ECLI:NL:RBARN:2004:AP2271

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98163
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude bij levensverzekeringen en de gevolgen voor de betrokken partijen

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, heeft AEGON Levensverzekering N.V. een rechtszaak aangespannen tegen Trion B.V. en Finplan Benefits B.V. wegens vermeende fraude met levensverzekeringen. AEGON stelt dat er sprake is van een omvangrijke fraude waarbij gedaagden hebben samengespannen. De rechtbank heeft op 7 april 2004 vonnis gewezen, waarin de feiten en omstandigheden van de zaak uitvoerig zijn besproken. AEGON heeft bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat in 90% van de gevallen onjuistheden zijn aangetroffen in de gegevens van de verzekerden, waaronder niet-bestaande personen. Gedaagden hebben deze bevindingen niet betwist. AEGON vordert onder andere schadevergoeding en een verklaring voor recht dat de levensverzekeringsovereenkomsten op het leven van niet-bestaande personen nietig zijn. Trion heeft verweer gevoerd en betwist dat zij zelf fraude heeft gepleegd, terwijl Finplan stelt dat zij geen verwijt kan worden gemaakt voor de onjuistheden in de persoonsgegevens. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bewijslast bij AEGON ligt en dat er nog onvoldoende bewijs is geleverd dat Trion en/of Finplan daadwerkelijk fraude hebben gepleegd. De rechtbank heeft de zaak aangehouden totdat AEGON over nadere onderzoeksresultaten van de FIOD, ECD en het Openbaar Ministerie kan beschikken. De rechtbank heeft ook opmerkingen gemaakt over de nietigheid van de verzekeringsovereenkomsten en de schadebeperkingsplicht van AEGON. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere behandeling.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 98163 / HA ZA 03-523
Datum vonnis: 7 april 2004
Vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap
AEGON LEVENSVERZEKERING N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. P.C. Plochg,
advocaat mr. J.C.A. Stevens te Den Haag,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRION B.V.,
gevestigd te Breda,
verweerster in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie.
procureur mr. L.P. Veldhuijzen,
advocaat mr. T.C.F.M. Vermeulen te Waalwijk,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FINPLAN BENEFITS B.V.,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in conventie,
eiseres in reconventie.
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
advocaat mr. L.H.A.M. Andriessen te Breda.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 15 oktober 2003 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1. Trion heeft vanaf medio 2001 een website op internet geëxploiteerd, genaamd VJP (Virtueel Jongeren Platform). Daar konden personen tussen de 18 en 27 jaar zich inschrijven voor deelname aan een op internet te starten jongeren community. Iedere deelnemer maakte kans op prijzen en op virtuele spaarpunten die op termijn konden worden ingeruild voor geld. Doel van de website voor Trion was om meer informatie te krijgen over de interesses van jongeren, hetgeen commercieel interessant was.
2. Finplan is een verzekeringstussenpersoon. Zij heeft voor Trion een spaarconstructie/verzekering bedacht waarmee Trion ervoor kon zorgen dat de deelnemers aan het VJP in de toekomst zouden kunnen worden betaald voor hun opgebouwde spaarpunten. Finplan heeft dit spaarplan/deze verzekering en de achtergrond ervan met Aegon besproken en Aegon heeft met de constructie ingestemd.
3. De verzekering werkt zo dat Trion bij het in leven zijn van de verzekerde een bepaald bedrag krijgt uitgekeerd, afhankelijk van het beleggingsresultaat. Als de verzekerde is overleden, ontvangt Trion een lager bedrag dat van tevoren is vastgesteld.
4. Inschrijving voor de verzekering gebeurt door het invoeren van een aanmeldingsformulier op de website. Daarbij geeft de deelnemer tegelijkertijd aan VJB/Trion een machtiging om hem/haar als verzekerde persoon op een door Trion te openen spaarplan te vermelden.
5. In de periode medio 2000 – 2001 zijn er 1006 polissen afgesloten door Trion bij Aegon. Finplan heeft daarbij bemiddeld en heeft voor die bemiddeling provisie ontvangen tot een totaalbedrag van ongeveer € 2.400.000,-. Finplan heeft een gedeelte van die provisie (ongeveer € 500.000,-) doorbetaald aan Trion, de zogenaamde retourprovisie.
6. Trion heeft de verschuldigde premies voor de afgesloten polissen aan Aegon betaald. Het gaat om een bedrag van ongeveer € 550.000,-.
