Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 71006 / HA ZA 01-266
Datum vonnis: 23 juni 2004
GEMEENTE EDE,
te Ede,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. T.H. Bosboom te Arnhem,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GEAC BENELUX B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. W.F.R. Rinzema en mr. G. Boer te Amsterdam.
Eiseres zal hierna worden aangeduid als Ede en gedaagde als Geac.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot de tussenvonnissen van 6 juni 2002 en 4 juni 2003 wordt naar die vonnissen verwezen. Ter uitvoering van het tussenvonnis van 6 juni 2002 is op 15 september 2003 een deskundigenbericht uitgebracht. Het rapport daarvan bevindt zich bij de stukken. Verder zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
* een conclusie na deskundigenbericht van de zijde van Ede;
* een conclusie na deskundigenbericht van de zijde van Geac;
* een akteverzoek van de zijde van Ede.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De verdere beoordeling van het geschil
1. In deze zaak moeten twee vragen van elkaar worden onderscheiden. De eerste vraag is of het softwarepakket SmartStream de eigenschappen bezit die Ede op grond van de overeenkomst mocht verwachten, dus of het softwarepakket non-conform is of niet. Daarbij is zowel van belang wat feitelijk de functionaliteit is van het pakket, als wat Ede aan functionaliteit mocht verwachten. Bij die verwachtingen speelt het Haviltex-criterium een rol, zoals ook in het tussenvonnis is overwogen. Daarbij zijn met name van belang het Rapport programma van eisen FMIS van 31 januari 1997, de vragenlijst van 24/28 februari 1997, het inschrijfformulier eisen/wensen FMIS gemeente Ede en de offerte van Geac.
2. Indien en voor zover het pakket wel conform is, moet worden aangenomen dat de door Ede ondervonden problemen hun oorzaak vinden in de implementatie daarvan. Dan komt de tweede vraag aan de orde, namelijk of Geac (mede)verantwoordelijk is voor de implementatie.
De eerste vraag: non-conformiteit door ontbreken functionaliteiten?
3. Ten aanzien van deze eerste vraag is een deskundigenbericht gelast, waarbij als deskundige de heer A is opgetreden. Bij de vraagstelling is de rechtbank er vanuit gegaan dat toegezegd was dat de vereiste functionaliteiten zonder maatwerk realiseerbaar waren, aangezien partijen het daar wel over eens zijn. De deskundige diende daarom uit te zoeken of de vereiste functionaliteiten aanwezig of realiseerbaar waren en of voor het realiseren maatwerk nodig was. De eerste twee vragen van de rechtbank zien daarop.
4. De conclusies van de deskundige zijn samengevat in het schema onder punt 6.4 van zijn rapport.
Die samenvatting komt erop neer dat de meeste functies waarvan de aanwezigheid volgens Ede was vereist en waarvan de aanwezigheid door Ede werd betwist, realiseerbaar waren zonder maatwerk. Er zijn echter vier functies die niet zonder maatwerk gerealiseerd konden worden.
Het betrof:
a) de helpdeskfunctionaliteit,
b) de leningenadministratie,
c) de scheiding tussen publiek- en privaatrechtelijke herinnerings- en aanmaningsprocedure en
d) de renteberekening.
5. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige over en maakt deze tot de hare.
Ad a) De helpdeskfunctionaliteit
6. De deskundige heeft vastgesteld dat de helpdeskfunctionaliteit vereist was. De rechtbank neemt ook dat oordeel over. Dat brengt mee dat er in zoverre sprake is van een tekortkoming aan de zijde van Geac.
7. Welke schade Ede als gevolg van deze tekortkoming is geleden, is echter niet duidelijk. Uit de processtukken blijkt niet dat Ede concreet schade heeft geleden. Geac heeft ook betwist dat Ede schade heeft geleden. Kennelijk is het grootste probleem dat het op dit punt gemaakte maatwerk kan worden overschreven bij het installeren van nieuwe versies van Smartstream. Dit probleem heeft zich echter niet feitelijk voorgedaan. Partijen zijn het erover eens dat de oplossing voor dit probleem is om het maatwerk tijdelijk elders op te slaan, zodat het niet kan worden overschreven.
Wie het maatwerk heeft betaald, is de rechtbank niet duidelijk. De kosten ervan dienen in elk geval voor rekening van Geac te komen.
Hetzelfde geldt voor eventuele extra kosten die in de toekomst gemaakt moeten worden voor de beheersmaatregelen, zoals die tijdelijke opslag van het maatwerk bij het installeren van nieuwe versies.
De rechtbank wenst hierover tijdens een te beleggen comparitie van partijen meer informatie te krijgen.
8. Ten aanzien van de overige drie ontbrekende functies die niet zonder maatwerk realiseerbaar zijn (b-d), heeft de deskundige onbeslist gelaten of de aanwezigheid daarvan vereist was, omdat dit aan de hand van het Havilex-criterium moet worden beslist en hij de toepassing daarvan (naar het oordeel van de rechtbank terecht) niet als zijn taak ziet.
9. De rechtbank oordeelt op die door de deskundige opengelaten punten, met toepassing van het Havilex-criterium als volgt.
Ad b): leningenadministratie (punt i van de deskundige).
