ECLI:NL:RBARN:2004:AP4372

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
111854
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • H.Æ. Uniken Venema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en ontbinding van koopovereenkomst wegens verborgen gebrek van een paard

In deze zaak heeft eiser X gedaagden Y c.s. in kort geding gedagvaard met de vordering tot schadevergoeding en ontbinding van de koopovereenkomst van een paard, C, dat hij van hen had gekocht. De koop vond plaats op 8 november 2003, onder de voorwaarde dat het paard klinisch en röntgenologisch goedgekeurd zou worden. Na de aankoop meldde de dochter van X op 4 december 2003 dat C last had van de aandoening 'luchtzuigen', wat X beschouwde als een verborgen gebrek. X heeft op 10 januari 2004 de koopovereenkomst willen ontbinden en terugbetaling van de koopsom geëist. Gedaagden hebben de aanwezigheid van het gebrek betwist en gesteld dat het paard bij aflevering geen problemen vertoonde.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het aannemelijk is dat een paard met 'luchtzuigen' niet voldoet aan de verwachtingen die de koper op basis van de koopovereenkomst mag hebben. Echter, de rechter oordeelde dat X onvoldoende bewijs heeft geleverd dat C bij aflevering al leed aan deze aandoening. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de aard van de afwijking zich verzet tegen het wettelijk vermoeden dat de zaak bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord, omdat 'luchtzuigen' een gedragsafwijking is die zich op elk moment kan ontwikkelen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van X afgewezen, omdat hij niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het paard bij aflevering al een verborgen gebrek had. X is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 111854 / KG ZA 04-216
Datum vonnis: 24 mei 2004
Vonnis
in kort geding
in de zaak van
X,
wonende te A,
eiser,
procureur en advocaat mr. J.G.F. Smallenbroek te Malden,
tegen
1. de vennootschap onder firma
V EN Y V.O.F.,
gevestigd te B,
2. Y,
wonende te B,
3. Z,
wonende te B,
gedaagden,
advocaat mr. F. Kolkman te Wierden.
Het verloop van de procedure
Eiser - hierna te noemen: X - heeft gedaagden - hierna gezamenlijk aan te duiden als: Y c.s.- ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
X heeft ter zitting zijn eis gewijzigd, in die zin dat hij de door hem gevorderde schadevergoeding nader heeft gepreciseerd. Y c.s. hebben zich tegen toelating van deze eisvermeerdering verzet, omdat deze te laat zou zijn geschied. De voorzieningenrechter heeft besloten deze eisvermeerdering toch toe te laten, omdat Y c.s. zich daarop voldoende voor hebben kunnen bereiden en niet in hun verdediging zijn geschaad.
Y c.s. hebben geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
De advocaten van beide partijen hebben de zaak bepleit, beiden overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities.
Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1. Op 8 november 2003 zijn X en Y c.s. mondeling overeengekomen dat X het paard C van Y c.s. zou kopen voor de koopsom van € 6.500,00, onder de voorwaarde dat C klinisch en röntgenologisch goedgekeurd zou worden.
2. Dierenarts D te E (verder: D), bekend (onder meer) op het terrein van veterinaire keuringen van paarden, heeft C op 12 november 2003 gekeurd. C is goedgekeurd en op 13 november 2003 door X betaald en aan X geleverd door stalling in de Utrechtse manege.
3. Op 4 december 2003 heeft de dochter van X aan Y c.s. gemeld dat C last bleek te hebben van de in de paardenwereld bekende aandoening ’luchtzuigen’. Deze aandoening, die bijna altijd gepaard gaat met kribbebijten, is een gedragsafwijking bij paarden. Het paard zuigt op abnormale wijze lucht aan met als voorkomend gevolg vergroting van de kans op een koliek en in het algemeen een slechtere conditie van het paard. Bij het kribbebijten zet het paard zijn tanden op bijvoorbeeld de voerbak, waardoor de (voor)tanden van het paard op een voor kribbebijters specifieke manier slijten.
