ECLI:NL:RBARN:2004:AP4119

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
22 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
110929
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beleidsvrijheid van de officier van justitie in een kort geding over ontruiming van een bijgebouw

In deze zaak, die op 22 april 2004 door de Rechtbank Arnhem is behandeld, heeft eiser X de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) gedagvaard in kort geding. X, een van de krakers van een bijgebouw aan de Nassausingel 4 te Nijmegen, vorderde dat de voorzieningenrechter de Staat zou verbieden om strafrechtelijke dwangmiddelen toe te passen, waaronder ontruiming van het bijgebouw, voordat er een onherroepelijke uitspraak over de strafbaarheid van X zou zijn gedaan. De Staat had aangekondigd het bijgebouw te willen ontruimen wegens overtreding van artikel 138, 139 en/of 429 sexies van het Wetboek van Strafrecht.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de officier van justitie een zekere beleidsvrijheid toekomt bij het handhaven van de wet. Deze beleidsvrijheid kan slechts marginaal worden getoetst door de voorzieningenrechter. De rechter heeft vervolgens onderzocht of de officier van justitie in redelijkheid tot zijn beslissing kon komen om het bijgebouw te laten ontruimen. Hierbij werd gekeken naar het feitelijke gebruik van het bijgebouw door Randstad, de huurder van het kantoorpand waartoe het bijgebouw behoort.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de Staat voldoende aannemelijk had gemaakt dat het bijgebouw door Randstad met enige regelmaat werd gebruikt voor verschillende doeleinden, zoals opslag en als rookruimte. De rechter concludeerde dat er geen sprake was van een onrechtmatige aankondiging van ontruiming, aangezien er een redelijk vermoeden van overtreding van de genoemde artikelen bestond. De vordering van X werd afgewezen, en hij werd in de kosten van de procedure verwezen.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 110929 / KG ZA 04-165
Datum vonnis: 22 april 2004
Vonnis
in kort geding
in de zaak van
X,
wonende te A,
eiser bij dagvaarding van 19 maart 2004,
procureur mr. A. Huber,
advocaat mr. M.A.R. Schuckink Kool te 's-Gravenhage,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN JUSTITIE),
gevestigd te 's Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te ‘s-Gravenhage.
Partijen worden hierna aangeduid als X en De Staat.
Het verloop van de procedure
X heeft De Staat ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding. De Staat heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
De advocaat van X en de advocaat van De Staat hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities.
Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht. Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1. X is een van de krakers die op 12 maart 2004 een bijgebouw, behorende bij het kantoorpand gelegen aan de Nassausingel 4 te Nijmegen, hebben gekraakt dan wel in gebruik genomen.
2. Het kantoorpand met bijgebouw is eigendom van Koramic Waalsteen BV en wordt sinds 1 januari 1994 gehuurd door Randstad Uitzendbureau BV te Diemen (hierna: Randstad).
3. Op 12 maart 2004 heeft B namens Randstad bij de politie aangifte gedaan van lokaalvredebreuk.
4. Het Openbaar Ministerie heeft mondeling aangekondigd het bijgebouw te doen ontruimen wegens overtreding van artikel 138, 139 en/of 429 sexies van het Wetboek van Strafrecht.
Het geschil
1. X vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad De Staat, en via hem de officier van justitie te Arnhem, zal verbieden strafrechtelijke dwangmiddelen, waaronder aanhouding van X c.s., jegens X c.s. toe te passen voor zover deze voortvloeien uit verdenking van X c.s. van overtreding van artikel 138, 139 of 429 sexies Wetboek van Strafrecht en/of zal verbieden anderszins tot feitelijke ontruiming van het bijgebouw aan de Nassausingel 4 te Nijmegen over te gaan of te doen overgaan, voordat omtrent de strafbaarheid van X ex artikel 138, 139 of 429 sexies Wetboek van Strafrecht door de strafrechter een (onherroepelijke) uitspraak zal zijn gedaan.
2. X legt aan zijn vordering ten grondslag dat er geen sprake is van overtreding van artikel 138, 139 of 429 sexies Wetboek van Strafrecht, aangezien het bijgebouw, behorende bij het kantoorpand van Randstad, voorafgaande aan de ingebruikname gedurende lange tijd, in ieder geval meer dan één jaar, leeg stond. X heeft daartoe strekkende verklaringen van omwonenden overgelegd. Voorts is een eventueel optreden van politie en het Openbaar Ministerie op grond van artikel 138, 139 of 429 sexies Wetboek van Strafrecht, gelet op de uitleg en strekking van die artikelen, onrechtmatig.