10. De deskundige schrijft hierover onderaan p. 7 van het rapport dat de noodzaak van een geldleningenadministratie is opgenomen in het Programma van Eisen (PvE) alsook in de beantwoording van Geac. Deze had volgens hem dus aanwezig moeten zijn. Hij schrijft verder: “Door Geac is aangegeven dat er binnen de marges van het grootboek c.q. met behulp van de rapportagetool beperkte mogelijkheden zijn voor geldleningenadministraties, maar de betreffende mogelijkheden leiden niet tot een operationele functie voor geldleningenadministraties zoals door Ede noodzakelijk geacht. Geac geeft aan dat met behulp van Streambuilder (een uitbreiding op SmartStream om door middel van programmering extra functies te bouwen) ook mogelijkheden zijn voor de geldleningenadministratie, doch Streambuilder is door Ede niet aangeschaft en derhalve in deze beoordeling niet relevant. Tijdens het onderzoek is tevens vastgesteld dat partijen geen overeenstemmend beeld hadden van de functies van onderhavige geldleningenadministratie. Het beantwoorden van de vraag of Ede op dit punt meer informatie had moeten verstrekken of dat Geac op dit punt meer informatie had moeten vragen valt buiten mijn competentie als deskundige.”
11. Ede heeft op dit punt in haar conclusie na deskundigenbericht in haar algemene opmerkingen erop gewezen dat het bij alledrie de ontbrekende functies gaat om functies die in de financiële administratie van een lokale overheid essentieel zijn, mede omdat ze uit de wettelijke voorschiften voortvloeien. Ede stelt dat Geac hiernaar nader onderzoek had moeten doen of nadere vragen had moeten stellen. Ook voert zij aan dat Geac heeft erkend dat de specifieke lokale overheidsproblematiek bij medewerkers van Geac tijdens de implementatie onbekend was.
Ten aanzien van de leningenadministratie voert zij aan dat Geac bij de beantwoording van de vragen op dit punt geen enkel voorbehoud heeft gemaakt en dat de leningenadministratie was opgenomen onder de dominante criteria bij de selectie van het pakket. Ook wijst zij erop dat Geac pas bij het deskundigenonderzoek naar voren heeft gebracht dat de eisen omtrent de geldleningenadministratie voor haar niet duidelijk waren, terwijl zij in de conclusie van dupliek heeft gesteld: “Slechts met betrekking tot de leningenadministratie (alinea 47) zou gesteld kunnen worden dat Geac de zaken te rooskleurig heeft voorgesteld.”
Ede heeft aangevoerd dat het ontbreken van de geldleningenadministratie heeft geleid tot een totale schade van € 72.663,76, omdat zij conform het advies van Geac een nieuw leningenpakket heeft aangeschaft. De kosten daarvan waren € 61.503,67 en verder heeft zij € 11.160,- moeten besteden aan interne kosten.
12. Geac heeft op dit punt in haar conclusie na deskundigenbericht in het algemeen het volgende aangevoerd. Zij kon destijds alleen afgaan op de aanbestedingsstukken. De aanbestedingsdocumentatie vormde de leidraad voor de eisen en wensen van Ede. Ede had CMG ingeschakeld om in haar organisatie onderzoek te doen. Geac werd daartoe niet in de gelegenheid gesteld. Partijen mochten op grond van de Europese aanbestedingsprocedure slechts reageren op de formulieren.
Op het punt van de leningenadministratie heeft Geac aangevoerd dat het hier niet gaat om een wettelijke vereiste, dat Geac heeft aangegeven dat het geen specifieke module vormt, hetgeen een voorbehoud is, en dat Ede eventuele specifieke wensen en eisen op dit punt nader had moeten uitwerken of ernaar had moeten informeren, hetgeen niet is gebeurd.
13. De rechtbank is, na afweging van een en ander, van oordeel dat Ede had mogen rekenen op een adequate functionaliteit voor de leningenadministratie. Anders dan Geac aanvoert, kan haar antwoord over het niet aanwezig zijn van een specifieke module voor de leningenadministratie niet worden aangemerkt als een voorbehoud. Geac heeft immers gewoon met ja geantwoord. Zij wist dat het ging om een lokale overheidsinstelling en had moeten weten wat Ede met de eisen over de leningenadministratie bedoelde. Daaraan doet niet af dat zij moest afgaan op de aanbestedingsdocumentatie. Geac heeft tijdens het pleidooi voor het eerst aangevoerd dat zij bij de aanbesteding nadere vragen heeft gesteld, die niet werden beantwoord. Ede heeft dit betwist. In de stukken die na het pleidooi zijn gewisseld, is Geac niet teruggekomen op deze stelling, zodat moet worden aangenomen dat zij deze niet heeft gehandhaafd. Er moet in rechte derhalve vanuit worden gegaan dat Geac geen vragen heeft gesteld naar aanleiding van de aanbestedingsdocumentatie. Daarom kan niet doorslaggevend zijn dat Geac op die documentatie moest afgaan.
De omstandigheid dat Ede is bijgestaan door CMG, die wel een onderzoek heeft kunnen doen in de organisatie van Ede, maakt weliswaar dat de deskundigheid van CMG aan Ede moet worden toegerekend, maar dat verandert de uitkomst van de afweging in dit geval niet. Gezien vanuit Ede is de vereiste functionaliteit immers voldoende duidelijk gespecificeerd, terwijl het Geac is die zich erop beroept dat zij dit niet heeft begrepen en de rechtbank van oordeel is dat Geac dit wel had behoren te begrijpen.