4. Op 10 januari 2004 heeft de dochter van X namens deze aan Y c.s. aangegeven de koopovereenkomst ongedaan te willen maken, met als gewild rechtsgevolg terugbetaling van de koopsom en feitelijk aflevering van C aan Y c.s. Bij brief van 14 januari 2004 aan Y c.s. heeft mr. Van Eersel namens X een beroep op ontbinding van de koopovereenkomst gedaan en Y c.s. gesommeerd de koopsom terug te betalen. Y c.s. hebben hieraan geen gehoor gegeven.
5. Op 5 mei 2004 heeft D schriftelijk (onder meer) verklaard dat hij bij een keuring altijd het gebit van het paard bekijkt en dat bij kribbebijters (luchtzuigers) de voorste tanden op een bepaalde manier zijn afgesleten. Verder heeft hij verklaard bij C geen slijtage aan de voorste tanden te hebben geconstateerd, terwijl de eigenaren tijdens de keuring hebben gemeld dat C geen stalondeugden had.
Het geschil
1. X vordert, na vermeerdering van eis, Y c.s. hoofdelijk te veroordelen:
a) C binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis tegen of na betaling van de koopsom op te komen halen bij de Utrechtse Manege te Utrecht, op straffe van een dwangsom van
€ 1000,00 per dag dat zij hiermee in gebreke mochten blijven,
b) tot betaling aan X van de wettelijke vertragingsrente over
€ 6.500,00 vanaf 10 januari 2004 tot aan de dag der voldoening,
c) tot betaling aan X van schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag der voldoening. De schade (na vermeerdering van eis nader gespecificeerd) van in totaal € 2.827,39 bestaat uit de keuringskosten (€ 488,02), de paardenverzekering (€ 525,37), het tandenonderzoek van C (€ 45.00,00), de hoefsmid (€ 45.00,00), de stallingskosten (van januari tot en met april 2004: €1.328,00) en de verzorgingskosten voor C (januari tot en met maart 2004: € 396,00);
d) tot betaling aan X van de kosten van verzorging en onderhoud van C vanaf 1 april 2004 tot aan de dag dat deze hem in rekening worden gebracht;
e) tot betaling aan X van de kosten van rechtsbijstand ten bedrage van € 662,00;
f) tot betaling van de kosten van deze procedure.
2. X stelt daartoe dat het luchtzuigen van C een verborgen gebrek betreft, waardoor C niet aan de overeenkomst beantwoordt in de zin van art. 7:17 lid 2 BW. Verder bestaat volgens X het (wettelijke) vermoeden dat C ook bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord in de zin van art. 7:18 lid 2 BW, nu de afwijking zich binnen een termijn van drie weken na aflevering heeft geopenbaard. Herstel van het gebrek en vervanging zouden volgens X niet mogelijk zijn, zodat hij de bevoegdheid heeft de overeenkomst te ontbinden volgens art. 7:22 lid 1 juncto lid 2 BW. Y c.s. zouden toerekenbaar tekort zijn geschoten en aansprakelijk zijn voor de kosten die zijn gemaakt voor C vanaf 10 januari 2004, omdat de dochter van X namens X op die datum aan Y c.s. heeft gemeld de koopovereenkomst te willen ontbinden. Bovendien zouden partijen op 10 december 2003 mondeling zijn overeengekomen, dat op de koopprijs een bedrag van € 3000,00 in mindering zou worden gebracht en dat X de koopovereenkomst zou mogen terugdraaien als binnen een maand zou blijken dat het luchtzuigen niet zou ophouden, aldus X.
3. Y c.s. hebben betwist dat C ten tijde van de aflevering last had van luchtzuigen. Een dergelijke afwijking zou zeker tijdens de veterinaire keuring door D zijn ontdekt. Bij die keuring heeft ook een zogenaamde ‘larynscopie’ plaatsgevonden, waarbij via een slangetje (door de neus) in de keel van C is gekeken. In tegenstelling tot hetgeen X stelt, kan D volgens Y c.s. eventuele ‘kribbebijters’-slijtage aan het gebit van C niet over het hoofd gezien hebben. Daarnaast hebben zij, kort samengevat, betoogd dat de aard van het gebrek ‘luchtzuigen’, namelijk dat het een gedragsafwijking betreft die op elk moment spontaan kan ontstaan, zich verzet tegen de toepassing van het wettelijk bewijsvermoeden van artikel 7:18 lid 2 BW.
