Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 89871 / HA ZA 02-1194
Datum uitspraak: 30 juni 2004
X,
wonende te A,
hierna te noemen: X,
eiser bij dagvaarding van 30 juli 2002,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal te Arnhem,
advocaat mr. E. Bos-van den Berg te Zwolle,
de naamloze vennootschap
N.V. NOORDHOLLANDSCHE VAN 1816 ALGEMENE VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ,
gevestigd te Oudkarspel, gemeente Langedijk,
hierna te noemen: Noordhollandsche,
gedaagde bij genoemde dagvaarding,
procureur mr. J.M.J. Huver te Arnhem,
advocaat mr. J. van Rhijn te Alkmaar.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 5 maart 2003 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis zijn twee deskundigenberichten uitgebracht, een door de loopbaanadviseur B en een door de arbeidsdeskundige C. De rapporten daarvan bevinden zich bij de stukken. De partijen hebben daarna elk nog een conclusie na deskundigenbericht genomen. X heeft daarbij zijn vordering terzake van buitengerechtelijke kosten ingetrokken, omdat die kosten na de comparitie zijn betaald. Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.
De verdere beoordeling van het geschil
1. Het door de deskundige B uitgevoerde onderzoek was naar het oordeel van de rechtbank een geschikte opmaat voor het arbeidsdeskundig onderzoek waarin -kortgezegd- moest worden nagegaan of er voor X nog arbeidsmogelijkheden resteren. De uitkomst van dat laatste onderzoek is uiteindelijk van belang voor de beslissing over de door X gevorderde vergoeding van schade wegens verlies aan arbeidsvermogen.
2. De deskundige B heeft een zogenoemd koersonderzoek ingesteld. Dat is een onderzoek waarin aan de hand van analyse van de biografie van de betrokkene en aan de hand van door hem te volbrengen opdrachten, wordt vastgesteld welke aspecten (waarden, kwaliteiten, competenties) uit het leven van de betrokkene waardevol zijn en bruikbaar zijn voor zijn toekomst ten aanzien van werk.
Dat onderzoek heeft o.a. geresulteerd in een beroepsprofiel dat voor X is opgesteld. Daarin staat:
‘X beschikt over uitzonderlijke technische vaardigheid met, kennis en inzicht in verbrandingsmotoren. Hij kan hiermee vrijwel alle voertuigen technisch gezien begrijpen, zonder dat hij een handleiding ziet. Zijn wensberoep was aanvankelijk specialist in motorentechniek.
Hoewel zijn interesse nog steeds levendig is, geeft zijn lichaamskracht hem aan dat hij niet moet blijven dromen van een carrière als monteur en verder. Het sleutelen in diverse lichaamshoudingen is niet realistisch meer gezien zijn beweegbaarheid door de dag heen. Marktonderzoek is nodig om te achterhalen of er functies zijn in bijvoorbeeld de autotechnische branche of de vervoersbranche in brede zin, waarbij zijn kennis en inzicht benut wordt, waarbij X bijvoorbeeld informerend of adviserend op kan treden, maar het practisch handelen niet direct van hem wordt verwacht.
X beschikt over zakelijk inzicht en een gezonde ondernemersgeest. Hij is in staat zelfstandig en onafhankelijk tot acties te komen en volgt hierbij ook zijn eigen ideëen en interesses. Hij beschikt over de nodige daadkracht en wilskracht, waarvan het werken aan herstel na het ongeluk een voorbeeld is, maar ook het hebben, onderhouden en gebruiken van zjn zeilboot, ondanks of liever: mèt zijn handicap. Het is een hobby die voor hem een echte uitlaatklep is. X’s kennis van (zeil)boten en schepen in brede zin ontwikkelt zich verder door zijn verdieping in het onderwerp. Het is de moeite waard om, wat de koers in zijn leven betreft, door te onderzoeken op mogelijkheden in de scheepvaartsector.
