Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 102588 / HA ZA 03/1251
Datum vonnis: 16 juni 2004
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
X,
wonende te Nijmegen,
gedaagde,
procureur mr. B.J. Driessen.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 1 oktober 2003 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Voorafgaand aan de comparitie is zijdens Dexia een brief van 6 januari 2004 ingekomen met overlegging van twee brieven en een brief van 8 januari 2004 met een beter leesbare versie van prod. 3 bij de dagvaarding. Na de comparitie heeft Dexia nog een akte verzocht met producties en daarna heeft X een antwoordakte verzocht. Namens Dexia is vervolgens pleidooi gevraagd, welk verzoek is afgewezen. Ten slotte is vonnis bepaald.
Dexia is rechtsopvolgster van Bank Labouchere N.V., die handelde onder de handelsnaam Legio Lease. Met Dexia wordt hierna ook - en vooral - Bank Labouchere (Legio Lease) bedoeld.
X is via het callcentre van Legio Lease meerdere malen telefonisch benaderd en hij heeft als gevolg daarvan op 11 december 2000 met Dexia een overeenkomst gesloten voor het product Korting Kado, overeenkomst nr. 59124343 (prod. 2 bij dagvaarding). Dit is een aandelenleaseconstructie, waarvan de inhoud in rechtsoverweging 4.1 zal worden weergegeven.
Volgens de overeenkomst bedroeg het totaal van de aankoopbedragen voor aandelen € 6.540,51. De totaal overeengekomen leasesom bedroeg € 14.650,11. Het gedurende 36 termijnen te betalen maandbedrag was € 67,58. De totaal te betalen rente bedroeg € 8.109,60. Het maandelijkse rentepercentage is 1,03 %.
Er bestaat een brochure Korting Kado (prod. 8 zijdens Dexia bij akte na comparitie). De brochure legt de constructie van Korting Kado uit en vat deze samen als: “10 halen, 3 betalen”.
In de brochure wordt vermeld dat de AEX sinds haar ontstaan is gestegen met gemiddeld ruim 17% per jaar. Ook wordt opgemerkt:
“Al vanaf een gemiddelde koersstijging van slechts 6,2% per jaar bedraagt de korting over de resterende 7 jaar 100%. U betaalt dan dus helemaal geen leaserente meer! Gegarandeerd! Dat is 3 jaar investeren en 10 jaar profiteren. Aan het eind van de looptijd kunt u een uitbetaling ontvangen van maar liefst ƒ 95.320,00 of zelfs nog meer!”
Wel staat vermeld: “Let op: de waarde van uw belegging kan fluctueren; resultaten uit het verleden zijn geen garantie voor de toekomst”. Maar ook: “Resultaten uit het verleden zijn natuurlijk geen garantie voor de toekomst, maar geven wel inzicht in de mogelijkheden.”
Verder wordt onder het kopje “Uitbetaling en einde” opgemerkt: “De opbrengst, slechts onder aftrek van uw nog af te lossen hoofdsom, ontvangt u dan binnen één week op uw bank- of girorekening. Zou de verkoop van de aandelen onverhoopt minder opbrengen dan de aankoopprijs, dan zou u het verschil moeten bijbetalen. Maar u hoeft uw aandelen natuurlijk niet te verkopen. Afhankelijk van de koers op dat moment kunt u uw leasecontract ook verlengen of een andere slimme strategie volgen. Wij zullen u te zijner tijd uitvoerig informeren en adviseren.”
Op de laatste pagina wordt onder het kopje: “Let op” in vier met sterretjes onderscheiden alinea’s gewaarschuwd voor de risico’s, onder andere met de tekst: “Beleggen bij wie en in welke vorm dan ook brengt financiële risico’s met zich mee. Dat geldt ook voor beleggen met geleend geld via Korting Kado. Beleggen geeft u kans op een hoger, maar ook op een lager dan gemiddeld rendement. Dit risico is voor u.”
X is in november 2001 in de WW gekomen en heeft in verband daarmee in elk geval vanaf begin 2002 niet meer voldaan aan zijn maandelijkse betalingsverplichtingen onder de leaseovereenkomst.
Dexia heeft voorafgaand aan de comparitie een brief d.d. 31 december 2001 overgelegd van Intrum Justitia (voor Dexia) aan X, waarin X wordt verzocht het openstaande bedrag van € 92,07 alsnog te voldoen.
Dexia heeft verder een brief d.d. 6 februari 2003 overgelegd (prod. 5 bij dagvaarding) betreffende “gedwongen verkoop Korting Kado”. Hierin wordt meegedeeld dat Dexia zich door de betalingsachterstand op de overeenkomst genoodzaakt heeft gezien de overeenkomst te beëindigen. X wordt verzocht het openstaande bedrag van € 5.010,50 binnen 14 dagen na dagtekening van de brief “ofwel voor 10 april 2002” te betalen. Als bijlage is bijgevoegd “eindafrekening contract 59124343”.