De beoordeling van het geschil
1. Artikel 7:17 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een afgeleverde zaak aan de overeenkomst moet beantwoorden. Voorshands is voldoende aannemelijk geworden dat een paard dat lijdt aan ‘luchtzuigen’, zoals hierboven onder punt 3 van de vaststaande feiten omschreven, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten en daarmee niet aan de overeenkomst beantwoordt.
2. Ook is voldoende aannemelijk geworden en door Y c.s. niet weersproken dat C op het moment van de zitting leed aan luchtzuigen, in combinatie met kribbebijten. X heeft, om dit aan te tonen, ter zitting foto’s getoond van de slijtage aan het gebit van C. Ook volgens Y c.s. is de getoonde slijtage typisch voor een paard met een dergelijke aandoening.
3. In artikel 7:18 lid 2 BW is bepaald dat bij een consumentenkoop wordt vermoed dat de zaak bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord, indien de afwijking van het overeengekomen zich binnen een termijn van zes maanden na aflevering openbaart, tenzij de aard van de zaak of de aard van de afwijking zich daartegen verzet. Nu de aandoening van C zich binnen zes maanden heeft geopenbaard, zou het volgens X op de weg van Y c.s. liggen, om aannemelijk te maken dat C deze aandoening bij aflevering nog niet had. De aard van de ‘afwijking’ van C verzet zich echter, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, in dit geval tegen toepassing van dit wettelijk vermoeden van art. 7:18 lid 2 BW, omdat luchtzuigen, zoals door beide partijen erkend, gedrag betreft dat elk paard binnen een periode van veel korter dan zes maanden ‘spontaan’ kan aanleren. Y c.s. hebben in dit verband onweersproken gesteld dat in de voorwaarden bij de veiling van paarden standaard bedongen wordt dat de verkoper slechts een paar dagen in staat voor een dergelijk gebrek, hetgeen de voorzieningenrechter niet onaannemelijk voorkomt. Het is, voorlopig geoordeeld, aan X om de aanwezigheid van de aandoening bij aflevering te bewijzen of in elk geval, in dit kort geding, aannemelijk te maken.
4. Dat C bij aflevering al leed aan ‘luchtzuigen’, zoals door X is gesteld, is in dit kort geding naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter door X onvoldoende aannemelijk gemaakt. De stelling van (de dochter van) X, bevestigd door de overgelegde verklaring van mevrouw F, dat D C bij de keuring niet in de mond zou hebben gekeken is, tegenover de uitdrukkelijke betwisting hiervan door Y c.s. en de hiervoor (onder punt 5 van de vaststaande feiten) reeds genoemde verklaring van D, onvoldoende onderbouwd. Binnen het beperkte toetsingskader van het kort geding is er ook geen ruimte voor een nader onderzoek hiernaar, zodat de vorderingen, voor zover gebaseerd op de aanwezigheid van een gebrek bij aflevering, zullen worden afgewezen.
5. Ook van het bestaan van een mondelinge overeenkomst van 10 december 2003, zoals door X is gesteld, is tegenover de absolute ontkenning daarvan door Y c.s. in dit kort geding onvoldoende gebleken. Overigens heeft X nakoming van deze mondelinge overeenkomst ook niet ten grondslag gelegd aan zijn vorderingen.
6. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat ook indien de bewijslast bij Y c.s. ligt, het waarschijnlijk is dat zij in een bodemprocedure met behulp van de eerder genoemde verklaring van D als erkend paardenspecialist kunnen bewijzen dat C op het moment van aflevering nog geen ‘luchtzuiger’ was.
7. Als de in het ongelijk gestelde partij zal X in de kosten van dit kort geding worden verwezen.
De beslissing
De voorzieningenrechter
1. weigert de gevorderde voorzieningen,
2. veroordeelt X in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Y c.s. bepaald op € 703,00 voor salaris en op € 241,00 voor verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.Æ. Uniken Venema en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Satijn op 24 mei 2004.
de griffier de rechter