Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummers: 100100 / HA ZA 03-857 en 105510 / HA ZA 03-1809
Datum vonnis: 28 april 2004
in de zaak met zaak-/rolnummer 100100 / HA ZA 03-857 van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in de hoofdzaak bij dagvaarding van 15 mei 2003,
procureur mr. J.M.J. Huver,
advocaat mr. C.W.J. de Bont te Veenendaal,
1. [gedaagde 1 VOF].,
gevestigd te Ede,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.
en in de zaak met zaak-/rolnummer 105510 / HA ZA 03-1809 van
1. [gedaagde 1 VOF],
gevestigd te Ede,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
eisers in vrijwaring bij dagvaarding van 21 oktober 2003,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
de naamloze vennootschap
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde in vrijwaring,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. P.C.M. de Graaf te 's-Gravenhage.
De partijen worden hierna aangeduid als [eiser], [gedaagden] respectievelijk Aegon.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedures tot het tussenvonnis van
24 december 2003 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is in beide procedures een gezamenlijke comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Daarop is vonnis bepaald.
1.1 Medio 2000 heeft [eiser] zich gewend tot [gedaagde 1 VOF] om voor hem een All-Risk-autoverzekering af te sluiten ten behoeve van de auto van zijn bedrijf Ruesgas Art B.V. van het merk Mercedes, type Vito van bouwjaar 1999 met kenteken [nummer].
1.2 Op 26 oktober 2000 heeft [betrokkene 1], destijds vennoot van [gedaagde 1 VOF]., een aanvraagformulier Motorrijtuigverzekering Bedrijven van Aegon ingevuld, dat [eiser] namens Ruesgas Art B.V. heeft ondertekend. [betrokkene 1] heeft daarop op de voorgedrukte vraag “Is het object diefstalbeveiligd?” het antwoordvakje “nee” aangekruist en daarachter een vraagteken geplaatst. Voorts heeft hij het volgende daaronder genoteerd: “startonderbreker ? wel van 1999”.
1.3 Op 6 november 2000 heeft Aegon ten name van Ruesgas Art B.V. een verzekeringspolis afgegeven met polisnummer 701995222, waarop is vermeld dat bij verlies van het verzekerde object uitgebreide casco dekking wordt verleend en het eigen risico nihil is. Voorts is daarop vermeld dat clausule 1288 van toepassing is
en dat diefstalbeveiliging klasse 1 aanwezig is.
1.4 Clausule 1288 Diefstalbeveiliging klasse 1 luidt als volgt:
“1 De verzekering geeft uitsluitend dekking voor schade verlies van het verzekerde
object door joyriding of diefstal indien het verzekerde object op het moment van
de gebeurtenis is beveiligd met een TNO-goedgekeurd diefstalbeveiligingssysteem
klasse 1 dat door een SCM-erkend inbouwbedrijf op voorgeschreven wijze is
ingebouwd en wordt onderhouden.
2 De verzekeringnemer dient de aanwezigheid en het onderhoud van het systeem
aan te tonen door overlegging van het door het inbouwbedrijf afgegeven SCM-
certificaat.”
1.5 Op 27 juni 2001 is de auto gestolen. Aegon weigerde uitbetaling van het verzekerde bedrag met een beroep op clausule 1288 omdat de auto niet voorzien was van een startonderbreker. Naar aanleiding van een klacht van [eiser] heeft de Raad van Toezicht Verzekeringen bij uitspraak van 1 juli 2002 (nr. 2002/41 Mo) beslist dat het redelijk is dat Aegon 50% van de schade van [eiser] voor haar rekening neemt, omdat Aegon enerzijds had moeten nastreven de onduidelijkheid op het aanmeldingsformulier op te heffen maar dat het [eiser] anderzijds ook kenbaar was dat diefstalbeveiliging van zijn auto voor de te sluiten verzekering van belang was. Eind juli 2002 heeft Aegon een bedrag van € 6.670,70 op de rekening van [eiser] bijgeschreven.
1.6 [betrokkene 1] is op 31 december 2002 overleden.
Het geschil in de hoofdzaak en in vrijwaring
2. [eiser] vordert – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 10.816,58 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2003 alsmede tot vergoeding van zijn kosten rechtsbijstand en van de omzetderving van zijn onderneming en vordert voorts hen te veroordelen in de kosten van dit geding.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag een overeenkomst van opdracht waarbij [gedaagden] voor hem een All-Risk verzekering zouden afsluiten. Nu Aegon door toedoen van [gedaagden] vanwege het onjuist invullen van het aanvraagformulier de waarde van de gestolen auto slechts voor de helft heeft vergoed, wil [eiser] betaling van de andere helft alsmede van de schade die hij heeft geleden vanwege het niet direct vergoed krijgen van de (helft van de) waarde van de auto.