14. Nu de juiste functionaliteit op dit punt ontbreekt en alleen met maatwerk te realiseren is, levert dit non-conformiteit op en dus aansprakelijkheid voor de als gevolg daarvan door Ede geleden schade. De schadeberekening van Ede op dit punt is niet door Geac betwist, zodat het bedrag van € 72.663,76 voor toewijzing in aanmerking komt.
Ad c): scheiding tussen publiek- en privaatrechtelijke herinnerings- en aanmaningsprocedures (punt j deskundige).
15. De deskundige heeft hierover opgemerkt dat partijen erkennen dat deze functie niet in letterlijke zin is opgenomen in de documenten die vooraf gegaan zijn aan de offerte en de overeenkomst. Ede voert echter aan dat Geac had moeten weten dat Ede deze functionaliteit nodig had, terwijl Geac aanvoert dat zij dat niet wist. De vraag of Ede meer informatie had moeten geven danwel Geac meer informatie had moeten vragen, laat de deskundige onbeantwoord omdat hij van oordeel is dat dit buiten zijn competentie valt.
16. Ede wijst erop dat op het inschrijfformulier eisen/wensen als eis staat vermeld: “Aanmaanprocedures aan klant te koppelen”, met als reactie van Geac: “Aanwezig, advies via print-preview diverse aanmaningsbrieven aanwezig inclusief uitsluiting van klanten”. Verder stelt Ede dat zij mocht verwachten dat Geac met de noodzakelijke scheiding tussen privaatrechtelijke en publiekrechtelijke debiteuren bekend zou zijn, aangezien het gaat om een vereiste waaraan alle lokale overheidsinstellingen moeten voldoen en dat is gebaseerd op wettelijke regels en procedures. Als Geac zich enigszins in de overheidsmarkt had verdiept, zou zij hiervan op de hoogte zijn geweest, aldus Ede.
17. Geac wijst erop dat Ede in haar repliek heeft erkend dat de eigenschap niet expliciet is gevraagd. Verder vermeldt zij dat de eigenschap geen onderdeel vormt van de Specificaties en geen wettelijk voorschrift is. Zij voert verder aan dat Ede geen feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat Geac bij het aangaan van de overeenkomst wist dat Ede de eigenschap nodig had voor normaal gebruik en ook geen feiten en omstandigheden op grond waarvan Ede mocht verwachten dat deze eigenschap aanwezig zou zijn.
18. De rechtbank is van oordeel dat dit punt dermate specifiek is dat Ede en CMG dit in het Programma van Eisen hadden moeten opnemen. De enkele vermelding “Aanmaanprocedures aan de klant te koppelen” acht de rechtbank ontoereikend. Het gaat te ver om van Geac te verwachten dat zij zelf had moeten begrijpen of ontdekken dat deze functionaliteit voor Ede wezenlijk was. Dit geldt temeer nu CMG, die Ede als deskundige partij bij de aanbesteding heeft begeleid, wel onderzoek heeft gedaan in de organisatie van Ede om een goed Programma van Eisen te kunnen opstellen, en Geac dit onderzoek niet heeft kunnen doen. In dit geval speelt de deskundigheid van CMG, die in de relatie tussen Ede en Geac aan Ede moet worden toegerekend, dus wel een belangrijke rol bij de beoordeling.
De ontbrekende functionaliteit ten aanzien van de scheiding publieke/private aanmaningen levert derhalve geen tekortkoming aan de zijde van Geac op.
Ad d) renteberekening (punt k deskundige).
19. De deskundige merkt hierover op dat de vraag of de renteberekeningsfunctie aanwezig had moeten zijn, niet eenduidig is te beantwoorden. Enerzijds is de vraag niet expliciet gesteld, anderzijds wordt door Geac bij de genoemde punten stelselmatig gewezen op de mogelijkheden binnen de programmatuur en/of de rapportagemodule.
20. Ede voert aan dat op p. 47 van het rapport Programma van Eisen FMIS van 31 januari 1997 bij vaste activa als vereiste gegevens staat: “rentepercentage” en “toegerekende rente”. Daarnaast gaat het volgens Ede om zo’n standaardfunctionaliteit voor lagere overheden, dat Ede deze functionaliteit zonder meer mocht verwachten, mede op basis van de toezegging van Geac dat met SmartStream volledig aan de comptabiliteitseisen kon worden voldaan. De noodzaak van de functionaliteit renteberekening vloeit direct voort uit die comptabiliteitsvoorschriften, aldus Ede. De renteberekening is namelijk nodig bij het vervaardigen van de voorgeschreven staat C. De deskundige bevestigt dit ook in bijlage 1, tabel versie 3, nr. 3: “Staat C heeft het resultaat van de renteberekening nodig.” Ten aanzien van Staat C concludeert de deskundige dat die functionaliteit vereist was (maar dat deze ook zonder maatwerk realiseerbaar is).
21. Geac voert aan dat de renteberekening niet is opgenomen als eis of wens en dus geen onderdeel vormt van de Specificaties. Verder stelt zij dat deze functie weliswaar niet aanwezig is, maar wel door middel van implementatie zonder maatwerk gerealiseerd kan worden.