In het algemeen kan verder gedacht worden aan (technische) informatieve, adviserende of toezichthoudende taken. Aansluiting bij de interesses van X is hierbij een voorwaarde. X’s lees- en schrijfvaardigheid staat niet helemaal in verhouding met zijn werk- en denkniveau. Het is aan te raden om te onderzoeken of hierin nog ontwikkelingsmogelijkheden zijn.
X ervaart zijn beperkte snelheid en beperkte beweeglijkheid als de belangrijkste factoren die hem belemmeren (of terugfluiten) bij de activiteiten die hij ontplooit. Deze factoren zijn ook van belang bij het verrichten van fysieke arbeid. Daarnaast blijft zijn energiebalans een constant aandachtspunt.’
In de conclusies en aanbevelingen van haar rapport heeft de deskundige B o.a. opgemerkt dat het belangrijk is dat X zijn geestkracht niet teveel laat overschaduwen door zijn beperkte lichamelijke kracht en heeft zij hem aangeraden wat betreft zijn toekomstverwachtingen ten aanzien van werk zoveel mogelijk in kansen te gaan denken.
3. In het arbeidsdeskundig rapport van de deskundige C staat over de mogelijkheden en de toekomst van X het volgende:
‘Mogelijkheden:
Helder is voor ons dat er voor betrokkene met zijn leeftijd van 32 jaren mogelijkheden geschapen dienen te worden om een plek te krijgen op de arbeidsmarkt. Tot heden is er geen daadwerkelijke reïntegratieactiviteit ondernomen. Derhalve is ook niet onderzocht waar eventuele mogelijkheden liggen. Het lijkt ons onacceptabel dat er voor iemand van 32 jaar oud (met weliswaar forse beperkingen) zonder dat er kansen zijn geweest middels een intensieve begeleiding om te proberen een plaats te bemachtigen te berusten in de huidige situatie. Het is tevens duidelijk dat betrokkene geen eerste keuze zal zijn bij werkgevers. Er zullen forse inspanningen moeten worden verricht om succes te oogsten.
Alvorens kans te maken op de reguliere arbeidsmarkt, zal hij in een positie gebracht moeten worden, waardoor hij zich weer enigszins kan meten met andere werkzoekenden. Deelname aan arbeidsexploratie zou een opstap kunnen zijn om te onderzoeken in hoeverre betrokkene in staat is om regelmatige arbeid te verrichten. Dan kan onderzocht worden of betrokkene fulltime dan wel parttime tot werken in staat is. Ook zou er getest kunnen worden of betrokkene een acceptabel tempo aankan.
Een psychologisch onderzoek zou daar naar onze mening deel van kunnen uitmaken. Onderzocht zou moeten worden op welk niveau betrokkene kan functioneren en of er scholingsmogelijkheden aanwezig zijn.
Voorts zou ook kunnen onderzocht worden of betrokkene over voldoende capaciteiten beschikt om als zelfstandig ondernemer te functioneren. Immers, als die mogelijkheid bestaat dan is hij beter in de gelegenheid om de arbeid in overeenstemming te brengen met zijn beperkingen en kan hij meer gedoseerd te werk gaan.
Toekomst
Onzes inziens is betrokkene thans niet direct plaatsbaar op de arbeidsmarkt. Echter, gezien zijn leeftijd is het onzes inziens alleszins de moeite waard om te onderzoeken op welke wijze betrokkene in een situatie kan worden gebracht dat hij aanbiedbaar is voor de arbeidsmarkt.
Met alle mogelijkheden, suggesties en dergelijke komt betrokkene er niet zonder een goede motivatie. Motivatie is naar ons oordeel de sleutel tot succes. Bij betrokkene hebben wij zeker de indruk gekregen dat hij gemotiveerd is om te werken. Echter de afgelopen jaren is hij er niet mee bezig geweest. Naar onze indrukken heeft hij zich ‘vastgebeten in het letselschadedossier’. Dit dossier laat hem dan ook niet eerder los dan wanneer het dossier gesloten kan worden. Onze indruk is ook dat hij zich niet eerder kan concentreren op toekomstmogelijkheden zonder dat hij het verleden heeft kunnen afsluiten.’