3. [gedaagden] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Voorts hebben zij Aegon in vrijwaring opgeroepen en vorderen – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – Aegon te veroordelen tot betaling van al datgene waartoe [gedaagden] in de hoofdzaak (mogelijk) worden veroordeeld vermeerderd met de kosten van het geding in vrijwaring, in de hoofdzaak en in het incident.
Zij baseren hun vordering primair op toerekenbare tekortkoming van Aegon in haar verbintenis uit een bemiddelingsovereenkomst en subsidiair op onrechtmatige daad omdat Aegon ten onrechte geen navraag bij [gedaagden] hebben gedaan bij twijfel over de invulling van het aanvraagformulier en daarom tot volledige vergoeding van de schade had moeten overgaan.
4. Aegon heeft in vrijwaring gemotiveerd verweer gevoerd.
De beoordeling van het geschil in de hoofdzaak
5. Niet in geschil is dat [gedaagde 1 VOF]. in opdracht van Ruesgas Art B.V. heeft bemiddeld bij het afsluiten van de autoverzekering. [eiser] in persoon was derhalve geen partij bij deze overeenkomst van opdracht, zodat om die reden de vordering aan [eiser] zou moeten worden ontzegd. Bovendien behoort de auto tot het vermogen van Ruesgas Art B.V., zodat [eiser] geen schade heeft geleden. Anders dan de rechter-commissaris ter comparitie van partijen heeft aangegeven, zou [eiser] in deze procedure wel vergoeding van door Ruesgas Art B.V. geleden schade kunnen vorderen indien zou blijken dat Ruesgas Art B.V. haar vordering op [gedaagden] aan [eiser] heeft gecedeerd. De zaak wordt naar de rolzitting verwezen teneinde [eiser] in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten of Ruesgas Art B.V. haar vordering op [gedaagden] aan hem heeft gecedeerd en zo ja om bewijsstukken van de cessie in het geding te brengen. [gedaagden] zullen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren.
6. Indien in rechte vast zou komen te staan dat de vordering van Ruesgas Art B.V. op [gedaagden] rechtsgeldig aan [eiser] is gecedeerd, geldt het volgende.
7. Als niet betwist staat in deze procedure vast dat Aegon bij het afsluiten van de verzekeringsovereenkomst met Ruesgas Art B.V. er vanuit ging dat in de auto een startonderbreker was ingebouwd. Gelet op de opmerking die terzake door B is geplaatst op het aanmeldingsformulier en die voor velerlei uitleg vatbaar is, is aannemelijk geworden dat Aegon hierdoor in die veronderstelling is komen te verkeren. Als direct gevolg van deze dubbelzinnige opmerking is er derhalve een verzekeringsovereenkomst tussen Ruesgas Art B.V. en Aegon gesloten waarbij het reële risico bestond dat Aegon zich op de daarop betrekking hebbende uitsluitings-clausule zou beroepen. Hiermee zijn [gedaagden] tekort geschoten in hun verbintenis uit de overeenkomst van opdracht met Ruesgas Art B.V. waarin zij zich hebben verbonden om te bemiddelen bij het sluiten van een All-Risk verzekering. Deze tekortkoming kan [gedaagden] ook worden toegerekend, nu de zorg die van een redelijk bekwame en redelijk handelende assurantietussenpersoon mag worden verwacht, meebrengt dat deze duidelijke en ondubbelzinnige informatie aan de verzekeraar verschaft.
Dit geldt met name voorzover de assurantietussenpersoon, zoals in casu het geval is, redelijkerwijs moest begrijpen dat die onduidelijkheid de verzekeraar ertoe zou (kunnen) brengen om een beroep te doen op het vervallen van het recht op schadevergoeding wegens de niet-nakoming van de polisvoorwaarden. Dat Aegon op haar beurt ook om opheldering had kunnen vragen, doet aan de toerekenbaarheid van de tekortkoming van [gedaagden] jegens Ruesgas Art B.V. niet af.
8. [gedaagden] zijn gehouden de dientengevolge door Ruesgas Art B.V. geleden schade te vergoeden. Als niet betwist, beslaat deze schade in ieder geval de dagwaarde van de auto ten tijde van de diefstal, waarop het terzake door Aegon betaalde bedrag ad € 6.670,70 in mindering strekt. [eiser] stelt dat de dagwaarde destijds f 30.000,-- (€ 13.613,41) bedroeg. Mede gelet op het feit dat ook Aegon bij de uitvoering van de uitspraak van de Raad van Toezicht Verzekeringen van 1 juli 2002, waarin zij is veroordeeld om 50% van de schade te vergoeden, is uitgegaan van voormelde dagwaarde (minus f 300,-- eigen risico), hebben [gedaagden] de gestelde dagwaarde onvoldoende gemotiveerd betwist. Nu – anders dan Aegon kennelijk meent – geen eigen risico in de verzekeringsovereenkomst is opgenomen, dienen [gedaagden] derhalve een bedrag ad (€ 13.613,41 - € 6.670,70 =) € 6.942,71 te vergoeden.