22. De rechtbank begrijpt het rapport van de deskundige aldus dat de renteberekeningsfunctie, anders dan Staat C, niet zonder maatwerk te realiseren is. Dat brengt mee dat het verweer van Geac op dit punt geen hout snijdt. Geac heeft voorts niet betwist dat zij heeft toegezegd dat met SmartStream aan de comptabiliteitsvoorschriften kon worden voldaan en ook niet dat de renteberekening nodig is voor het vervaardigen van Staat C. De rechtbank is daarom van oordeel dat Ede de functionaliteit van de renteberekening mocht verwachten, zodat het ontbreken ervan non-conformiteit oplevert. De omstandigheid dat Ede werd bijgestaan door CMG maakt dat niet anders, omdat Geac heeft toegezegd dat met SmartStream aan de comptabiliteitsvoorschriften kon worden voldaan. Het formuleren van een explicietere vraag door Ede en CMG was in dat licht niet nodig.
23. Onduidelijk is echter of door het ontbreken van deze functie hierdoor schade is ontstaan. De rechtbank leidt uit de stellingen in de processtukken af dat inmiddels met maatwerk in deze functie is voorzien, maar dat partijen het er niet over eens zijn of Ede daarvoor moet betalen. De rechtbank is van oordeel dat Ede hiervoor niet hoeft te betalen. Onduidelijk is evenwel of Ede al betaald heeft (en zo ja, hoeveel) danwel of de betreffende factuur onderdeel uitmaakt van de in reconventie door Geac ingediende vorderingen.
Ook op dit punt wenst de rechtbank nadere informatie van partijen tijdens de te beleggen comparitie van partijen.
Tussenconclusie non-conformiteit
24. Uit het voorgaande volgt dat het softwarepakket SmartStream wat functionaliteiten betreft grotendeels conform is aan wat Ede mocht verwachten. De enige functionaliteiten die aanwezig hadden moeten zijn, maar die alleen met maatwerk kunnen worden gerealiseerd, zijn:
- de helpdeskfunctionaliteit: schade onduidelijk;
- de geldleningenadministratie: schade € 72.663,76;
- de renteberekeningsfunctie: schade onduidelijk.
25. Ede heeft haar vordering tot gedeeltelijke ontbinding gebaseerd op non-conformiteit. Zij heeft oorspronkelijk 103 punten aangevoerd die niet zouden kloppen. Daarvan zijn er uiteindelijk maar drie over. De rechtbank is van oordeel dat de non-conformiteit relatief zo beperkt is, dat gedeeltelijke ontbinding daardoor niet wordt gerechtvaardigd. Dit geldt temeer nu ontbinding is gevraagd ten aanzien van modules die niet zijn geïmplementeerd terwijl de non-conformiteit zich niet in die modules heeft voorgedaan.
26. Wel is de rechtbank van oordeel dat Geac de schade moet vergoeden die Ede heeft geleden als gevolg van de drie non-conforme punten. Thans kan echter, met uitzondering van de geldleningenadministratie, nog niet worden vastgesteld of er schade is en, zo ja, hoe hoog deze is. Daarover dient tijdens de te beleggen comparitie van partijen meer duidelijkheid te komen. Een ander punt is dat Ede de implementatie van het pakket heeft stopgezet en inmiddels kennelijk is overgegaan op een ander pakket. Dit kan van invloed zijn op de schade die is geleden. Ook hierover wenst de rechtbank tijdens de comparitie nadere informatie.
Non-conformiteit door niet eenvoudige implementatie?
27. Ede heeft aan haar ontbindingsvordering mede ten grondslag gelegd dat Geac de indruk heeft gewekt dat het pakket eenvoudig te implementeren zou zijn. Gezien de langdurige implementatie en gezien de omstandigheid dat het niet lukte de vereiste functionaliteiten te realiseren, is Ede van mening dat de toezegging van Geac betreffende de eenvoud van het pakket niet is nagekomen. Ook dat zou non-conformiteit opleveren.
28. In dit verband heeft de rechtbank de derde vraag aan de deskundige gesteld, namelijk welke handelingen er nodig zijn voor het realiseren van de functionaliteiten en of die handelingen steeds eenvoudig door de gebruikers zelf kunnen worden uitgevoerd.
29. Deze derde vraag heeft aanleiding gegeven tot veel discussie tussen partijen en de deskundige, omdat niet duidelijk was wat voor type gebruiker de rechtbank bedoelde en wat onder “eenvoudig” moest worden verstaan. De deskundige heeft er blijk van gegeven de vraag desondanks naar beste eer en geweten te hebben willen beantwoorden en daarbij niet uit het oog te verliezen dat nog niet was beslist of Geac verantwoordelijk was voor de implementatie, terwijl die vraag ook niet aan de deskundige was voorgelegd.