In de conclusie van het rapport staat dat op grond van deze bevindingen X thans niet geschikt is werkzaamheden op de reguliere arbeidsmarkt te verrichten.
4. X meent dat met de beide deskundigenberichten is aangetoond dat hij niet meer in staat zal zijn, ook niet na intensieve omscholing/reïntegratie, enige loonvormende arbeid te verrichten. Hij meent daarom dat zijn vordering op het onderdeel verlies aan arbeidsvermogen voor toewijzing gereed ligt en beklemtoont daarbij dat het van groot belang voor hem is dat er na negen jaren een einde komt aan de onzekerheid met betrekking tot zijn financiële situatie.
5. De Noordhollandsche is van oordeel dat uit het rapport van de deskundige B naar voren komt dat er diverse kansen zijn voor X om weer in het arbeidsproces te gaan participeren, mits hij daartoe gemotiveerd is/wordt. De Noordhollandsche wijst erop dat dit laatste ook volgens de deskundige C de sleutel tot succes is bij het uitgangspunt dat er voor iemand van 32 jaar reïntegratiemogelijkheden moeten zijn. Dat X zich naar de indruk van de deskundige C ‘heeft vastgebeten in het letselschadedossier’ is obstructief ten aanzien van reïntegratie en in strijd te achten met de op X rustende schadebeperkingsplicht welk verzuim daarom voor zijn rekening komt, aldus nog steeds de Noordhollandsche. Zij acht de houding van X psychologisch misschien wel verklaarbaar maar niet reëel en suggereert, mits X zich daartoe coöperatief instelt, na te denken over het antwoord op de vraag hoe de belemmering bij hem kan worden weggenomen door bijvoorbeeld psychotherapie.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van wat de deskundigen hebben gerapporteerd, hetgeen de rechtbank overneemt en tot haar oordeel maakt, wordt niet aangenomen dat X gedurende zijn verdere leven geen enkele loonvormende activiteit meer zal kunnen ondernemen. De rechtbank ziet daarmee in de deskundigenrapporten haar voorlopig oordeel (r.o. 13 in het tussenvonnis van 5 maart 2003) bevestigd dat toen mede was gebaseerd op hetgeen de arbeidsdeskundige van GAK nederland B.V. reeds in 1998 noteerde, namelijk dat met enige ondersteuning er toch werk voor X realiseerbaar moet zijn in de toekomst.
De deskundige C formuleert het eigenlijk nog scherper. Hij onderkent de forse beperkingen van X en oordeelt daarom dat X niet direct plaatsbaar is op de arbeidsmarkt. Daarvoor zullen forse inspanningen verricht moeten worden, aldus C, maar die zijn de moeite waard en tenminste voor onderzoek vatbaar. Dergelijk onderzoek is tot op heden niet verricht en een berusting in die situatie acht de deskundige onacceptabel voor iemand van 32 jaar. De rechtbank onderschrijft deze bewoordingen volledig, ook omdat het aansluit bij wat de deskundige B in essentie over X heeft gerapporteerd: het ten aanzien van werk gaan denken in kansen in plaats van beperkingen.
Dat betekent dat het nu te vroeg is voor een kapitalisatie van de door X in de toekomst te lijden schade wegens verlies aan arbeidsvermogen. Dat X die schade zal lijden is gelet op de bij hem reeds bestaande beperkingen en het vooruitzicht dat die nog zullen toenemen wel aannemelijk, maar het is nog niet te kwantificeren -ook niet schattenderwijs- zolang de door de deskundigen genoemde mogelijkheden van reïntegratie niet zijn onderzocht.