9. Ter comparitie van partijen heeft [eiser] aangegeven dat Ruesgas Art B.V. na de diefstal van de auto niet in staat was om een bedrag gelijk aan de dagwaarde van de auto te lenen teneinde de schade te beperken. Dit is door [gedaagden] niet betwist. Om die reden is het redelijk dat de door [eiser] gestelde kosten voor vervangend vervoer ad € 2.515,94 eveneens door [gedaagden] worden vergoed. Gelet op de door [eiser] in het geding gebrachte specificatie van deze kosten, konden [gedaagden] niet volstaan met een blote ontkenning van (de hoogte van) deze kosten.
10. [gedaagden] zijn niet gehouden de door [eiser] gestelde omzetderving van Ruesgas Art B.V. te vergoeden, nu deze schade niet in zodanig verband staat met voormelde beroepsfout dat zij hun als een gevolg daarvan kan worden toegerekend. Door de te realiseren omzet van het bedrijf geheel afhankelijk te maken van een vervoersmiddel heeft Ruesgas Art B.V. zich zeer kwetsbaar gemaakt. Haar omzetderving behoort dan ook niet tot de kenmerkende gevolgen van onderhavige beroepsfout van [gedaagden]
11. De vordering van [eiser] tot vergoeding van kosten rechtsbijstand in verband met de klachtenprocedure bij de Raad van Toezicht Verzekeringen moet afgewezen worden, nu deze niet zijn gemaakt in het kader van de voorbereiding van deze procedure en ook niet als kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid van [gedaagden] De overige buitengerechtelijke kosten komen evenmin voor vergoeding in aanmerking. Uitgangspunt bij vergoeding van buitengerechtelijke kosten is immers dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. [eiser] heeft wel gesteld dat de gevorderde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt in verband met werkzaamheden anders dan ter voorbereiding van de procedure, maar heeft nagelaten een omschrijving van de verrichtingen en een opgave van de gemaakte kosten te geven. Derhalve dient er van te worden uitgegaan dat voor de aanvang van het geding geen andere of meer kosten zijn gemaakt dan die welke ter voorbereiding van een geding in het algemeen redelijk en noodzakelijk zijn. Die kosten moeten worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor in de artikelen 237 en 239 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
12. [gedaagden] zijn voorts gehouden vertragingsschade te vergoeden bestaande uit de rente over voormeld bedrag van € 6.942,71 met ingang van de dag van diefstal. Rente over de gehele dagwaarde van de auto kan niet als schade aan [gedaagden] worden toegerekend.
13. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beoordeling van het geschil in vrijwaring
14. Veronderstellenderwijs aannemende dat de vordering van Ruesgas Art B.V. aan [eiser] is of wordt gecedeerd, geldt het volgende.
15. Aegon beroept zich allereerst op nietigheid van de dagvaarding wegens het ontbreken van de vermelding van een vonnis in de hoofdzaak waarin is bepaald dat de oproeping in vrijwaring is toegestaan en wegens het ontbreken van een afschrift van de dagvaarding in de hoofdzaak. Haar beroep gaat niet op omdat Aegon hierdoor niet onredelijk in haar belangen is geschaad (artikel 1:122, eerste lid Rv). Immers, ter comparitie van partijen is aan Aegon kenbaar gemaakt dat zij met toestemming van deze rechtbank in vrijwaring is opgeroepen en is aan haar alsnog een kopie van de dagvaarding in de hoofdzaak verstrekt.
Gelet op hetgeen in het hierna volgende wordt overwogen, wordt het niet nodig geacht om Aegon alsnog in de gelegenheid te stellen om zich bij akte over deze dagvaarding uit te laten.
16. [gedaagden] hebben Aegon bij dagvaarding van 21 oktober 2003 in vrijwaring opgeroepen. Als niet betwist staat in deze procedure vast dat [gedaagde 1 VOF]. vanwege het overlijden van één van haar beide vennoten, te weten [betrokkene 1], op 31 december 2002 is ontbonden. Gelet op artikel 51 Rv brengt dit – anders dan Aegon meent – niet mee dat de (gewezen) vennootschap [gedaagde 1 VOF]. op 21 oktober 2003 niet meer in rechte kon optreden en niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard in haar vordering, voorzover het optreden geschiedt in het kader van de vereffening van de ontbonden vennootschap. Zulks is hier het geval.