30. In zijn Resumé onder 6.4 van zijn rapport heeft de deskundige in het overzicht opgenomen dat de zonder maatwerk te realiseren functionaliteiten “onder voorwaarden” eenvoudig door de gebruiker zelf zijn uit te voeren. Onder 6.3 merkt de deskundige hier over op dat het gaat om gebruik van de rapportage- en querytool en dat dit een taak is die kan worden uitgevoerd door een persoon binnen de “gebruikersorganisatie” (in casu binnen de organisatie van Ede), die deze taak toegemeten heeft gekregen. De deskundige voegt daaraan toe: “Vanzelfsprekend dient de persoon in kwestie over de hiertoe benodigde capaciteiten te beschikken. Deze capaciteiten omvatten onder meer beschikbaarheid van kennis inzake het datamodel van Smartstream (de beschikbaarheid hiervan voor Ede wordt door partijen betwist), kennis inzake de door Ede beoogde realisatie en kennis van de werking van genoemde tools. De tools zijn niet geschikt voor een willekeurige gebruiker.”
31. De rechtbank neemt deze conclusie over. Onder implementeren moet naar het oordeel van de rechtbank in elk geval worden verstaan het zodanig instellen van de software dat de benodigde functionaliteiten feitelijk werken. In de vraagstelling van de rechtbank lag niet besloten dat elke eindgebruiker bij Ede het pakket zou moeten kunnen implementeren. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat dit met geen enkel softwarepakket mogelijk is. Ede mocht dat dus ook niet verwachten. De implementatie moest gebeuren door terzake kundige mensen en volgens de deskundige konden terzake kundige mensen de gevraagde functionaliteiten realiseren als zij over de benodigde kennis beschikten en over kennis van het datamodel van SmartStream.
32. In de conclusie na deskundigenbericht heeft Geac in dit verband gesteld dat Ede wel degelijk beschikte over het datamodel van Smartstream, omdat dit op de bij de levering meegeleverde CD-rom stond. Ede heeft hier niet meer op kunnen reageren.
De rechtbank wenst hierover met partijen nader te overleggen tijdens de comparitie.
33. Ede heeft verder betoogd dat de deskundige bij zijn antwoord op de tweede en derde vraag rekening heeft gehouden met de thans beschikbare kennis en ervaring, terwijl duidelijk is geworden dat die kennis en ervaring niet beschikbaar was op het moment dat Ede deze nodig had. Daarom is de beoordeling door de deskundige niet eerlijk. Zou die kennis toen wel beschikbaar zijn geweest, dan zou de implementatie misschien niet stopgezet zijn, zo begrijpt de rechtbank de stellingen van Ede.
34. De rechtbank is van oordeel dat het inderdaad niet terecht is om bij de beoordeling alleen acht te slaan op de thans aanwezige kennis en ervaring, nu duidelijk is geworden dat die kennis en ervaring destijds niet voor Ede beschikbaar was, terwijl zij die toen nodig had. Bij het volgende punt betreffende de implementatie komt de rechtbank hierop terug.
De tweede vraag: verantwoordelijkheid voor de implementatie
35. Uit het bovenstaande volgt dat het pakket, afgezien van de in r.o. 24 genoemde punten, op zichzelf conform was, zodat de tweede vraag moet worden beantwoord of Geac (mede)aansprakelijk is voor de schade die is geleden door de mislukking en stopzetting van de implementatie.
36. Ten aanzien van dit tweede punt is tijdens het pleidooi door Ede erkend dat de implementatie niet aan Geac was opgedragen. Voorts is gebleken dat de implementatie ook niet aan CMG is opgedragen; zij deed alleen de voorbereiding daarvan en de offerte voor de implementatie is niet door Ede aanvaard. Volgens Geac was het zo dat Ede en CMG in de stuurgroep zaten voor de implementatie en dat Geac alleen een ondersteunende rol had, dus geen beslisbevoegdheid en geen eindverantwoordelijkheid. Die ondersteunende rol van Geac is volgens haar vastgelegd in Bijlage 5 bij de Overeenkomst en betrof alleen technische ondersteuning en dan alleen ten aanzien van de daar genoemde modules en niet ten aanzien van de modules die uiteindelijk niet zijn geïmplementeerd. In die bijlage staat dat de begeleiding door CMG zou worden gegeven. Geac heeft toegegeven dat het wel gebruik is dat de leverancier informatie verschaft over de technische werking van het pakket.
37. De rechtbank constateert dat weliswaar achteraf is komen vast te staan dat SmartStream vrijwel alle gevraagde functionaliteiten in zich had, maar dat kennelijk geen van de betrokken partijen deze destijds in werking kon stellen. Wellicht was het Geac wel gelukt als zij opdracht had gekregen om haar Plan van Aanpak uit te voeren, maar zeker is dat niet en het is wel te begrijpen dat de kosten daarvan (ruim ƒ 500.000,-) bij Ede in het verkeerde keelgat schoten na alle al gemaakte kosten tijdens het al veel te lang durende implementatietraject. Ook kan de rechtbank wel begrip ervoor opbrengen dat Ede tegen die tijd geen vertrouwen meer had in de capaciteiten van Geac. Bovendien is inmiddels gebleken dat het Plan van Aanpak van Geac op een aantal punten veel moeilijkere en dus duurdere oplossingen voorstelde, dan achteraf gezien nodig blijkt te zijn geweest. Daaruit blijkt ook dat Geac destijds niet beschikte over de benodigde kennis. De betwisting van Geac op dit punt is onvoldoende gemotiveerd.
