ECLI:NL:RBARN:2004:AP3392

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
14 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
97808
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbezorging van roerende zaken en betaling van openstaande facturen in het kader van beslagrecht

In deze zaak vorderde eiser W dat de rechtbank gedaagde Maco zou bevelen om alle in het beslagrekest aangeduide roerende zaken aan hem terug te bezorgen en dat Maco zou worden veroordeeld tot betaling van de door W geleden schade. W stelde dat Maco op eigenmachtige wijze goederen had meegenomen uit zijn opslaghallen, waaronder een aanhanger, en dat dit onrechtmatig was. Maco voerde verweer en vorderde in reconventie betaling van openstaande facturen. De rechtbank oordeelde dat W niet voldoende had aangetoond dat hij de goederen had betaald en dat Maco gerechtigd was de nog niet betaalde goederen terug te halen op basis van een eigendomsvoorbehoud. De rechtbank concludeerde dat W grotendeels in het ongelijk was gesteld, met uitzondering van de kerstspullen die op de aanhanger stonden, waarvoor Maco een schadevergoeding van € 5.000,- moest betalen. W werd veroordeeld in de kosten van de procedure. In reconventie werd W veroordeeld tot betaling van € 17.612,36 aan Maco voor openstaande facturen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de beslaglegging onrechtmatig was, maar dat W nog steeds een bedrag aan Maco verschuldigd was. De rechtbank wees de vorderingen van W voor het overige af en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 97808 / HA ZA 03-462
Datum vonnis: 14 april 2004
Vonnis
in de zaak van
W,
h.o.d.n. “Willem Decor”,
wonende te A, Duitsland,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. W.D. Huizinga,
tegen
1. de vennootschap onder firma
VAN BEEK & ROELOFSEN V.O.F.,
h.o.d.n. “Maco” en “Dok 6”,
gevestigd te Barneveld,
en haar vennoten:
2. X,
wonende te B,
3. Y,
wonende te C,
verweerders in conventie,
eisers in reconventie,
procureur mr. J.S. Wurfbain.
Eiser zal hierna worden aangeduid als W en gedaagde sub 1 als Maco.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 21 mei 2003 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Verder zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
* een akteverzoek van de zijde van W;
* een akteverzoek van de zijde van Maco.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1. W drijft een groothandel in decoratie- en geschenkartikelen. Maco drijft een handelsonderneming in woon- en tuindecoraties.
2. Maco heeft in de loop van 2001 en 2002 aan W partijen handelswaren verkocht en geleverd om in Duitsland aan de detailhandel door te verkopen. Het ging vooral om lantaarns en kandelaars. De zaken zijn door W in Duitsland opgeslagen in zijn opslaghallen.
3. Op 11 november 2002 heeft Maco diverse zaken weggehaald bij W, waaronder ook een aanhanger. W was op dat moment niet aanspreekbaar. Mevrouw W heeft Maco toegang tot het bedrijfsterrein van W verschaft.
4. Op 12 november 2002 heeft een andere leverancier, Nice B.V. uit Oudewater, ook zaken opgehaald bij W.
5. Maco heeft tijdens het ophalen van de zaken geen lijst opgesteld met de ingeladen spullen en heeft mevrouw W niet laten tekenen voor hetgeen Maco heeft meegenomen.
6. Maco en Nice hebben creditnota’s verstuurd voor de opgehaalde zaken.
7. Op 3 december 2002 heeft W ten laste van Maco beslag gelegd op roerende zaken en tevens derdenbeslag op de bankrekening van Maco bij de ABN AMRO bank.
8. Bij kort geding vonnis van 13 februari 2003 is op vordering van Maco het beslag op de rekening bij de ABN AMRO bank opgeheven, echter alleen voor zover dat beslag een bedrag van € 7.500,- te boven gaat, met veroordeling van W in de kosten van de kortgeding procedure.
Het geschil
9. W vordert dat de rechtbank Maco zal bevelen alle in het beslagrekest aangeduide roerende zaken aan W terug te bezorgen op straffe van een dwangsom en voorts dat de rechtbank Maco zal veroordelen tot betaling van de door hem geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat. Dit met veroordeling van Maco in de kosten van het geding, de beslagkosten daaronder begrepen.
10. W heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat Maco geheel eigenmachtig en onder bedreiging van de echtgenote van W de opslaghallen van W heeft leeggeroofd en de aanhanger van het merk Westfalia heeft ontvreemd. Volgens W heeft Maco niet alleen de door haar aan W verkochte en nog niet doorverkochte goederen naar Nederland meegenomen, maar ook diverse andere partijen goederen die aan W toebehoorden, althans niet aan Maco. W stelt dat hij als gevolg van dit onrechtmatig handelen schade heeft geleden. De verkoopwaarde van de zaken zou € 90.500,- bedragen en de huur van een vervangende aanhanger € 75,- per dag.
