ECLI:NL:RBARN:2004:AP3462

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
15 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
110930
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van beslag en uitvoerbaarheid van arbitraal vonnis in kort geding

In deze zaak heeft eiser W een kort geding aangespannen tegen gedaagden X, Y en Z, die gezamenlijk als X cs worden aangeduid. W vorderde de opheffing van een beslag dat door X cs was gelegd op zijn melkgelden, alsook de vernietiging van een arbitraal vonnis dat op 8 oktober 2003 was gewezen. Dit arbitraal vonnis bepaalde onder andere dat de maatschap tussen partijen ontbonden werd en dat W het melkquotum van X cs diende over te nemen. W stelde dat het arbitraal vonnis niet aan de formele vereisten voldeed en dat de arbiters buiten hun opdracht waren getreden. X cs voerde aan dat W geen schorsing van de tenuitvoerlegging had gevorderd en dat hij daarom ook geen opheffing van het beslag kon vorderen. De voorzieningenrechter oordeelde dat W de mogelijkheid had om het beslag op te heffen onder bepaalde voorwaarden, waaronder het stellen van een bankgarantie. De rechter oordeelde dat de vordering van X cs in reconventie kon worden toegewezen, waarbij een dwangsom werd opgelegd voor het gebruik van de percelen van X cs door W. De uitspraak werd gedaan op 15 april 2004.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 110930 / KG ZA 04-166
Datum vonnis: 15 april 2004
Vonnis
in kort geding
in de zaak van
W,
wonende te A, gemeente B,
eiser in conventie bij dagvaarding van 23 maart 2004,
verweerder in reconventie,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. G.D. te Biesebeek te Zwolle,
tegen
1. X,
wonende te C,
2. Y,
wonende te D,
3. Z,
wonende te D,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur mr. J.M.J. Huver,
advocaat mr. H. van Ravenhorst te Arnhem.
Partijen worden hierna ook aangeduid als W, gedaagde sub 1., gedaagde sub 2., gedaagde sub 3. en gedaagden gezamenlijk als X cs.
Het verloop van de procedure
W heeft X cs ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
X cs heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen. X cs heeft tevens een eis in reconventie ingesteld, zoals neergelegd in de conclusie van eis in reconventie. De verwerende partij heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
De advocaten van partijen hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities.
Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1. Gedaagde sub 1 is een dochter van gedaagde sub 2 en 3. Op 12 januari 1996 is zij in het huwelijk getreden met W. Met ingang van 1 januari 1998 zijn partijen met elkaar een maatschap aangegaan met als doel het uitoefenen van een melkveebedrijf in de ruimste zin van het woord. W en gedaagde sub 2 en 3 hebben door hen tot aan dat moment geëxploiteerde ondernemingen ingebracht. Gedaagde sub 1 bracht haar kennis, zakelijke relaties en arbeid in. Het bedrijf van de maatschap werd gevestigd en geëxploiteerd W. De maatschapsverhouding is tussen partijen op of omstreeks 31 maart 1998 in een maatschapsovereenkomst vastgelegd.
2. Eind 2001 is de samenwoning tussen W en gedaagde sub 1 beëindigd en thans zijn zij nog in een echtscheidingsprocedure verwikkeld.
3. Bij brief van de accountant van 9 oktober 2001 heeft X cs aangegeven de maatschap te willen beëindigen. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat partijen overeenkomstig het bepaalde in artikel 23 van de maatschapsovereenkomst een arbitragecommissie hebben ingeschakeld om over de tussen hen gerezen geschillen te beslissen. Zowel W als X cs heeft daartoe een arbiter voorgedragen, welke vervolgens gezamenlijk een derde arbiter hebben benaderd. Bij brief van 14 juni 2002 heeft de arbitragecommissie, bestaande uit mr. ing. A.C.M.N. van Heesbeen, mr. H.P.G. Jansen en dhr. M. van Staveren, haar opdracht aanvaard.
4. De arbitragecommissie heeft op 8 oktober 2003 vonnis gewezen. Bij dit vonnis heeft de arbitragecommissie beslist dat de maatschap tussen partijen per datum vonnis wordt ontbonden. Daarnaast heeft de commissie in het vonnis een aantal beslissingen genomen welke verband houden met de (toe)scheiding en –deling van de in de maatschap ingebrachte vermogens. Het vonnis is op 16 oktober 2003 ter griffie van de rechtbank gedeponeerd. Bij beschikking van 6 november 2003 is op verzoek van X cs door de rechtbank Arnhem verlof tot tenuitvoerlegging verleend.
5. In het arbitraal vonnis is onder meer bepaald dat het melkquotum van X cs aan W wordt toebedeeld, tenzij W binnen 14 dagen na verzending van het vonnis kenbaar maakt dat hij het quotum niet wenst over te nemen. Indien W het quotum overneemt, dient hij daarvoor € 650.000,00 te betalen aan X cs. W heeft niet kenbaar gemaakt het quotum niet over te willen nemen.