De bij de brief gevoegde eindafrekening vermeldt als koersdatum 9-4-2002. Uit de afrekening blijkt dat X, vooral door de opbrengst van de verkoop van de aandelen, enerzijds nog € 5.648,56 tegoed had, dat hij anderzijds nog € 17.687,38 moest betalen en dat per saldo een door hem te betalen bedrag resteert van € 5.010,50.
Op het als prod. 6 bij dagvaarding overgelegde overzicht van Intrum Justitia is vermeld dat de incasso-opdracht van Dexia op 21-3-2003 is ontvangen en dat op 2-4-2003 de laatste aanmaning aan de debiteur is verzonden.
Dexia heeft als prod. 7 bij dagvaarding een aanmaning d.d. 20 juni 2003 overgelegd van Groep Gerechtsdeurwaarders Nederland.
Dexia vordert betaling van een bedrag van € 6.559,60, vermeerderd met de contractuele rente ad 1,03% per maand, althans de wettelijke rente, over € 5.010,50, vanaf 15 juli 2003, met veroordeling van X in de kosten van dit geding.
Het gevorderde totaalbedrag is opgebouwd uit de hoofdsom uit hoofde van de leaseovereenkomst ad € 5.010,50, contractuele rente van 9 april 2002 tot 15 juli 2003 ad € 760,13, buitengerechtelijke incassokosten ad € 663,- en BTW over de buitengerechtelijke incassokosten ad € 125,97.
X heeft verweer gevoerd. Hij heeft een beroep heeft gedaan op artikel 1:88 BW. Verder heeft hij een beroep op dwaling gedaan en aangevoerd dat hij niet heeft begrepen dat het om een lening en om aandelen ging. Verder heeft hij gesteld dat Dexia hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de financiële risico’s van de onderliggende constructie. Subsidiair heeft hij bezwaar gemaakt tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en tegen de contractuele rente. Verder heeft X aangevoerd dat hij begin 2002 heeft gebeld met Dexia dat hij de overeenkomst wilde stop zetten en dat de medewerkster aan de telefoon had gezegd dat dit goed was. X stelt dat hij naar aanleiding van zijn telefoontje geen concept-eindafrekening heeft ontvangen en dat hij ook nooit aanmaningen van Dexia, Legio Lease of een incassobureau heeft ontvangen, behalve de brief van 20 juni 2003.
Het gaat in deze zaak om een overeenkomst van aandelenlease met de naam Korting Kado. De overeenkomst houdt in essentie in dat Dexia op naam en voor rekening en risico van de klant een pakket aandelen koopt op de Amsterdamse beurs. De daarmee gemoeide investering vindt door Dexia plaats en wordt in de vorm van een 10-jarige aflossingsvrije lening voor de klant gefinancierd. Het verschuldigde rentepercentage ligt voor de eerste drie jaar vast. Daarna kan de overeenkomst beëindigd worden. Vanaf het vierde jaar krijgt de klant een korting op de rente die afhankelijk is van de koersstijging van het onderliggende pakket aandelen in de eerste drie jaar. Volgens het in de overeenkomst opgenomen schema bedraagt de korting 0% bij een gemiddelde koersstijging per jaar in de eerste drie jaar van 0,0 tot 1,0% en is de korting bij een gemiddelde koersstijging van 6,2% of meer per jaar zo groot dat geen rente meer hoeft te worden betaald.
Gedurende de eerste drie jaar (36 maanden) moet de klant elke maand een vast, relatief laag maandbedrag aan rente betalen. Als de overeenkomst na de eerste drie jaar niet wordt beëindigd, wordt het maandbedrag opnieuw vastgesteld volgens het schema in de overeenkomst. Omstreeks de 119e maand dient een bedrag van ƒ 100,- te worden betaald. Aan het einde van de leaseovereenkomst (in beginsel na 120 maanden) moet het restantbedrag worden betaald, dat in principe wordt verrekend met de opbrengst van de aandelen op dat moment.
X heeft, net als vele anderen, een aandelenleaseovereenkomst afgesloten in de hoop op de beurs een flinke winst te maken. De koersen zijn echter nadien aanzienlijk gedaald, met als gevolg dat de geleasde aandelen veel minder waard werden. Daardoor bleef na de liquidatie van de aandelen minder geld over dan nodig was voor het aflossen van de lening, zodat een nog bij te betalen bedrag resteert. Dat levert een tegenvaller op. De vraag die centraal staat, is wat de gevolgen zijn van die tegenvaller en of Dexia het nog te betalen bedrag op X mag verhalen.
De omstandigheden die voor de beoordeling van de zaak van belang zijn, die uit de stukken en uit de verklaring van X ter comparitie zijn gebleken, zijn de volgende.
- X spreekt zeer gebrekkig Nederlands.
Het beroep van X op artikel 1:88 BW (ontbreken toestemming echtgenote), met als kennelijke grondslag dat het gaat om huurkoop, wordt afgewezen.