7. Trion heeft de aanvraagformulieren voor de polissen verwerkt. Finplan heeft zich niet met de verwerking daarvan beziggehouden, maar heeft alleen mutaties doorgegeven aan Aegon. Finplan bewaarde wel kopieën van alle aanvraagformulieren en polissen.
8. Aegon heeft naar aanleiding van geruchten over fraude onderzoek gedaan naar de gegevens van de verzekerde personen onder de door Trion afgesloten polissen. Uit dat onderzoek is gebleken dat er bij 90% van de verzekerden iets niet klopte. Een deel van de verzekerde personen bleek niet te bestaan, een ander deel bleek een andere geboortedatum te hebben of een ander geslacht.
9. Aegon heeft vervolgens diverse beslagen gelegd ten laste van Trion en Finplan. Ook heeft zij de zaak gemeld bij het Openbaar Ministerie, bij de FIOD en de ECD, die de zaak thans onderzoeken.
Het geschil
10. Aegon heeft gesteld dat er sprake is van fraude door gedaagden, waarbij Trion en Finplan hebben samengespannen, hetgeen onrechtmatig is jegens haar. Zij heeft op grond daarvan gevorderd dat gedaagden worden veroordeeld tot betaling van de schade die Aegon heeft geleden, nader op te maken bij staat. Aegon heeft de geleden schade voorlopig begroot op € 2.500.000,-, waarbij het grootste gedeelte bestaat uit de aan Finplan betaalde provisiebedragen. De rest van de schade bestaat uit de werkzaamheden van medewerkers van Aegon om de polissen op te maken en de kosten van het onderzoek naar de fraude.
11. Aegon vordert voorts een verklaring voor recht dat de levensverzekeringsovereenkomsten op het leven van niet-bestaande personen nietig zijn, subsidiair dat zij deze terecht vernietigd heeft en meer subsidiair dat deze worden vernietigd door de rechtbank. Aegon vordert daarbij een verklaring voor recht dat zij de genoten premies kan behouden op grond van art. 282 Wetboek van Koophandel, subsidiair dat zij deze premies kan verrekenen met de door haar geleden schade.
12. Voor het geval de vordering tot vergoeding van schade wordt afgewezen, vordert Aegon dat Finplan wordt veroordeeld tot terugbetaling van de betaalde provisiebedragen.
13. Verder vordert Aegon de kostenveroordeling van gedaagden, inclusief de kosten van de beslagen.
14. Trion heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft betwist dat zij zelf fraude heeft gepleegd, al geeft zij wel toe dat er fraude gepleegd moet zijn. Zij meent dat een ander onjuiste gegevens moet hebben ingevoerd en zij stelt dat zij hier niets van wist. Zij voert aan dat aan Aegon geen beroep op verzwijging toekomt, omdat Aegon zelf heeft nagelaten om overlegging te verlangen van bewijsstukken omtrent de identiteit van de verzekerden. Trion erkent dat de verzekeringen op naam van niet-bestaande personen moeten komen te vervallen. Zij vraagt voor die gevallen wel premie-restitutie op grond van artikel 281 Wetboek van Koophandel. Met betrekking tot verzekerden wier gegevens onjuist zijn, stelt Trion dat daar de gegevens moeten worden gewijzigd en de verzekering moet worden gehandhaafd. Subsidiair verzoekt zij ook in die gevallen premierestitutie. Trion betoogt dat, nu er geen sprake is van fraude, er ook geen sprake kan zijn van hoofdelijke veroordeling tot betaling van schadevergoeding. Ook stelt zij dat voor zover de schade bestaat uit de betaalde provisiebedragen, dit haar niet regardeert, omdat deze bedragen aan Finplan zijn betaald. Verder voert zij aan dat Aegon verplicht is om de schade te beperken en dat zij in dat licht had moeten ingaan op het voorstel van Trion en Finplan voor een uitgewerkte technische oplossing.
15. Trion vordert in voorwaardelijke reconventie (namelijk voor het geval in rechte zou komen vast te staan dat er polissen moeten vervallen omdat zij zijn afgesloten op naam van niet-bestaande personen) restitutie van de door haar betaalde premies.
16. Trion heeft Finplan in vrijwaring opgeroepen met als argument dat Finplan als redelijk handelend en bekwaam assurantietussenpersoon dient in te staan voor juiste voorlichting ten aanzien van de voorwaarden voor afsluiting van een levensverzekering. Ook stelt zij dat Finplan onvoldoende navraag heeft gedaan bij Trion over de herkomst van de te verzekeren personen.