38. De door de rechtbank benoemde deskundige merkt dan ook terecht op dat indien bepaalde thans beschikbare kennis en ervaring destijds beschikbaar zou zijn geweest, veel van de huidige geschilpunten niet zouden zijn gerezen.
39. Het komt de rechtbank aannemelijk voor dat de implementatie niet zou zijn gestopt als in de zomer van 1999 bekend zou zijn geweest wat nu bekend is. Geac heeft dan wel een pakket geleverd dat grotendeels standaard kon wat was toegezegd, maar zij was op het relevante moment niet in staat de technische ondersteuning en informatie te bieden die Ede nodig had om dit ook voor elkaar te krijgen. Ede mocht dat wel verwachten. De rechtbank acht het terecht dat Ede dit aan Geac verwijt.
40. Anderzijds heeft Geac erop gewezen dat zij de implementatie niet deed, dat haar eigen implementatietool Smartstep niet werd gebruikt en dat zij niet de keuzebeslissingen in de implementatiefase heeft gemaakt omdat zij niet in de stuurgroep zat. De rechtbank acht het mogelijk dat alles anders zou zijn gelopen als Geac wel de leiding had gehad over de implementatie. Aan Geac kan in elk geval niet de verantwoordelijkheid voor het eindresultaat van de implementatie worden toegedicht, nu zij niet de leiding had en ook niet de opdracht tot implementatie had gekregen.
41. De rechtbank is van oordeel dat een goed resultaat stond of viel met de juiste implementatie. Ede heeft de implementatie niet aan Geac opgedragen en ook niet aan CMG. Kennelijk heeft Ede kosten willen besparen en zelf, met wat begeleiding van CMG en wat adviezen van Geac, de implementatie willen uitvoeren. De eindverantwoordelijkheid voor de implementatie lag dus bij Ede. Nu moet worden aangenomen dat de oorzaak van de problemen grotendeels niet in de software zat, maar in de implementatie daarvan, moet Ede dus haar schade grotendeels zelf dragen.
42. Dat neemt echter niet weg dat de rechtbank van oordeel is dat Geac wel voor een gedeelte heeft bijgedragen aan het falen van de implementatie door niet de juiste kennis op het juiste moment ter beschikking te stellen. Zij moet daarvoor aansprakelijk worden geacht. De rechtbank denkt op dit moment voorlopig aan een percentage van 20% van de schade. Daarbij is overigens nog niet duidelijk hoe hoog die schade is. Er kan niet zonder meer worden uitgegaan van het door Ede genoemde bedrag van ƒ 1,5 miljoen, aangezien een deel van de voor dat geld uitgevoerde implementatie wel heeft geleid tot (min of meer succesvol) gebruik van de (basismodules van de) software. Het aan Geac toe te rekenen percentage van de schade is door Ede geschat op 50%, maar ook dat bedrag kan niet zonder meer tot uitgangspunt worden genomen, omdat het te weinig is onderbouwd.
Ook op dit punt (hoogte schade en percentage aandeel Geac) wenst de rechtbank nader met partijen van gedachten te wisselen tijdens de comparitie van partijen.
43. Dan kan ook worden gesproken over de beperking van de aansprakelijkheid in de licentieovereenkomst. Daarover merkt de rechtbank nu alvast op dat artikel 8 van die overeenkomst zo dient te worden uitgelegd dat Geac alleen aansprakelijk is voor de directe schade (en dus niet voor de indirecte schade). Discussiepunt kan vervolgens zijn wat directe schade is en wat niet. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat de schade die Ede heeft geleden door het afbreken van de implementatie tot de directe schade moet worden gerekend, voor zover het betreft de vergeefs gemaakte kosten. Daarbij moet dan echter wel worden meegewogen dat de implementatie erg lang heeft geduurd en dat moet worden aangenomen dat dit in belangrijke mate te wijten is geweest aan het gebrek aan kennis en ervaring bij Ede en het feit dat Ede ervoor heeft gekozen de implementatie niet uit te besteden. De extra kosten die daarmee samenhangen, kunnen niet als schade aan Geac worden toegerekend.
44. Een ander punt van discussie is het voor de schadevergoeding geldende maximum. Indien daarvoor de licentievergoeding zou worden genomen, zoals Geac op basis van artikel 8.3 van de Overeenkomst stelt (“een maximaal bedrag van de voor die overeenkomstg bedongen prijs (excl. BTW)”), gaat het om een bedrag van tenminste ƒ 505.000,- (zie bijlage 1 bij de overeenkomst). Ede heeft echter gesteld dat die prijs later is verhoogd omdat er voor meer gebruikers een licentie is aangeschaft, zodat de licentievergoeding uitkwam op ƒ 601.010,21 excl. BTW. Geac heeft dit bedrag niet, althans onvoldoende gemotiveerd, bestreden, zodat van dat hogere bedrag moet worden uitgegaan. In artikel 8.3 staat echter ook: “Indien de overeenkomst hoofdzakelijk een duurovereenkomst is met een looptijd van meer dan één jaar, wordt de bedongen prijs gesteld op het totaal van de vergoedingen (excl. BTW) bedongen voor één jaar.” Volgens Ede moeten in verband hiermee ook de kosten voor de onderhoudscontracten worden meegeteld, alsmede de kosten van de door Geac uitgevoerde werkzaamheden. Geac heeft dit betwist. De rechtbank laat dit punt op dit moment nog open, mede omdat nog niet duidelijk is of dit maximumbedrag relevant zal blijken te zijn.