3. De Staat voert gemotiveerd verweer waarop, voor zover van belang, hierna zal worden ingegaan.
De beoordeling van het geschil
1. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stellingen van partijen.
2. Voorop moet worden gesteld dat aan De Staat en via hem de officier van justitie - binnen het kader van de aan hem opgedragen taak de wetten te handhaven bij het optreden op strafrechtelijk terrein - een zekere beleidsvrijheid toekomt. Deze beleidsvrijheid kan door de voorzieningenrechter slechts marginaal worden getoetst.
Daarom dient onderzocht te worden of de officier van justitie, de omstandigheden van het concrete geval in aanmerking genomen, in redelijkheid tot zijn beslissing (het aangekondigde voornemen het bijgebouw te doen ontruimen) heeft kunnen komen. In het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of het bijgebouw feitelijk in gebruik was bij Randstad, de huurster van het kantoorpand met bijgebouw gelegen aan de Nassausingel 4 te Nijmegen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3. De Staat heeft ter zitting aangegeven dat het bijgebouw, dat bestaat uit een aantal achter elkaar geschakelde vertrekken, wordt gebruikt als rookruimte voor de werknemers van Randstad en als opslagruimte voor twee grote papiercontainers, voor kantoor-benodigdheden zoals Randstadwerkpockets, informatiemappen en lege ordners en voor kerstspullen. Voorts dient het bijgebouw als fietsenstalling en wordt er in de keuken wekelijks gefrituurd. Tenslotte wordt er circa vier keer per jaar een interne cursus georganiseerd. Het bijgebouw bevindt zich op dichte afstand, te weten circa vier meter, van het kantoorpand. Mevrouw N.B. Muller, vestigingsassistente van de vestiging van Randstad gelegen aan de Nassausingel 4 te Nijmegen, heeft het voorgaande ter zitting bevestigd en daarbij nog aangegeven dat het gaat om een aanzienlijke hoeveelheid opgeslagen spullen in het bijgebouw en dat er in dat bijgebouw gemiddeld zo’n vijf fietsen worden gestald. X heeft ter zitting erkend dat hij en de overige krakers bij het in gebruik nemen van het bijgebouw, één papiercontainer hebben aangetroffen. Uit ter zitting door X overgelegde foto’s blijkt ook dat er zich ten tijde van het kraken in het bijgebouw een hoeveelheid aan Randstad toebehorende dozen bevond.
4. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat De Staat op grond van het voorgaande, alsmede op grond van de aangifte van Randstad bij de politie, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het bijgebouw door Randstad met enige regelmaat voor verschillende doeleinden werd en wordt gebruikt. Conform jurisprudentie op dit punt hoeft het gebruik van een ruimte ook geen permanent karakter te hebben om als feitelijk in gebruik zijnde ruimte te worden aangemerkt. X heeft daarenboven vooralsnog onvoldoende gesteld om aan te nemen dat het bijgebouw zeer lange tijd, in ieder geval meer dan één jaar, leeg stond en niet door Randstad werd gebruikt. De door X overgelegde verklaring van een schoonmaker van het kantoorpand, evenals de vier door hem overgelegde verklaringen van omwonenden, maken het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders nu uit de stellingen van De Staat blijkt dat het gebruik van het bijgebouw door Randstad geen permanent karakter had. Deze verklaringen, die inhouden dat er - kort gezegd - geen bedrijvigheid in het bijgebouw is waargenomen, maken nog niet dat het bijgebouw nooit werd/wordt gebruikt door Randstad.
5. Gelet op het onder 3 en 4 overwogene is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de officier van justitie in het onderhavige geval in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen om over te gaan tot aankondiging van het voornemen het bijgebouw te doen ontruimen, nu er sprake is van een redelijk vermoeden van overtreding van artikel 138, 139 en/of 429 sexies Wetboek van Strafrecht. Daarmee is een eventueel optreden van politie en het Openbaar Ministerie ook niet onrechtmatig. Dit leidt tot de conclusie dat de door X gevorderde voorziening moet worden afgewezen.
6. Als de in het ongelijk gestelde partij zal X in de kosten van dit kort geding worden verwezen.
De beslissing
De voorzieningenrechter
1. weigert de gevorderde voorziening;
2. veroordeelt X in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van De Staat bepaald op € 703,- voor salaris en op € 241,- voor verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Van Gameren op 22 april 2004.
de griffier de rechter