6. Tevens is in het vonnis bepaald dat W de door X cs ingebrachte cultuurgronden en mestrechten dient terug te geven.
7. W heeft X cs bij exploot van dagvaarding van 9 december 2003 voor de rechtbank Arnhem gedagvaard teneinde de vernietiging van het arbitraal vonnis van 8 oktober 2003 te bewerkstelligen.
8. W heeft zijn melkveehouderij voortgezet.
X cs heeft op 12 december 2003 executoriaal derdenbeslag laten leggen onder Friesland Coberco Diary Foods (hierna: Coberco) op de door Coberco aan W uit te betalen melkgelden ten bedrage van circa
€ 20.000,00 per maand.
9. W heeft voorts ter uitoefening van zijn bedrijfsvoering in maart 2004 nog vijf van de in totaal twaalf hectare grond die oorspronkelijk van X cs toebehoorden (doen) bemest(en).
De geschillen
In conventie en reconventie
1. W vordert - kort weergegeven - primair opheffing van het door X cs op 12 december 2003 ten laste van W onder Coberco gelegde beslag dan wel X cs te veroordelen dit beslag op te heffen en subsidiair dat dit beslag deels zal worden opgeheven, zulks onder de voorwaarden zoals de voorzieningenrechter zal bepalen.
2. W legt aan deze vorderingen ten grondslag dat het arbitraal vonnis niet in stand kan worden gelaten omdat het niet aan de geldende formele vereisten voldoet, de arbiters buiten de hen gegeven opdracht zijn getreden, het vonnis niet of onvoldoende gemotiveerd is, de uitspraak uit zijn aard innerlijk tegenstrijdig is, de wijze van totstandkoming van het vonnis in strijd met de openbare orde is en er gerede twijfel omtrent de onafhankelijkheid en objectiviteit van de commissie bestaat.
3. X cs stelt zich op het standpunt dat het arbitraal vonnis in stand kan blijven en dat artikel 1066 lid 1 Wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv) bepaalt dat de vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis de tenuitvoerlegging daarvan niet schorst.
Omdat W op geen enkele wijze aan het vonnis voldeed heeft X cs beslag laten leggen. X cs heeft W laten weten dat hij, wanneer W alsnog afstand van het melkquotum doet, bereid is het beslag op het melkgeld te beperken tot € 10.000,00 per maand, totdat de rechtbank op de vordering tot tenuitvoerlegging zal hebben beslist.
Ook heeft X cs zich bereid verklaard het beslag gedeeltelijk op te heffen tegenover een adequate zekerheidsstelling.
4. Voorts stelt X cs zich op het standpunt dat nu W geen schorsing van de tenuitvoerlegging heeft gevorderd, hij ook geen opheffing van het beslag kan vorderen.
5. Ten slotte voert X cs aan dat W op grond van het arbitrale vonnis de door X cs ingebrachte cultuurgronden en mestrechten dient terug te geven. Gelet hierop vordert X cs in reconventie dat W wordt verboden om de percelen van X cs te weten gemeente Heteren sectie F nummer 389 groot 5.86.50 hectare, gemeente Valburg sectie 1 nummer 35, groot 4.73.00 hectare, gemeente Valburg, sectie G nummer 1219, groot 3.60.10 hectare, te (doen) gebruiken, te bemesten, te bewerken en te oogsten op straffe van verbeurte van dwangsommen.
De beoordeling van de geschillen
In conventie
1. Nu het arbitraal vonnis (nog) niet is vernietigd en van de tenuitvoerlegging geen schorsing is gevorderd, dienen partijen uitvoering te geven aan de veroordelingen in dit vonnis. Dit is slechts anders indien blijkt dat het vonnis berust op kennelijke feitelijke of juridische misslagen van de arbiters die het vonnis wezen of indien er sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die zich na het vonnis hebben voorgedaan of bekend geworden zijn en die, waren ze eerder bekend geweest tot een ander vonnis hadden geleid, hetzij de tenuitvoerlegging anderszins misbruik van bevoegdheid zou opleveren, een en ander overeenkomstig vonnissen die uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard en waartegen een rechtsmiddel is aangewend.
Dat W geen schorsing van de tenuitvoerlegging heeft gevorderd, zoals bepaald in artikel 1066 Rv kan er derhalve niet aan in de weg staan dat geoordeeld kan worden dat een executoriaal beslag, gelegd ter uitvoering van een arbitraal vonnis ten onrechte is gelegd en moet worden opgeheven.
2. Met X cs is de voorzieningenrechter van oordeel dat onderhavig geschil niet kan worden aangewend als een verkapt verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging dan wel tot vernietiging van het arbitraal vonnis.
3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter op voorhand niet gebleken van zodanige kennelijke misslagen in het vonnis dat daarom het vonnis niet ten uitvoer zou mogen worden gelegd.