11. Maco heeft gemotiveerd verweer gevoerd in conventie. Zij heeft in reconventie betaling gevorderd van een bedrag van € 17.612,36 met rente ter zake van saldo nog niet betaalde zaken, alsmede € 964,56 met rente terzake van proceskostenveroordeling in kort geding en € 528,88 met rente terzake van renteschade door het gelegde derdenbeslag bij de bank.
12. W heeft geen conclusie van antwoord in reconventie genomen, maar wel tijdens de comparitie mondeling verweer in reconventie gevoerd en een nadere akte genomen.
De beoordeling in conventie
Vooraf
13. Niet kan worden vastgesteld of ten aanzien van de gelegde beslagen alle wettelijk voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen. Het exploit van overbetekening van de dagvaarding aan de ABN-AMRO bank bevindt zich niet bij de stukken. Volgens een opmerking van de procureur van W op formulier B.1, aanbrengen nieuwe zaak, is het beslag onder de ABN AMRO opgeheven door het kort geding vonnis van 13 februari 2003, waardoor de dagvaarding niet meer aan de bank is overbetekend. Uit het kort geding vonnis volgt echter dat het beslag niet is opgeheven voor zover het een bedrag van € 7.500,- betreft. Voor dat gedeelte van het beslag had overbetekening derhalve wel dienen plaats te vinden.
14. Het beslag op de roerende zaken is niet vervallen doordat het verzoek om verlenging van de termijn niet is meegedeeld aan Maco, aangezien Maco niet als derde kan worden aangemerkt en bovendien niet valt in te zien dat het hier een beslag betreft zoals bedoeld in art. 714 of 718 Rv. Artikel 700 lid 3 Rv schrijft alleen in die gevallen voor dat de verlenging van de termijn moet worden meegedeeld aan de in artikel 715 bedoelde vennootschap danwel aan de in artikel 718 bedoelde derde.
15. Deze rechtbank is op grond van art. 2 EEX-Verordening bevoegd om van de vordering kennis te nemen, nu gedaagden woonplaats hebben in Nederland en in het arrondissement Arnhem.
16. De rechtbank gaat uit van de toepasselijkheid van Nederlands recht, nu partijen hier in hun processtukken impliciet van uitgaan, hetgeen moet worden aangemerkt als een rechtskeuze achteraf. Voorts vloeit het geschil van partijen voort uit de overeenkomsten tot verkoop en levering van de handelswaren, waarop Nederlands recht van toepassing is omdat de levering door Maco als de kenmerkende prestatie moet worden aangemerkt.
De zaak zelf
17. De eerste vraag die beantwoord moet worden, is of Maco gerechtigd was de door haar aan W geleverde zaken bij W op te halen.
18. Maco heeft zich in dit verband beroepen op haar algemene voorwaarden, waarin een eigendomsvoorbehoud is opgenomen. W heeft toepasselijkheid van de voorwaarden betwist, maar heeft deze betwisting niet onderbouwd. Maco heeft aangevoerd dat de algemene voorwaarden op de pakbonnen en op de facturen waren afgedrukt en dat er sprake is geweest van diverse leveringen (met pakbonnen en facturen) vanaf 2001. W heeft dit niet betwist. Hij heeft wel ter comparitie opgemerkt dat hij nooit facturen heeft ontvangen, maar die stelling is door Maco gemotiveerd betwist met een beroep op de betaalde bedragen die overeenkwamen met de factuurbedragen. W heeft zijn stelling vervolgens niet gehandhaafd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de algemene voorwaarden van Maco van toepassing zijn. Er moet derhalve worden uitgegaan van het daarin opgenomen eigendomsvoorbehoud.
19. W heeft niet, althans niet voldoende gemotiveerd, betwist dat hij de zaken die door Maco geleverd waren, in november 2002 nog niet geheel had betaald. Beide partijen hebben immers gesteld dat was afgesproken dat W de zaken pas na doorverkoop aan derden hoefde te betalen aan Maco. W heeft wel gesteld dat hij diverse leveringen contant heeft betaald bij aflevering, maar dit is door Maco gemotiveerd betwist, waarna W zijn stelling niet nader heeft onderbouwd en ook niet te bewijzen heeft aangeboden.
Dit brengt mee dat er in rechte van moet worden uitgegaan dat een belangrijk deel van de door Maco geleverde zaken in november 2002 nog niet door W was betaald, zodat het eigendomsvoorbehoud daarop rustte.