17. In het kader van de vereffening van het vennootschapsvermogen van [gedaagde 1 VOF]. is [gedaagde 2] ex artikel 32, eerste lid Wetboek van Koophandel als resterende vennoot bevoegd namens de ontbonden vennootschap dier vorderingen jegens derden te innen, aangezien zij vóór de ontbinding tot vertegenwoordiging van die vennootschap bevoegd was. [gedaagde 2] is derhalve eveneens ontvankelijk in haar vordering. Het verweer van Aegon dat toestemming van de erfgenamen van [betrokkene 1] vereist was, gaat niet op nu is gesteld noch gebleken dat de erfgenamen [betrokkene 1] zouden hebben opgevolgd als vennoot.
18. Voor de beoordeling van de vordering van [gedaagde 2] dient eerst de vraag te worden beantwoord of tussen [gedaagden] en Aegon een bemiddelingsovereenkomst, zoals eerstgenoemde stelt, tot stand is gekomen en zo ja, of Aegon toerekenbaar tekort is geschoten in haar verbintenis uit die overeenkomst. Nu is gesteld noch gebleken dat [gedaagden] gevolmachtigde agent of in loondienst van Aegon waren, moeten [gedaagden] als onafhankelijke assurantietussenpersoon worden aangemerkt, hetgeen meebrengt dat er geen (bemiddelings)overeenkomst tussen [gedaagden] en Aegon tot stand is gekomen. [gedaagden] hebben alleen in opdracht van Ruesgas Art B.V. gehandeld. Van wanprestatie door Aegon jegens [gedaagden] kan derhalve geen sprake zijn.
19. Thans resteert de vraag of Aegon onrechtmatig heeft gehandeld jegens [gedaagden] doordat, zoals [gedaagden] stellen, zij door toedoen van Aegon tegenover [eiser] zijn komen te staan en ten onrechte in rechte zijn betrokken. Deze vraag dient ontkennend te worden beantwoord. Het uitoefenen door [eiser] van zijn recht om in rechte op te treden levert geen (tot schadevergoeding verplichtende) onrechtmatige daad op. Dat sprake zou zijn van misbruik van dit recht is gesteld noch gebleken. Reeds om die reden kan van een onrechtmatige daad van Aegon jegens [gedaagden] evenmin sprake zijn.
Voorzover [gedaagden] hebben bedoeld te betogen dat Aegon onrechtmatig heeft gehandeld door toerekenbaar tekort te schieten jegens Ruesgas Art B.V. in de volledige uitbetaling van de verzekering als gevolg waarvan [gedaagden] nu in rechte zijn aangesproken, gaat dit betoog evenmin op. Het is nu juist te wijten aan de beroepsfout van [gedaagden] dat Aegon niet tot volledige uitbetaling gehouden was. Immers, in de verhouding tussen de verzekeraar en de verzekerde komen tekortkomingen van de tussenpersoon voor rekening van de verzekerde. De hiervoor in de hoofdzaak besproken beroepsfout van [gedaagden] komt in de relatie van Ruesgas Art B.V. met Aegon derhalve voor rekening van Ruesgas Art B.V. De onduidelijkheden in het aanvraagformulier brachten dan ook mee dat Aegon clausule 1288 in de verzekeringsovereenkomst kon opnemen en daar vervolgens een beroep op kon doen en niet tot uitbetaling behoefde over te gaan. Daar staat wel tegenover dat Aegon volgens de Raad van Toezicht Verzekeringen de goede naam van het schadeverzekeringsbedrijf heeft geschaad door, gelet op die onduidelijkheden in het aanvraagformulier, zelf geen navraag te doen over de beveiliging van de auto. Gezien de aantasting van de goede naam van het verzekeringsbedrijf is de nalatigheid van Aegon eveneens in strijd met haar algemene zorgplicht jegens verzekerde en is zij daarmee toerekenbaar tekortgeschoten in haar verbintenis uit de verzekeringsovereenkomst met Ruesgas Art B.V. Gelet op de eigen schuld van Ruesgas Art B.V. – bestaande uit de aan haar toegerekende beroepsfout van [gedaagden] – brengt deze schending van de zorgplicht evenwel niet mee dat Aegon meer dan een bedrag gelijk aan de helft van de dagwaarde van de auto aan (vertragings- en gevolg)schade had moeten vergoeden. Om die reden is er geen sprake van een toerekenbare tekortkoming van Aegon jegens Ruesgas Art B.V. en dus ook niet van een onrechtmatige daad van Aegon jegens [gedaagden] door niet tot volledige uitbetaling over te gaan.
Voorzover [gedaagden] hebben bedoeld te stellen dat Aegon jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld door na te laten bij hen navraag te doen over de beveiliging van de auto, houdt deze stelling ook geen stand. Van een dergelijke verstrekkende onderzoeksplicht van een verzekeraar is in het maatschappelijk verkeer geen sprake.
20. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 9 juni 2004 voor het nemen van een akte aan de zijde van [eiser] als in rechtsoverweging 5. bedoeld,
in de hoofdzaak en in vrijwaring:
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2004.