De door W tegen het vonnis aangevoerde bezwaren als zouden de arbiters niet onafhankelijk en objectief zijn geweest, zij buiten de hen gegeven opdracht zijn getreden, het vonnis niet of onvoldoende gemotiveerd is, de uitspraak in zijn aard innerlijk tegenstrijdig is en de wijze van totstandkoming van het vonnis in strijd met de openbare orde is geschied, zijn door X cs gemotiveerd betwist en leiden op voorhand niet tot het oordeel dat er sprake is van zodanige kennelijke misslagen in het vonnis dat dit niet tot uitvoer zou mogen worden gelegd. Eveneens leidt het feit dat de plaats van de uitspraak niet in het vonnis is opgenomen tot dit oordeel.
4. Voorts is niet gesteld of gebleken van nieuwe feiten en/of omstandigheden die zich na het vonnis hebben voorgedaan en die of bekend geworden zijn en die, waren ze eerder bekend geweest tot een ander vonnis hadden geleid.
5. Gelet op het hiervoor overwogene staat het X cs vooralsnog vrij uitvoering te geven aan het arbitraal vonnis.
6. Voorshands geoordeeld maakt X cs, mede gelet op het feit dat W erkent voor het melkquotum van X cs een zeker bedrag verschuldigd te zijn, maar met betaling daarvan in gebreke blijft en gelet op de hoogte van de overige veroordelingen, geen misbruik van zijn bevoegdheid door beslag te leggen op de melkgelden van W, te meer nu hij ter zitting onweersproken heeft gesteld dat dit het hem enig bekende wezenlijke vermogensbestanddeel van W is. Daarbij weegt tevens mee dat X cs W twee andere opties heeft geboden om X cs voldoende zekerheidsstelling te bieden onder gedeeltelijke opheffing van het beslag op de melkgelden door X cs.
Zo heeft X cs toegezegd het beslag op het melkgeld gedurende de bodemprocedure gedeeltelijk op te willen heffen indien W alsnog afziet van het door X cs ingebrachte melkquotum. Ook heeft X cs zich bereid verklaard dit beslag gedurende de bodemprocedure gedeeltelijk op te willen heffen indien W een bankgarantie van € 200.000,00 zal stellen.
7. Nu W gemotiveerd het eerste voorstel heeft afgewezen, moet worden geoordeeld dat die optie voor hem geen uitkomst biedt. Dat dit ook gezegd moet worden van de tweede optie, is ter zitting onvoldoende komen vast te staan. De voorzieningenrechter zal W daarom alsnog in de gelegenheid stellen gevolg te geven aan het door X cs gedane tweede voorstel.
8. Gelet op het voorgaande zal de door W gevorderde voorziening worden afgewezen, zij het dat hij alsnog in de gelegenheid zal worden gesteld gedeeltelijke opheffing van het beslag door X cs te bewerkstelligen op een wijze als hierna bepaald.
9. Als de in het ongelijk gestelde partij zal W de kosten van deze procedure in conventie dienen te betalen.
In reconventie
10. Nu in het voorgaande is overwogen dat partijen vooralsnog gehouden zijn uitvoering te geven aan het bepaalde in het arbitraal vonnis, staat daarmee voldoende vast dat de vordering van X cs in reconventie kan worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal aan een maximum worden verbonden.
11. Als de in het ongelijk gestelde partij zal W de kosten van deze procedure in reconventie dienen te betalen.
De beslissing
De voorzieningenrechter
In conventie
1. heft het door X cs ten laste van W onder Coberco gelegde beslag op tot een bedrag van € 10.000,00 per maand, mits W binnen drie weken na dagtekening van dit vonnis een bankgarantie stelt ten bedrage van € 200.000,00, geldend tot 30 dagen nadat de rechtbank in de bodemzaak zal hebben beslist, bij gebreke waarvan de gevorderde voorziening wordt geweigerd,
2. veroordeelt Ven den Brink in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van X cs bepaald op € 703,00 voor salaris en op € 241,00 voor verschotten,
In reconventie
3. verbiedt W om na betekening van dit vonnis de percelen van X cs, te weten gemeente Heteren sectie F nummer 389 groot 5.86.50 hectare, gemeente Valburg sectie I nummer 35, groot 4.73.00 hectare, gemeente Valburg sectie G nummer 1218, groot 3.43.30 hectare en de gemeente Valburg, sectie G nummer 1219, groot 3.60.10 hectare te (doen) gebruiken, te bemesten, te bewerken en te oogsten op straffe van verbeurte van € 1.000,00 per dag per overtreding en/of per dag tot de overtreding voortduurt na betekening van dit vonnis, met een maximum van € 100.000,00,
4. veroordeelt W in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van X cs bepaald op € 351,50 voor salaris,
5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.A. van Gemert op 15 april 2004.
de griffier de rechter