20. W heeft voorts aangevoerd dat hij niet in gebreke is gesteld. Maco heeft daar tegenover gesteld dat in de tweede helft van 2002 bleek dat W wegens drankgebruik niet meer in staat was om de geleverde goederen door te verkopen, zodat de betaling aan Maco uitbleef. W heeft dit niet betwist, terwijl uit de door hem overgelegde verklaring van zijn echtgenote volgt dat W inderdaad niet aanspreekbaar was op 11 november 2002 en ook dat hij naar het ziekenhuis moest.
De rechtbank is van oordeel dat Maco door de betalingsafspraak (betaling door W pas bij doorverkoop aan derden) een zodanig groot belang had bij het goede functioneren van W, dat zij gerechtigd was haar zaken terug te halen toen bleek dat W niet meer goed functioneerde en de verkopen aan derden stagneerden. Dit geldt temeer nu Maco onbetwist heeft gesteld dat zij in november 2002 bij W voor een bedrag van € 67.506,- aan nog niet betaalde zaken had openstaan en er ook een betalingsachterstand bestond ter zake van wel doorverkochte zaken. In die omstandigheden was een ingebrekestelling niet nodig, omdat Maco uit de omstandigheden mocht afleiden dat ingebrekestelling zinloos was.
21. Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat Maco de door haar geleverde en nog niet betaalde zaken mocht terughalen. Of mevrouw W hiervoor al dan niet toestemming heeft verleend, behoeft dus niet te worden beslist.
22. De volgende vraag die moet worden beantwoord, is of Maco meer zaken heeft meegenomen dan waarop zij recht had.
23. W dient volgens de hoofdregel van art. 150 Rv te stellen en, zo nodig, te bewijzen dat Maco meer zaken heeft meegenomen. Hij heeft dit ook gesteld, maar Maco heeft dit gemotiveerd betwist. Daarna heeft W zijn stelling niet nader onderbouwd en evenmin te bewijzen aangeboden, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. W heeft derhalve onvoldoende gesteld. Dit brengt mee dat er in rechte van moet worden uitgegaan dat Maco niet meer zaken heeft meegenomen dan waar zij recht op had.
24. Tijdens de comparitie heeft W alleen de zogenaamde silouetten kunnen noemen, die bij hem hadden gestaan en die hij bij Maco heeft aangetroffen. Maco heeft dit kunnen uitleggen door te stellen en te onderbouwen dat Nice ook zaken bij W heeft weggehaald en dat Maco de silouetten van Nice heeft gekocht. W heeft hierop niet meer gereageerd, terwijl hij hiertoe wel in de gelegenheid is geweest doordat Maco in verband met de daartoe ter comparitie gemaakte afspraken de betreffende stukken aan de procureur van W heeft toegestuurd voordat deze de akte na comparitie indiende. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat W zijn stelling over de silouetten niet langer handhaaft.
25. Ten aanzien van de meegenomen aanhanger heeft Maco gesteld dat zij deze eerst aan W heeft uitgeleend en vervolgens aan W heeft verkocht, doch dat W deze nog niet had betaald. W heeft alleen betwist dat hij nog niet had betaald en heeft zich beroepen op de tenaamstelling in de papieren van de aanhanger. De tenaamstelling is echter niet doorslaggevend, nu Maco onbetwist heeft gesteld dat zij de papieren al direct aan W had gegeven om problemen in Duitsland te voorkomen. W heeft wel gesteld dat hij de aanhanger contant heeft betaald, maar Maco heeft dat gemotiveerd betwist, waarna W zijn stelling niet nader heeft onderbouwd en ook niet te bewijzen heeft aangeboden. Er moet daarom vanuit worden gegaan dat de aanhanger nog niet was betaald en dat daarop ook het eigendomsvoorbehoud rustte. Ook voor de aanhanger geldt derhalve dat Maco gerechtigd was deze mee te nemen.
26. W heeft gesteld dat op de aanhanger kerstartikelen stonden, die niet van Maco waren en die wel zijn meegenomen. Het zou gaan om zaken met een waarde van € 8.600,-. Maco heeft erkend dat er iets op de aanhanger heeft gezeten, maar zij heeft betwist dat het om spullen met een dergelijk hoge waarde ging. Volgens Maco kunnen er niet eens zoveel kerstspullen op een aanhanger. De rechtbank begrijpt hieruit dat Maco toegeeft dat de spullen op de aanhanger niet aan haar toebehoorden. Aangenomen moet worden dat teruggave van deze spullen thans niet meer opportuun is, althans op praktische problemen stuit, zodat Maco de waarde ervan aan W zal moeten vergoeden. Gezien de stellingen van partijen zal de rechtbank de waarde van de spullen op de aanhanger ex aequo et bono schatten op een bedrag van € 5.000,-. Dit bedrag zal W mogen verrekenen met de nog openstaande factuurbedragen, die in reconventie door Maco worden gevorderd. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om ook winstderving op dit punt toe te wijzen, aangezien W met het toegewezen bedrag nieuwe spullen kan kopen, waarop hij alsnog winst kan maken.