45. Voorts moet worden beslist of het tekort schieten van Geac tijdens de implementatiefase ertoe moet leiden dat Ede gerechtigd is de overeenkomst terzake van de niet geïmplementeerde modules te ontbinden. De rechtbank is van oordeel dat de beslissing van Ede om met de implementatie te stoppen, gerechtvaardigd was als alle omstandigheden worden meegewogen. Het vertrouwen in Geac was verdwenen, evenals het vertrouwen in SmartStream. Dat was voor een belangrijk deel te wijten aan het weinig overtuigende optreden van Geac bij het oplossen van de problemen en ook aan de weigerachtige opstelling van Geac in het kader van de millennium problematiek en de euro-conversie. In dat licht komt het de rechtbank redelijk voor dat Ede niet hoeft te betalen voor de niet geïmplementeerde modules. Geac is kennelijk dezelfde mening toegedaan, aangezien zij creditnota’s heeft verstuurd voor twee niet geïmplementeerde modules, Projects en Funds. Ook de modules Asset Management, Allocations en Powersoft Powerbuilder Desktop Tool zijn echter niet geïmplementeerd. Daarvoor zijn geen creditnota’s verstuurd. Ede heeft steeds aangevoerd dat de niet geïmplementeerde modules een waarde vertegenwoordigen van 35% van de totale licentievergoeding. Na aftrek van de reeds gecrediteerde bedragen, komt Ede op een terug te betalen bedrag van ƒ 168.248,05. Geac heeft het percentage van 35% gemotiveerd bestreden er per module een bedrag genoemd.
Ook op dit punt (terugbetaling licentievergoeding niet geïmplementeerde modules) heeft de rechtbank behoefte aan nadere informatie van partijen, die tijdens de comparitie kan worden gegeven.
46. Geac was kennelijk wel verantwoordelijk voor de parametrisering, in die zin dat zij de parameters heeft ingesteld aan de hand van de door Ede, in overleg met CMG, opgestelde eisen.
Partijen zijn het er over eens dat de juistheid van de parametrisering erg belangrijk is voor het goed verlopen van de implementatie. Er is echter onvoldoende gesteld of gebleken om aan te kunnen nemen dat de oorzaak van de problemen met de implementatie is terug te voeren op fouten bij de parametrisering. De rechtbank neemt het oordeel van de deskundige over dat de software wel voldoende flexibel is en dat de parametrisering daaraan niet afdoet. Daarop stuiten de stellingen van Ede over het gebrek aan flexibiliteit af.
47. Voorts was Geac wel verantwoordelijk voor de installatie. De partij-deskundige van Ede, de heer B, heeft in zijn rapport (prod. 30) opgemerkt dat die installatie ook diverse problemen heeft gekend en dat daardoor vertraging is opgelopen. Geac heeft dit niet betwist. Ede heeft echter niet gesteld dat als gevolg hiervan de implementatie niet goed ging en uiteindelijk is afgebroken. Ook is niet gesteld dat zij door de vertraging bij de installatie schade heeft geleden. Wel acht de rechtbank het aannemelijk dat deze moeilijkheden een negatieve invloed hebben gehad op het vertrouwen van Ede in Geac.
48. Ook de stellingen van Ede over het tekortschieten van Geac bij de opleidingen zijn onvoldoende onderbouwd in het licht van het gemotiveerde verweer van Geac. Het feit dat de documentatie in het Engels was levert geen tekortkoming op. De stelling dat opleiders onvoldoende parate kennis hadden, is betwist en daarna niet nader onderbouwd. Wel is aannemelijk dat Geac hier niet heeft uitgeblonken en dat ook dat weer negatief heeft bijgedragen aan het vertrouwen van Ede in Geac.
49. De stellingen over de tegenvallende performance kunnen niet leiden tot de conclusie dat Geac tekort is geschoten. Uit de stukken en uit het rapport van de door de rechtbank benoemde deskundige volgt immers dat die tegenvallende performance waarschijnlijk te maken heeft met andere factoren (netwerk) en met het feit dat de implementatie niet goed is verlopen. Voor het overige geldt dat terzake van de performance geen concrete garanties zijn gegeven.
50. Ede heeft een schadebedrag gevorderd van ƒ 361.772,00, ofwel € 164.164,97, in verband met de migratie van versie 5.0.2 naar 5.0.3. naar 6.0.1. die noodzakelijk was omdat SmartStream niet millennium bestendig bleek ondanks de toezegging op dat punt van Geac. Het verweer van Geac is op dit punt beperkt gebleven tot een blote ontkenning, hetgeen niet een voldoende gemotiveerd verweer oplevert. Dit deel van de vordering is derhalve toewijsbaar.
51. De schadepost van ƒ 100.000,- op grond van mindere functionaliteit en gebreken komt niet voor toewijzing in aanmerking naast de schadeposten wegens non-conformiteit. Voor het overige is deze post onvoldoende onderbouwd.
