Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 106630 / HA ZA 03-2008
Datum vonnis: 30 juni 2004
X,
wonende te A,
eiser,
procureur mr. W.H.B.K. Brunet de Rochebrune,
advocaat mr. J.P. Hoegee te Nijmegen,
Y,
wonende te A,
gedaagde,
procureur mr. P.C. Plochg,
advocaat mr. S. Dogân te Wijk bij Duurstede.
Het verloop van de procedure
Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar het tussenvonnis van 4 februari 2004. Tijdens de daarop gehouden comparitie van partijen ter plaatse, waarvan het proces-verbaal zich bij de stukken bevindt, zijn de partijen het niet eens geworden. Vervolgens heeft Y bij akte een productie in het geding gebracht, waarop X bij antwoordakte heeft gereageerd. Nadat een verzoek van Y de zaak mondeling te mogen bepleiten door de rolrechter van de hand was gewezen, is vonnis bepaald.
1.1 De partijen zijn buren. X is eigenaar en bewoner van de woning c.a. aan de B-weg 0B te Lunteren. Hij heeft zijn woning omstreeks 1989 laten bouwen. Y is eigenaresse en bewoonster van de woning c.a. aan de B-weg 0A.
1.2 Nadat X ter plaatse was komen wonen heeft Y drie rijen douglasbomen in de achtertuin langs de erfgrens met X geplaatst. Inmiddels heeft zich daar een bosje ontwikkeld. Daarvan staan zeven bomen binnen een afstand van twee meter van de erfgrens. In de voortuin staan nog twee bomen waarvoor hetzelfde geldt.
1.3 In het verleden heeft Y op verzoek van X de bomen van het bosje ingekort tot een hoogte van vijf meter. Sindsdien zijn de bomen opnieuw opgeschoten tot een hoogte van ongeveer vijftien meter. Y heeft inmiddels op aandrang van X op zijn terrein overhangende takken van het bosje verwijderd.
1.4 Y heeft tegen het hekwerk op de erfscheiding in de achtertuin een houtwal neergelegd. Y heeft niet voldaan aan het verzoek van X deze ongeveer twintig centimeter terug te plaatsen.
1.5 X heeft zelf Y tweemaal schriftelijk uitgenodigd in gezamenlijk overleg te proberen tot een oplossing te komen met betrekking tot het bosje in de achtertuin. Bij brief van 18 september 2003 heeft de advocaat van X Y nogmaals uitgenodigd en bij uitblijven van overleg rechtsmaatregelen in het vooruitzicht gesteld. Y is op de uitnodiging niet ingegaan.
Het geschil en de beoordeling ervan
2. X vordert de veroordeling van Y
- de binnen de wettelijke afstand van twee meter tot de erfgrens staande dennenbomen te verwijderen en verwijderd te houden;
- jaarlijks steeds uiterlijk op 1 april van ieder jaar de overhangende takken van de dennenbomen staande op haar perceel te doen wegnemen;
- het snoeihout en tuinafval minimaal twintig centimeter van het hekwerk tussen haar perceel en dat van eiser te verwijderen en verwijderd te houden, de drie veroordelingen telkens op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 1.000,-- respectievelijk € 2.000,-- en € 2.000,-- per dag of dagdeel dat gedaagde na betekening van het vonnis in gebreke zal blijven c.q. daarmee in strijd handelt, alles met de veroordeling van Y in de kosten van het geding.
X baseert zijn vorderingen op de vaststaande feiten. Ten aanzien van de bomen waarvan hij de verwijdering vordert beroept hij zich op het bepaalde in artikel 5:42 BW. Door de aanwezigheid van de houtwal bestaat volgens hem gevaar dat het houten hekwerk gaat rotten, hetgeen onrechtmatige hinder oplevert.
Y voert gemotiveerd verweer.
3. Tijdens de comparitie heeft Y toegezegd de houtwal uiterlijk op 1 oktober 2004 twintig centimeter terug te leggen. De daarop slaande vordering is daarmee toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de gevorderde verwijdering van overhangende takken, waarvan Y heeft toegezegd die periodiek te zullen verwijderen.