27. De rechtbank merkt nog op dat W er terecht bezwaren tegen maakt dat Maco tijdens het inladen niet een lijst heeft opgesteld van de meegenomen zaken, met als gevolg dat mevrouw W daarvoor niet heeft kunnen tekenen. Maco heeft echter gesteld dat zij de zaken bij het uitladen in Nederland heeft geteld en opgeschreven en vervolgens direct een creditnota heeft opgesteld en verzonden. W heeft vervolgens nagelaten om aan te geven op welke punten die creditnota niet zou kloppen. Gezien die stand van zaken kan de rechtbank geen consequenties verbinden aan de minder correcte handelwijze van Maco bij het ophalen van de goederen.
W heeft de nadruk gelegd op de stelling dat Maco zijn echtgenote zou hebben bedreigd tijdens het inladen van de zaken. Hij heeft daartoe een schriftelijke verklaring van zijn echtgenote overgelegd. Maco heeft de bedreiging gemotiveerd betwist en zelfs gesteld dat mevrouw W toestemming heeft verleend. Maco heeft ter onderbouwing daarvan schriftelijke verklaringen overgelegd. De rechtbank zal in het midden laten hoe een en ander is gegaan, aangezien dit niet doorslaggevend wordt geacht voor de beoordeling. Het bewijsaanbod is niet terzake dienend. Doordat W niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, moet er immers vanuit worden gegaan dat Maco gerechtigd was de zaken mee te nemen en dat zij niet meer heeft meegenomen dan waar zij recht op had.
28. De conclusie uit het bovenstaande is dat de vordering van W zal worden afgewezen, met uitzondering van de kerstspullen die op de aanhanger stonden, die worden gewaardeerd op een bedrag van € 5.000,-. De wettelijke rente over dat bedrag is toewijsbaar vanaf 11 november 2002, aangezien ze toen ten onrechte door Maco zijn meegenomen.
29. Nu W grotendeels in het ongelijk is gesteld, zal hij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie. De beslagkosten zullen derhalve voor zijn eigen rekening blijven.
De beoordeling in reconventie
30. Maco heeft in reconventie een bedrag van € 17.612,36 gevorderd. Dit bedrag is volgens Maco tot stand gekomen door op de facturen voor de geleverde zaken de betalingen in mindering te brengen, alsmede de crediteringen op grond van het terughalen van de zaken op 11 november 2002. Maco heeft ter onderbouwing als produktie 6 bij conclusie van eis in reconventie een lijst overgelegd waarop deze saldering inzichtelijk is gemaakt. Uit die lijst blijkt dat W diverse betalingen heeft gedaan, een aantal per bank en vele contant. De boekingen op 14 november 2002 heeft Maco ter comparitie toegelicht. Het bedrag van € 6.646,79 ziet op de aanhanger, het bedrag van € 44.706,79 ziet op de teruggenomen zaken en het bedrag van € 1459,03 betreft de betaling aan de verhuurder, waarvan in de schriftelijke verklaringen van de getuigen sprake is.
31. W heeft tijdens de comparitie over deze lijst opgemerkt dat hij de berekeningswijze ervan kan volgen, maar dat hij niet kan aangeven of de berekening juist is. W heeft aangevoerd dat de lijst niet kan kloppen omdat hij altijd cash heeft betaald voor hij iets meenam. Maco heeft dat betwist. De rechtbank heeft W in verband met de procureursonttrekking die vlak voor de comparitie plaatsvond, in staat gesteld om in een nadere akte meer inhoudelijk te reageren op de lijst van Maco. In die nadere akte is een onderbouwd verweer echter uitgebleven. W blijft bij zijn stelling dat hij alle van Maco ontvangen zaken contant heeft betaald en dat niet alle teruggenomen zaken zijn gecrediteerd. Een nadere stellingname met onderbouwing ontbreekt, evenals een gespecificeerd bewijsaanbod. De stelling over het ontbreken van kwitanties is onvoldoende in het licht van het gemotiveerde verweer van Maco.