17. Finplan heeft ook gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen van Aegon. Zij heeft betwist dat er sprake is van door haar gepleegde fraude. Zij stelt dat haar geen verwijt kan worden gemaakt van de onjuistheden in de persoonsgegevens. Zij wijst erop dat Aegon van de website afwist en geen enkele voorwaarde heeft gesteld. Aegon heeft nooit om een identificatiebewijs gevraagd. Finplan stelt dat zij volledig heeft gehandeld volgens de instructies van Aegon. Zaken die zijn misgegaan kunnen daarom niet alleen op het conto van Finplan worden geschreven, maar zijn evenzeer te wijten aan Aegon. Volgens Finplan heeft Aegon bovendien zelf haar schade veroorzaakt doordat zij niet is ingegaan op het door Finplan uitgewerkte technische voorstel voor een oplossing. Verder betoogt Finplan dat Aegon haar stelling dat sprake is van bedrog, niet heeft ingevuld.
18. Finplan heeft in reconventie een vordering ingesteld tot betaling van de door haar geleden schade, op te maken bij staat, welke schade het gevolg is van het abrupte ingrijpen door Aegon, de opgestarte procedure en de beslaglegging. Finplan stelt dat zij aanzienlijke inkomsten bij Aegon misloopt, maar dat ook een andere verzekeringsmaatschappij de samenwerking met onmiddellijke ingang heeft opgezegd.
19. Finplan heeft Trion in vrijwaring opgeroepen met als argument dat Finplan geen actieve rol heeft gespeeld en slechts heeft gehandeld als verzekeringstussenpersoon, terwijl Trion heeft gehandeld als verzekeringnemer. Een eventueel aan Trion te maken verwijt regardeert haar niet, zo stelt zij.
De beoordeling
20. Ten aanzien van de gelegde beslagen zijn alle wettelijk voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht genomen.
21. Aegon heeft haar stelling dat sprake is van fraude, waarbij gedaagden hebben samengespannen, als volgt onderbouwd.
a) Zij heeft bewijsstukken overgelegd die haar stelling onderbouwen dat er in 90% van de gevallen onjuistheden zitten in de gegevens van de verzekerden, waarbij er in een belangrijk deel van de gevallen sprake is van niet-bestaande personen. Gedaagden hebben dit uiteindelijk ook niet meer bestreden.
b) Voorts heeft Aegon aangevoerd dat dit percentage zo hoog is dat het niet toevallig kan zijn en niet kan komen doordat al die internetgebruikers verkeerde gegevens hebben ingevuld. Ook dat wordt door gedaagden niet bestreden.
c) Aegon heeft in de dagvaarding gesteld dat zij bij 13 mensen, op wier leven een verzekering was afgesloten, informatie heeft ingewonnen. Daaruit is gebleken dat de personen het aanvraagformulier niet zelf ondertekend hadden, terwijl er wel een handtekening staat op het aanvraagformulier die geacht wordt te zijn geplaatst door de betrokken verzekerde. Ook bleken deze personen Trion niet te kennen. Aegon stelt dat deze steekproef dermate representatief is, dat vaststaat dat er sprake is van een omvangrijke fraude. Gedaagden hebben de bevindingen van dit onderzoek niet betwist en ook niet betwist dat er sprake moet zijn van een omvangrijke fraude.
22. Gedaagden hebben betwist dat zij de fraude hebben gepleegd, maar hebben niet kunnen verklaren wie de fraude dan wel zou kunnen hebben gepleegd. Volgens Trion kon destijds iedereen bij de website en kon daar formulieren invullen. Het zou dus kunnen zijn dat iemand Trion heeft geprobeerd kapot te maken.
23. Trion erkent dat het vreemd is dat op de aanvraagformulieren handtekeningen zijn gezet die lijken overeen te stemmen met de naam van de verzekerde personen. Dit terwijl de deelnemers van de website aan Trion machtiging hebben verleend om die formulieren in te vullen. Volgens de heer A van Trion zou op de formulieren de handtekening moeten staan van medewerkers van Trion, die namens Trion de formulieren hadden moeten tekenen.