7. Hierbij overweegt de rechtbank met de grootst mogelijke nadruk het volgende. Vanwege de forse beperkingen van X en het daarmee verbonden oordeel van de deskundige C dat X thans niet direct plaatsbaar is op de arbeidsmarkt, is er bij reïntegratie een initiërende en leidende rol weggelegd voor de Noordhollandsche. Een rol ook als financier van de benodigde begeleiding en voorzieningen zoals eventuele bij- of herscholing. Zo’n rol is niet alleen nodig omdat het slachtoffer nu eenmaal niet beschikt over de kennis en de middelen daartoe en het niet aangaat hem dat op een later moment met terugwerkende kracht tegen te werpen, zoals wel in het door de Noordhollandsche ingenomen standpunt besloten lijkt te liggen, het is ook in overeenstemming met wat het wezen van het schaderegelingsproces zou moeten zijn: het (zoveel mogelijk) terugbrengen van het slachtoffer in de situatie zonder ongeval. Niet is gesteld of gebleken dat de Noordhollandsche hieraan tot op heden serieus aandacht heeft besteed. Om onduidelijke redenen is de inschakeling van een arbeidsdeskundige verbonden aan bureau Heling & partners in 2001 niet doorgezet. Het had op de weg van de Noordhollandsche gelegen het wél daarheen te leiden. Zolang het daarvan niet is gekomen kan een beoordeling van de van X te vergen redelijke inspanning als bedoeld in r.o. 14 van het tussenvonnis van 5 maart 2003 niet aan de orde zijn. Dat is pas het geval als na gedegen onderzoek in kaart is gebracht waarop X zich nog kan richten.
8. De rechtbank ziet vanwege het hiervoor overwogene aanleiding om X met betrekking tot de toekomstige schade wegens verlies aan arbeidsvermogen ambtshalve te verwijzen naar de schadestaatprocedure. De tot 1 juli 2004 onder deze noemer reeds geleden schade is al wel vaststelbaar in deze procedure. Daarbij wordt tot uitgangspunt genomen het in opdracht van X door bureau Pals B.V. op 3 december 2001 uitgebrachte actuarieel rapport. Dat dit rapport buiten de Noordhollandsche om tot stand is gebracht staat daaraan op zichzelf niet in de weg. Het gaat om de waarde van het rapport als zodanig. Daartoe behoort de op dat rapport geleverde kritiek inhoudelijk te worden beoordeeld. Die kritiek van de zijde van de Noordhollandsche is beperkt gebleven tot een drietal hoofdpunten.
Het eerste punt daarvan honoreert de rechtbank: uitgangspunt is immers (nog) niet dat wordt uitgegaan van volledige blijvende arbeidsongeschiktheid van X.
Het tweede punt gaat om het carrièreperspectief van X in de situatie zonder ongeval. X is er daarbij vanuit gegaan dat hij, vanwege zijn bijzondere capaciteiten met betrekking tot motorenrevisie, bij de werkgever waar hij ten tijde van het ongeval werkzaam was door had kunnen groeien tot de functie van chef werkplaats. Die promotie had X, zo heeft hij aan zijn berekening ten grondslag gelegd, vanaf 1 januari 2002 kunnen realiseren. Dat is (bijna) zeven jaar na het ongeval. De rechtbank kan zich verenigen met dat uitgangspunt en de rekenkundige vertaling daarvan in het rapport van Pals B.V. nu die onbestreden is gebaseerd op het bij die functie volgens de toepasselijke CAO behorende loon. De kritiek van de Noordhollandsche op deze aanname overtuigt niet, in aanmerking nemende dat wel vaststaat dat X beschikt over een uitzonderlijke technische aanleg. Het is redelijk te veronderstellen dat hij die op enig moment, bij de eigen werkgever of elders, had kunnen verzilveren en het daarvoor gekozen moment komt de rechtbank niet als te vroeg gekozen voor.
