kunnen sluiten.
6. Met betrekking tot de wateroverlast wordt voorshands geoordeeld dat deze, blijkens de door X c.s. in het geding gebrachte foto’s, niet slechts denkbeeldig is en niet verholpen is door de door Z c.s. aangebrachte voorzieningen in de vorm van het plaatsen van stoepbanden tegen de muur van X c.s.
Nu in de schikking is overeengekomen dat Z c.s. een zodanige voorziening zouden treffen waardoor het regenwater afkomstig van het dak van de schuur van Z c.s. zou worden opgevangen en weggeleid naar een gedeelte van het perceel van Z c.s. dat aan de voor- dan wel achterzijde van de desbetreffende schuur is gelegen, terwijl voorts aan Z c.s. de suggestie is meegegeven een geul in de doorgang tussen de schuur en de woning van X c.s. aan te leggen, wordt geoordeeld dat Z c.s. met het plaatsen van stoepbanden zoals zij dat hebben gedaan, zijn tekort geschoten in hun verplichtingen uit de schikking van 21 mei 2003.
Gelet hierop zal de vordering van X c.s. verband houdende met de wateroverlast worden toegewezen, zij dat ook de hiervoor gevorderde dwangsom aan een maximum zal worden gebonden.
Nu X c.s. geen specifieke oplossing voor de wateroverlast hebben gevorderd, is het aan Z c.s. om te bepalen welke voorziening zij zullen treffen. Bij het aanbrengen van een geul plaatst de voorzieningenrechter vooralsnog kanttekeningen, omdat een geul opspattend water zal kunnen veroorzaken en het grind op het pad de geul zal kunnen doen verstoppen. Het aanbrengen van een dakgoot moet als meest afdoende maatregel tegen de wateroverlast worden aangemerkt. Nu Z c.s. blijkens het afschrift van “ De Koerier” van 26 mei 2004 over een vergunning voor het aanbrengen van een dakgoot beschikken, is de voorzieningenrechter van oordeel dat Z c.s. de wateroverlast op een effectieve manier tegen kunnen gaan. Z c.s. wordt dan ook in overweging gegeven aan de veroordeling in dit vonnis te voldoen door het aanbrengen van een dakgoot.
7. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen Z c.s. de kosten van deze procedure dienen te betalen.
In reconventie
8. X c.s. betwisten dat zij er alles aan doen om Z c.s. het leven zuur te maken. Ook betwisten zij dat de doorgang niet vrij van blokkades zou zijn. Hooguit loopt hun hond wel eens in de weg, maar de hond is slechts buiten wanneer X c.s. in de buurt zijn. Zodra zij zien dat de hond Z c.s. in de weg loopt, fluiten ze hem terug, aldus X c.s.
Voorts stellen X c.s. onweersproken dat zij reeds veel grind van de uitweg hebben verwijderd. Dat het grind op sommige plaatsen, met name langs de zijkanten van de uitweg, nog te hoog zou liggen, stellen X c.s. zich niet te hebben gerealiseerd. Ter zitting hebben zij toegezegd het grind beter over hun erf te zullen verspreiden.
9. Vooropgesteld wordt dat er sprake is van een erfdienstbaarheid van uitweg, op grond waarvan Z c.s. “slechts” het recht hebben om te komen en te gaan over het erf van X c.s. om van hun woning naar de B-straat te gaan en vice versa over maximaal een breedte van 3.11 meter te rekenen vanaf 20 centimeter uit de erfgrens met perceel 734. X c.s. dienen Z c.s. over dit deel van hun erf de vrije, ongehinderde doorgang te verschaffen. Over hoe X c.s. verder hun erf inrichten kunnen Z c.s. niet mee beslissen. Zij dienen dan ook te dulden dat X c.s. hun hond vrij over het terrein laten lopen. De overig door Z c.s. gestelde hinder is op geen enkele wijze nader onderbouwd en wordt door X c.s. betwist. Wel stellen X c.s. dat zij wel eens bezoekers van Z c.s. naar de andere toegang tot het erf van Z c.s. hebben verwezen, maar zij stellen hiertoe volledig in hun recht te staan nu zakelijke contacten van Z c.s. op grond van de aan Z c.s. verleende vergunning geen gebruik mogen maken van de toegang over het erf van X c.s.
10. Voorshands geoordeeld stellen Z c.s. terecht dat X c.s. zich moeten onthouden van elke inbreuk op het recht op overpad, maar nu zij onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat X c.s. inbreuk maken op dit recht, wordt de vordering dienaangaande afgewezen.
11. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen Z c.s. de kosten van deze procedure dienen te betalen.
1. veroordeelt Z c.s. om na betekening van dit vonnis zowel het hek
aan de B-straat als het hek op de erfgrens na ieder gebruik door Z c.s., hun familieleden of bezoekers te sluiten, hetgeen voor het hek aan de B-straat betekent dat de horizontale pin door de ring wordt geschoven, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per keer dat Z c.s. daarmee in gebreke zijn tot een maximum van € 1.000,00,
2. veroordeelt Z c.s. om binnen één maand na betekening dit vonnis een zodanige voorziening te treffen dat het regenwater afkomstig van het dak en de schuur van Z c.s. volledig wordt opgevangen en weggeleid naar een gedeelte van het perceel van Z c.s., zodat dit water niet tegen de muur van X c.s., boven noch onder het maaiveld, komt te staan, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1000,00 per dag met een maximum van € 10.000,00,
3. veroordeelt Z c.s. in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van X c.s. bepaald op € 703,00 voor salaris en op € 324,78 voor verschotten,
4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5. weigert het anders of meer gevorderde.
6. weigert de gevorderde voorzieningen,
7. veroordeelt Z c.s. in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van X c.s. bepaald op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.A. van Gemert op 24 juni 2004.