24. De rechtbank is van oordeel dat het op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden aannemelijk lijkt dat Trion de fraude heeft gepleegd, waarbij het mogelijk is dat Finplan daaraan heeft meegewerkt. Het was immers Finplan die grote bedragen aan provisie incasseerde. Weliswaar heeft Aegon nog niet het bewijs geleverd dat de fraude door Trion en/of Finplan is gepleegd, maar duidelijk is dat er fraude is gepleegd, terwijl niet duidelijk is wie anders dan Trion en/of Finplan daarvoor verantwoordelijk zou kunnen zijn. De door Trion gegeven verklaring over een onbekende derde die Trion wellicht kapot zou willen maken, overtuigt op het eerste gezicht niet.
25. Aegon heeft betoogd dat de bewijslast gezien de omstandigheden van dit geval bij gedaagden moet liggen. Gedaagden hebben dat bestreden. Zij hebben aangevoerd dat zij hun onschuld niet kunnen bewijzen, maar ook niet hoeven te bewijzen omdat zij onschuldig zijn totdat hun schuld is bewezen. Uit de bewijsstukken van Aegon volgt volgens hen niet dat is bewezen dat sprake is van door hen gepleegd bedrog/fraude.
26. Aegon heeft gesteld dat de lopende onderzoeken bij FIOD, ECD en Openbaar Ministerie op termijn wel zullen leiden tot nader bewijs. Als Aegon de bewijslast zou krijgen, wil zij aanhouding van de procedure totdat deze onderzoeken tot nader bewijsmateriaal zullen hebben geleid. Trion heeft aangevoerd dat zij een dergelijke aanhouding niet wil omdat zij niet zo lang in onzekerheid wil blijven.
27. De rechtbank is van oordeel dat de bewijslast volgens de hoofdregel van art. 150 Rv. bij Aegon ligt en er op basis van de thans bekende gegevens geen reden is om de bewijslast om te keren en bij gedaagden te leggen.
28. Ook kan thans nog niet worden gezegd dat Aegon de fraude al heeft bewezen behoudens tegenbewijs door gedaagden. Met name ten aanzien van Finplan is er daarvoor op dit moment onvoldoende bewijsmateriaal. Maar ook ten aanzien van Trion is de rechtbank van oordeel dat nog net niet geoordeeld kan worden dat het bewijs is geleverd behoudens tegenbewijs. Het bewijsmateriaal is daarvoor nog onvoldoende sluitend; het is nog te veel een optelsom van omstandigheden die in de richting van Trion lijken te wijzen. De rechtbank acht het echter goed mogelijk dat uit de lopende onderzoeken nog meer omstandigheden of bewijzen naar voren komen, die de afweging anders doen uitvallen. Er is nog wel iets meer bewijs nodig, maar niet is nodig dat sluitend bewijs wordt aangedragen in strafrechtelijke zin. De onschuldpresumptie geldt in het civiele recht immers niet op dezelfde wijze als in het strafrecht. Toch weegt wel mee dat Aegon het strafrechtelijke begrip fraude aan haar civiele vordering ten grondslag heeft gelegd. Verder is van belang dat de betrokkenheid van Finplan nog nergens uit blijkt; het ontvangen van een groot bedrag aan provisie is zonder concrete aanwijzingen over samenspanning met Trion, die vooralsnog ontbreken, onvoldoende. Nu het grootste deel van de gevorderde schadevergoeding betrekking heeft op de aan Finplan betaalde provisie, is voor toewijzing van die vordering nodig dat de betrokkenheid van Finplan wordt aangetoond. Aegon zou er dus weinig profijt van hebben als ten aanzien van Trion nu al wel zou worden geoordeeld dat het bewijs is geleverd behoudens tegenbewijs.