Het derde punt betreft het in de berekening van Pals B.V. opgenomen bedrag van € 910,- voor verlies zelfwerkzaamheid. De Noordhollandsche heeft op zichzelf een punt waar zij constateert dat dit bedrag niet is onderbouwd met rekeningen voor concrete uitgaven in de periode na het ongeval. Het moet er echter voor worden gehouden dat dit samenhangt met de tijdelijke woonsituatie van X. Voldoende aannemelijk is voorts dat zelfwerkzaamheid door het ongeval verloren is gegaan. Naar redelijkheid en billijkheid stelt de rechtbank, lettend op de persoon en de capaciteiten van X en zijn voor het ongeval bestaande plannen ten aanzien van een eigen woning, het daarvoor te vergoeden bedrag vast op € 650,- op jaarbasis.
9. Met inachtneming van het vorenstaande zal X een aangepaste berekening van de schade wegens verlies aan arbeidsvermogen tot 1 juli 2004 dienen te presenteren.
10. Ten aanzien van de overige schadeposten is er nog discussie over de hoogte van het smartengeld en de post winstderving. Voor de eveneens gevorderde post overige geleden materiële schade van
€ 15.183,- geldt dat de Noordhollandsche, nadat daarover van de zijde van X op een enkel onderdeel op de comparitie de gevraagde opheldering is verschaft, geen verweer meer heeft gevoerd zodat die vordering toewijsbaar is.
11. Aan smartengeld is, lettend op zowel de ernstige directe medische gevolgen van het ongeval alswel de blijvende drastische langdurige gevolgen die het ongeval heeft gehad en nog zal hebben op de inrichting van het leven voor X, een bedrag toewijsbaar van
€ 45.000,-. Daarbij heeft de rechtbank mede acht geslagen op de bedragen die in vergelijkbare gevallen door de Nederlandse rechter aan smartengeld zijn toegewezen.
12. Dan de post winstderving. Het gaat er daarbij in essentie naar de stellingen van X om dat hij de Noordhollandsche aansprakelijk acht voor de vertraging in de betalingen die zij éérder zou hebben moeten verrichten bij het uitgangspunt dat zij aansprakelijk is voor het ongeval. Zouden die erkenning en de daaruit voortvloeiende betalingen eerder hebben plaatsgevonden, dan stelt X evenals zijn broer in 1996 een huis te hebben gekocht waarmee hij later zoals die broer (dezelfde) vermogenswinst had kunnen realiseren.
Deze grondslag van de vordering volstaat niet, want moet afstuiten op de strekking van de regeling over de wettelijke rente die er nu eenmaal op is gericht een debat over de omvang van door vertraging in de uitvoering van de wettelijke verbintenis tot schadevergoeding veroorzaakte schade af te snijden ongeacht de aard van de desbetreffende schadeposten (HR 2 november 1990, NJ 1992, 83 alsook PG boek 6 BW pagina’s 473 en 474).
Voor het geval X aan zijn vordering mede ten grondslag heeft willen stellen het aangetaste vermogen om een casco-huis af te bouwen, wordt overwogen dat dit reeds (over de volle looptijd van de schade) tot uitdrukking komt in de vergoedbare schade wegens verlies zelfwerkzaamheid.
13. X wordt voorts verzocht om rekening houdend met de voorgaande beslissingen een nieuwe opstelling van de schade en een daarop afgestemde (her)berekening van de wettelijke rente te presenteren. In zijn herberekening dient X uiteraard de door de Noordhollandsche betaalde voorschotten en de imputatieregels van artikel 6:44 BW te betrekken.
14. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor akte verzoeken over en weer.
15. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. Hoger beroep tegen dit vonnis is eerst mogelijk tegelijk met dat van het eindvonnis.
verwijst de zaak naar de rol van 28 juli 2004 voor uitlating bij akte verzoek door X als onder rechtsoverwegingen 9 en 13 bedoeld,
bepaalt dat de Noordhollandsche daarna op een termijn van vier weken nog op het akte verzoek mag reageren,
verstaat dat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T.G. Roovers en uitgesproken in het openbaar op woensdag 30 juni 2004.