4. Niet in geschil is dat in totaal negen bomen in strijd met het bepaalde in artikel 5:42 BW op een afstand van minder dan twee meter van de grenslijn tussen de beide erven staan. In beginsel behoeft X een dergelijke met de wet strijdige en daarmee onrechtmatige situatie niet te dulden.
Niet is gesteld of gebleken van een verordening of plaatselijke gewoonte die een kleinere afstand dan twee meter toestaat. Nu evenmin sprake is van toestemming van X of van het bestaan van een erfdienstbaarheid de bomen zo dicht bij de erfscheiding aanwezig te hebben, is de vordering van X de betrokken negen bomen te verwijderen toewijsbaar.
Dat ter plaatse mogelijk ransuilen plegen te nestelen en te broeden, waarvoor een aanwijzing kan worden gevonden in het door Y overgelegde advies van de gemeente Ede d.d. 15 december 2003, leidt niet tot een ander oordeel. Er veronderstellenderwijs van uitgaande dat er werkelijk ransuilen nestelen en broeden kan aan Y worden toegegeven dat het jammer zou zijn wanneer de uilen zouden vertrekken. Tegenover het belang van X is dat onvoldoende zwaarwegend. Daarbij wordt nog daargelaten het antwoord op de vraag of door het kappen van zeven bomen van het bosje de uilen werkelijk zullen verdwijnen en in het bevestigende geval of er niet voldoende alternatieve nestelplaatsen in de nabije omgeving beschikbaar zijn.
Evenmin staat de aanwezigheid van een (solitaire) vliegden in de tuin van X aan de toewijzing van zijn vorderingen in de weg. De aanspraak van X een einde te maken aan een onrechtmatige toestand wordt daardoor in elk geval niet aangetast.
5. Tijdens de comparitie is de vraag besproken of wel een kapvergunning zal worden verleend, indien deze door Y (voor zover vereist) zal worden aangevraagd. Naar aanleiding daarvan is afgesproken dat Y een kapvergunning zou aanvragen, hetgeen zij vervolgens ook heeft gedaan, zij het met een toelichting die strekt tot weigering van de vergunning.
Een beslissing op de aanvraag is tot op heden niet gegeven. Er is aanleiding overeenkomstig de suggestie van X de vordering tot verwijdering toe te wijzen onder de voorwaarde dat een kapvergunning zal zijn verleend. Een dergelijke voorwaarde behoeft niet worden gesteld indien zou blijken dat een kapvergunning niet is vereist.
6. Er is aanleiding de op te leggen dwangsommen te matigen en te binden aan een maximum.
7. Y moet worden beschouwd als de overwegend in het ongelijk gestelde partij. Zij zal daarom de kosten van deze procedure moeten dragen.
veroordeelt Y
- de negen binnen de wettelijke afstand van twee meter van de gezamenlijke erfgrens op haar perceel aanwezige bomen te verwijderen en verwijderd te houden binnen veertien dagen na ofwel het verlenen van een rechtens onherroepelijke kapvergunning ofwel het tijdstip dat de gemeente heeft laten weten dat geen kapvergunning is vereist, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 100,-- per dag of dagdeel dat zij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 2.500,--,
- jaarlijks telkens uiterlijk op 1 april de overhangende takken van de op haar perceel staande bomen weg te nemen of te doen nemen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per dag of dagdeel dat zij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 2.500,--,
- de houtwal tegen de gezamenlijke erfgrens uiterlijk op 1 oktober 2004 minimaal twintig centimeter van het hekwerk tussen haar perceel en dat van X te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per dag of dagdeel dat zij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 2.500,--,
veroordeelt Y in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van X bepaald op € 1.066,16, waarvan € 286,16 wegens verschotten en € 780,-- wegens salaris procureur,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
ontzegt het meer en anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Driel van Wageningen en uitgesproken in het openbaar op woensdag 30 juni 2004.