29. De rechtbank merkt op dat Aegon tot op heden niet, althans niet voldoende duidelijk, aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd dat Trion onrechtmatig heeft gehandeld door handtekeningen te plaatsen die moesten doorgaan voor de handtekeningen van de verzekerden. Uit de ter comparitie afgelegde verklaringen kan worden afgeleid dat partijen het erover eens zijn dat Aegon had gevraagd om de handtekeningen en adresgegevens van de te verzekeren personen en dat Trion daarvan op de hoogte was. Uit de verklaring van Trion valt verder af te leiden dat de handtekeningen op de formulieren zijn gezet door de medewerkers van Trion en dat niet wordt betwist dat het daarbij gaat om handtekeningen die moesten doorgaan voor de handtekeningen van de verzekerde personen. Daar vanuit gaande moet worden geoordeeld dat sprake is van onrechtmatig handelen, bestaande uit het zetten van valse handtekeningen. Dit kan aan Trion kan worden toegerekend. De heer A van Trion wekt met zijn verklaring de indruk dat hij hier persoonlijk niet van op de hoogte was, maar Trion is desondanks aansprakelijk voor handelingen die haar medewerkers voor Trion hebben verricht. Overigens is hiermee nog niet gezegd dat er ook sprake is van fraude in de zin van oplichting van Aegon. Voorts is nog onduidelijk wat de schade van Aegon is als gevolg van het zetten van valse handtekeningen. Bij de gehanteerde spaarconstructie lijkt er immers geen sprake van te zijn dat Aegon een hoger risico heeft gelopen dan zij meende of dat zij iets heeft verzekerd zonder premie te ontvangen. Het enkele feit dat zij provisie heeft betaald voor de afgesloten contracten betekent in dat licht ook niet automatisch dat zij schade heeft geleden. Dat geldt temeer nu moet worden aangenomen dat Aegon geen uitkeringen hoeft te doen ten aanzien van niet bestaande personen.
30. De gang van zaken met betrekking tot de handtekeningen is pas tijdens de comparitie duidelijker geworden, zodat niet ondenkbaar is dat Aegon haar vordering naar aanleiding daarvan zal willen wijzigen, maar dat Trion dan ook een nader verweer zal willen voeren. De rechtbank zal dit punt daarom thans laten rusten.
31. De rechtbank zal de procedure aanhouden totdat Aegon over de nadere onderzoeksresultaten van FIOD, ECD en/of Openbaar Ministerie zal kunnen beschikken. Deze aanhouding is voor gedaagden wel vervelend, maar de omstandigheden die tot nog toe zijn gebleken wijzen wel zodanig in hun richting dat het voldoende gerechtvaardigd is om hen langer in onzekerheid te laten teneinde Aegon in de gelegenheid te stellen nader bewijs bij te brengen. Gedaagden zullen de zaak echter wel opnieuw kunnen laten beoordelen als Aegon niet uiterlijk binnen anderhalf jaar na het wijzen van dit vonnis met nadere bewijzen komt.
32. De rechtbank zal nu alvast een aantal opmerkingen maken over de door partijen opgeworpen vraag of de verzekeringsovereenkomsten nietig zijn omdat de gegevens van de verzekerden niet kloppen. Deze opmerkingen vallen in twee delen uiteen: a) de overeenkomsten op het leven van niet-bestaande personen en b) de overeenkomsten met personen wier gegevens onjuist zijn ingevuld.
33. Ad a): De verzekeringen met betrekking tot niet bestaande personen zijn volgens Aegon nietig, omdat het onmogelijk is om een levensverzekering te sluiten op het leven van een niet-bestaande persoon. Bovendien moet het sluiten van een dergelijke verzekering geacht worden in strijd te zijn met de wet, althans de goede zeden. Aegon beroept zich niet met zoveel woorden op een bepaald wetsartikel. Artikel 251 WvK vereist een weten of behoren te weten bij degene die de onjuiste opgave doet, zodat een dergelijk weten bij gedaagden dan zou moeten worden gesteld en bewezen. Voorlopig kan nog niet worden uitgegaan van een weten bij gedaagden, terwijl de aard van de constructie twijfels oproept over het “behoren te weten”. Verder lijkt Aegon te refereren aan dwaling (ze zou de overeenkomsten niet gesloten hebben als ze het had geweten). Op dat punt verschaft zij echter weinig duidelijkheid, ook wat betreft haar visie op de relatie tussen art. 251 WvK en dwaling. Als zou worden uitgegaan van de onschuld van gedaagden, is de vraag of de dwaling voor rekening van Aegon moet blijven, nu zij zelf meer onderzoek had kunnen doen door bewijsstukken te vragen met betrekking tot de identiteit van de verzekerden. Bovendien hebben gedaagden aangevoerd dat het eigenlijk niet gaat om een levensverzekering, maar om een spaarplan waarbij Trion de verzekeringnemer en de uitkeringsgerechtigde is. Aegon heeft op die stelling nog niet gereageerd. Gezien dat verweer van gedaagden is niet zonder meer duidelijk op basis waarvan de gesloten overeenkomsten nietig zouden zijn als later blijkt dat de personen om wie het gaat, niet bestaan. Trion, de verzekeringnemer en uitkeringsgerechtigde, bestaat immers wel en heeft de premie ook betaald. Het is iets anders dat bij het niet bestaan van de verzekerde persoon Aegon niet tot uitkering van de verzekerde som zou zijn gehouden. Uiteraard ligt de zaak anders als zou komen vast te staan dat sprake is van wetenschap/opzet aan de zijde van (één van) gedaagden.