32. W heeft onvoldoende gemotiveerd verweer gevoerd tegen de facturen als zodanig, zodat er vanuit moet worden gegaan dat de leveranties volgens de facturen hebben plaatsgevonden. Het is in die situatie aan W om te stellen en te bewijzen dat hij alles betaald heeft. Gezien het feit dat Maco wel heeft erkend dat W diverse contante betalingen heeft gedaan maar gesteld heeft dat deze alle op het overzicht zijn verwerkt, was een nadere stellingname over de contante betalingen door W nodig. Nu deze ontbreekt heeft W onvoldoende gesteld over de betaling, zodat uitgegaan moet worden van de juistheid het overzicht van Maco.
33. Dit brengt mee dat W het openstaande bedrag volgens dat overzicht zal moeten betalen. Hij mag het in conventie toegewezen bedrag van € 5.000,- daarop echter wel in mindering brengen.
34. De gevorderde wettelijke rente over het openstaande bedrag vanaf 23 april 2003 is bij gebreke van verweer daartegen toewijsbaar.
35. Maco heeft voorts een bedrag van € 964,56 gevorderd met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2003 ter zake van de proceskostenveroordeling in kort geding. W heeft aangevoerd dat hij het bedrag aan zijn advocaat heeft betaald, maar dat kan hem niet baten, nu zijn advocaat dit bedrag kennelijk niet aan Maco heeft doorbetaald. Maco heeft er echter geen belang bij om in het onderhavige vonnis opnieuw een titel te krijgen voor de proceskostenveroordeling in het kort geding, omdat zij die titel al heeft. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom afwijzen. Dit doet er niet aan af dat W dit bedrag nog dient te betalen.
36. Maco heeft verder nog een bedrag van € 582,88 met rente gevorderd omdat zij stelt schade te hebben geleden door het gelegde beslag bij de ABN-AMRO bank. Maco heeft deze schade, zoals ter comparitie afgesproken, bij antwoordakte na comparitie nader onderbouwd en heeft deze stukken op voorhand toegestuurd aan de procureur van W, zodat deze daarmee in zijn akte na comparitie rekening kon houden. Maco heeft in haar antwoordakte haar vordering op dit punt vermeerderd tot een bedrag van € 1.342,74, overigens zonder dit in de kop van de akte te vermelden. Zij heeft niet gesteld dat zij de procureur van W ook van deze eisvermeerdering op de hoogte heeft gesteld. De rechtbank zal de eisvermeerdering daarom als te laat gedaan buiten beschouwing laten, nu W daarop niet meer heeft kunnen reageren. Ten aanzien van de oorspronkelijke vordering terzake van renteschade geldt dat W hiertegen geen verweer heeft gevoerd. De rechtbank zal de renteschade daarom toewijzen. Het beslag moet immers gezien hetgeen in conventie is overwogen, worden aangemerkt als onrechtmatig gelegd. Het feit dat in conventie een bedrag van € 5.000,- is toegewezen, doet daaraan niet af, nu er nog een hoger bedrag aan te betalen facturen openstond, zodat het per saldo W is die moet betalen.
37. De rente over de renteschade is toewijsbaar vanaf de dag dat deze schade in rechte is gevorderd, op 7 mei 2003.
38. De onder a. van het petitum in reconventie (kennelijk voorwaardelijk) gevorderde zekerheid zal worden afgewezen, nu er geen sprake is van een veroordeling tot teruggave van de zaken.
39. W zal als de in reconventie grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in reconventie worden veroordeeld.
De beslissing
De rechtbank:
In conventie
veroordeelt Maco tot betaling aan W van een bedrag van € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 november 2002 tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de vorderingen voor het overige af;
veroordeelt W in de kosten van deze procedure in conventie; deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de zijde van Maco gevallen, bepaald op € 1.180,- (€ 205,- wegens verschotten en € 975,- wegens salaris procureur);
In reconventie
veroordeelt W om aan Maco een bedrag van € 17.612,36 (zeventienduizend zeshonderd twaalf euro en 36 eurocent) te betalen ter zake van openstaande facturen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag van 23 april 2003 tot de dag van betaling;
veroordeelt W om aan Maco een bedrag van € 582,88 (vijfhonderd tweeëntachtig euro en 88 eurocent) te betalen terzake van renteschade beslag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 mei 2003 tot de dag der algehele voldoening;
heft de gelegde beslagen op;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt W in de kosten van deze procedure in reconventie; deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de zijde van Maco gevallen, bepaald op € 390,- wegens salaris procureur;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M. Smit en uitgesproken in het openbaar op 14 april 2004.
de griffier de rechter