52. De beslissing over de kosten voor vaststelling van de hoogte van de schade, inclusief het rapport van de heer B, en over de kosten voor pogingen om buiten rechte een regeling te treffen, zal worden aangehouden tot de einduitspraak. Niet ondenkbaar is dat de proceskosten zullen worden gecompenseerd omdat beide partijen over en weer in het ongelijk zullen worden gesteld. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat deze schadeposten voor eigen rekening van Ede zullen blijven.
53. Het bedrag aan schadevergoeding voor implementatiekosten ad 10% van het totaal voor de niet geïmplementeerde modules, zal worden afgewezen, aangezien onvoldoende is gesteld om aan te kunnen nemen dat inderdaad implementatiekosten zijn toe te rekenen aan de niet geïmplementeerde modules.
54. Het bedrag aan betaalde onderhoudsbijdragen wordt door Ede gedeeltelijk teruggevorderd. Ede betoogt dat in verband met de ontbinding van de niet geïmplementeerde modules niet alleen 35% van de licentievergoeding moet worden terugbetaald, maar ook 35% van de onderhoudskosten. Voorts stelt Ede dat een gedeelte van deze kosten onverschuldigd is betaald, omdat pas zou hoeven te worden betaald een half jaar na ingebruikname en niet al een half jaar na contractsdatum. Geac heeft deze stellingen gemotiveerd bestreden.
De rechtbank is van oordeel dat in de overeenkomst duidelijk staat vermeld dat de onderhoudskosten zouden ingaan een half jaar na contractsdatum. Anders dan Ede heeft aangevoerd, is er op dit punt dus wel degelijk een afspraak gemaakt, zodat de argumenten over de gebruikelijke gang van zaken of over een redelijke ingangsdatum niet terzake doen. Voorts heeft Geac gemotiveerd gesteld dat zij wel degelijk onderhoudsactiviteiten heeft verricht (nieuwe versies installeren, telefonische helpdesk, e.d.), zodat niet valt in te zien waarom Ede daarvoor niet zou hoeven te betalen. Ook als wordt uitgegaan van een ontbinding voor de niet geïmplementeerde modules, is dat geen reden een daarmee overeenkomend percentage van de voor onderhoud betaalde kosten terug te betalen. Dit gedeelte van de vordering van Ede zal dus worden afgewezen.
55. Geac heeft in reconventie betaling van openstaande facturen gevorderd tot een bedrag van ƒ 80.947,04. Ede heeft betwist dat er nog sprake is van openstaande facturen die zij zou moeten betalen. Dit omdat deze facturen miskennen dat de licentie- en onderhoudcontracten gedeeltelijk zijn ontbonden. Nadat Geac in haar conclusie na deskundigenbericht voor het eerst heeft onderbouwd om welke facturen het gaat, heeft Ede in haar laatste processtuk daarop gedetailleerd gereageerd. Zij heeft daarbij aangevoerd dat Geac deels werkzaamheden heeft gefactureerd, waarvan was afgesproken dat Geac die voor eigen rekening zou nemen. Geac heeft daarop nog niet kunnen reageren. Dit zal ter comparitie nog aan de orde kunnen komen. Geac dient daartoe echter wel voorafgaand aan de comparitie een gedetailleerde schriftelijke reactie te geven op het verweer van Ede. Dit verweer zal zij uiterlijk twee weken voor de comparitie aan de rechtbank en aan Ede dienen toe te sturen. Bij gebreke daarvan zal de reconventionele vordering grotendeels als onvoldoende onderbouwd in het licht van het verweer worden afgewezen. Het had immers op de weg van Geac gelegen om de specificatie van de facturen in een veel eerder stadium van de procedure naar voren te brengen.
56. Zoals hierboven al is overwogen, zal de rechtbank een comparitie van partijen gelasten om over de nog openstaande punten nader met partijen van gedachten te kunnen wisselen. Voor deze comparitie zal vier uur worden uitgetrokken.
57. Gezien het grote aantal te bespreken punten komt het de rechtbank doelmatig voor als beide partijen hun visie op deze punten voorafgaand aan de comparitie op schrift stellen en aan de rechtbank en de wederpartij toesturen. Vanwege de omvang van de zaak dienen deze stukken uiterlijk vier weken voor de comparitie in het bezit van de rechtbank en de wederpartij te zijn.
58. De partijen wordt verzocht de stukken waarop zij tijdens de comparitie een beroep willen doen, uiterlijk twee weken tevoren in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toe te zenden.
59. Desgewenst kunnen de partijen zich op de comparitie — ter voorlichting over de daarvoor in aanmerking komende geschilpunten — doen bijstaan door een eigen (interne of externe) expert, financieel adviseur, boekhoudkundige, enzovoorts.
60. Hoger beroep van dit vonnis staat slechts open tegelijk met dat van het eindvonnis (art. 337, tweede lid, Rv.). Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
bepaalt dat de partijen, vergezeld van hun advocaten, voor de rechtbank (mr. F.M. Smit) zullen verschijnen in het Paleis van Justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4 om inlichtingen over de zaak te geven en te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden, op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd (in beginsel op een vrijdag),
verwijst de zaak naar de tweede rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken, voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden augustus tot en met oktober, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald,
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen,
bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
bepaalt dat de partijen dan vertegenwoordigd zullen zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
verzoekt de tijdige toezending van de stukken zoals onder r.o. 55, 57 en 58 bedoeld,
verstaat dat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M. Smit en uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2004.