Of eventuele nietigheid ook premierestitutie meebrengt, hangt ingevolge artikel 282 Wetboek van Koophandel af van de vraag of er sprake is van bedrog.
Wat betreft de provisie heeft te gelden dat als de verzekeringen nietig zouden worden geacht, er vanuit moet worden gegaan dat de overeenkomsten nooit hebben bestaan. Dat brengt mee dat de grondslag voor de betaling van de provisie is vervallen, zodat de betaling onverschuldigd is geweest. De provisie voor deze overeenkomsten zal dan door Finplan moeten worden terugbetaald. Aegon heeft echter nog niet opgegeven om wat voor bedrag het zou gaan.
34. Ad b) Voor verzekeringen met onjuiste gegevens geldt dat aanpassing van de gegevens in beginsel mogelijk moet zijn, zodat niet zonder meer duidelijk is waarom (uitgaande van een niet weten bij gedaagden) sprake zou zijn van nietigheid. Wel zou premieaanpassing in verband met een andere leeftijd of geslacht het gevolg van de aanpassing kunnen zijn. De verzekeringen zouden vernietigbaar zijn als het zou blijken te gaan om schijnovereenkomsten, waarbij de betreffende verzekerden van niets weten. Dit is in 13 gevallen aannemelijk gemaakt, maar in de overige gevallen (nog) niet.
De vraag over de premierestitutie hangt ook hier weer af van de vraag of sprake is van bedrog.
Of er aanleiding is om de betaalde provisie terug te betalen, hangt af van de vraag of Finplan wist of behoorde te weten dat het ging om schijnovereenkomsten. Het enkele vernietigen van een overeenkomst hoeft immers nog niet de verplichting tot terugbetaling van de provisie mee te brengen. De provisie wordt immers betaald wegens het tot stand brengen van de overeenkomsten en aangenomen moet worden dat de overeenkomsten wel tot stand zijn gekomen. Dit zou anders kunnen zijn als over premierestitutie andere afspraken zouden gelden tussen Aegon en Finplan, maar Aegon heeft dat tot op heden niet gesteld.
35. Uit bovenstaande opmerkingen volgt dat de vorderingen van Aegon met betrekking tot de nietigheid van de verzekeringsovereenkomsten nog onvoldoende zijn toegelicht. Partijen zullen nog nadere standpunten moeten innemen voordat hierover kan worden beslist.
36. Over de stelling van gedaagden dat Aegon zelf haar schade heeft veroorzaakt en niet heeft voldaan aan haar schadebeperkingsplicht door niet mee te werken aan de door Finplan bedachte oplossing heeft Aegon aangevoerd dat zij geen zaken wenst te doen met partijen waarvan Aegon moet aannemen dat zij fraude hebben gepleegd. De rechtbank volgt Aegon in dat verweer. Gedaagden kunnen in de omstandigheden van dit geval niet van Aegon verwachten dat zij met hen verder gaat. De plicht van Aegon om haar schade te beperken gaat niet zover.
37. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen om partijen in staat te stellen een akte te verzoeken naar aanleiding van de overwegingen van dit vonnis. Daarbij dienen zij zich er in elk geval over uit te laten of zij, voordat verwijzing naar de parkeerrol zal plaatsvinden, nu al nadere aktes willen nemen in verband met de vraag naar de nietigheid van de verzekeringsovereenkomsten voor zover die vraag los staat van de vraag of gedaagden fraude hebben gepleegd.
38. De rechtbank zal in verband met het uitdrukkelijke verzoek daartoe van Aegon tussentijds hoger beroep van dit vonnis openstellen zoals bedoeld in art. 337 lid 2 Rv.
De beslissing
De rechtbank:
verwijst de zaak naar de rol van 12 mei 2004 voor het verzoeken van een akte, zoals bedoeld in r.o. 37, eerst aan de zijde van Aegon;
houdt iedere verdere beslissing aan;
bepaalt dat tussentijds hoger beroep is toegelaten.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis, mr. F.M. Smit en mr. F.M.Th. Quaadvliet, en uitgesproken in het openbaar op 7 april 2004.
de griffier de voorzitter
Coll: FS