Aandelen zijn vermogensrechten, als bedoeld in artikel 3:6 BW. De bepalingen van Titel 5A van Boek 7A BW (koop op afbetaling en huurkoop) zijn op koop op afbetaling of huurkoop van aandelen van toepassing voor zover dat in overeenstemming is met de aard van het recht (artikel 7A:1576 lid 5 BW). Naar het oordeel van de rechtbank is de aard van het aandeel in ter beurze verhandelbare fondsen zodanig dat de bepalingen van titel 7A.5A BW toepasselijk zijn op koop op afbetaling en huurkoop van aandelen. Het product Korting Kado is echter naar het oordeel van de rechtbank om in elk geval twee redenen niet te beschouwen als huurkoop van aandelen.
Huurkoop is in artikel 7A:1576h lid 1 als volgt gedefinieerd: “Huurkoop is de koop en verkoop op afbetaling, waarbij partijen overeenkomen, dat de verkochte zaak niet door enkele aflevering in eigendom overgaat, maar pas door vervulling van de opschortende voorwaarde van algehele betaling van wat door de koper uit hoofde van de koopovereenkomst verschuldigd is.” Huurkoop is een bijzondere vorm van koop op afbetaling, die in artikel 7A:1576 lid 1 BW als volgt is gedefinieerd: “Koop en verkoop op afbetaling is de koop en verkoop, waarbij partijen overeenkomen dat de koopprijs wordt betaald in termijnen, waarvan er twee of meer verschijnen, nadat de verkochte zaak aan de koper is afgeleverd.” Koop op afbetaling is weer een bijzondere vorm van de koopovereenkomst, die als wezenskenmerk heeft dat de verkoper verplicht is de eigendom van de zaak - of het vermogensrecht - over te dragen (artikel 7:9 lid 1 BW; vgl. artikel 7:47 BW).
Naar het oordeel van de rechtbank strekt de overeenkomst inzake Korting Kado niet tot (eigendoms-)overdracht van de aandelen. Aan het einde van de looptijd van de overeenkomst heeft de klant de keuze tussen verlenging van de overeenkomst, uitlevering van de aandelen onder aflossing van de lening of verkoop van de aandelen onder verrekening van de opbrengst met de lening en hetzij uitkering van het surplus, hetzij aflossing van de restschuld. In de praktijk kiezen bijna alle klanten voor verkoop van de aandelen onder verrekening van de opbrengst met de lening. In dit geval is sprake van tussentijdse beëindiging van de overeenkomst, met verkoop van de aandelen onder verrekening van de opbrengst. De strekking van het product Korting Kado is daarom dat de klant gedurende de looptijd van de overeenkomst de aandelen least, na afloop de koerswinst incasseert en de aandelen weer verkoopt. Daarmee beantwoordt de overeenkomst niet aan de kenmerken van koop, die ziet op (eigendoms-)verkrijging door de koper, en daarmee evenmin aan die van huurkoop.
Deze conclusie wordt niet anders, omdat op enkele plaatsen in de overeenkomst is bepaald dat de klant van rechtswege eigenaar wordt onder de opschortende voorwaarde dat hij aan alle verplichtingen tegenover Dexia heeft voldaan (artikel 5 van de overeenkomst en artikel 2 van de bijzondere voorwaarden effecten lease). In de praktijk, en ook in dit geval, worden deze bepalingen immers niet nageleefd, doordat nagenoeg altijd verkoop van de aandelen plaatsvindt.
In de tweede plaats betaalt de klant gedurende de looptijd van de overeenkomst met zijn maandtermijnen slechts rente over de lening. Hij lost niets van de lening af. Aan het einde van de looptijd is de lening nog even groot als aan het begin. Zou de klant op dat moment de aandelen willen verwerven, dan zou hij opnieuw en voor de volledige aankoopsom financiering moeten vinden. Dit betekent dat aan de overeenkomst het wezenskenmerk van koop op afbetaling ontbreekt, namelijk betaling van de koopsom in termijnen. Dat brengt ook mee dat er geen sprake is van huurkoop.
De overeenkomst wijkt zozeer af van huurkoop, dat zij ook niet de strekking van huurkoop heeft (artikel 7A:1576h lid 2 BW): er is geen verplichting tot (eigendoms-)overdracht en er is geen sprake van afbetaling. De rechtbank, sector civiel, zal de zaak dan ook niet verwijzen naar de sector kanton.
X heeft in het kader van zijn beroep op dwaling doen aanvoeren dat hij destijds niet heeft begrepen dat hij een lening aanging en ook niet dat het om aandelen ging. Ter comparitie heeft hij verklaard: “Ik heb nooit begrepen dat het om aandelen ging. Ik begreep dat ik drie jaar lang maandelijks een bedrag van ƒ150,- moest inleggen en dat de inleg na drie jaar verdubbeld zou zijn. Ik heb wel een brochure ontvangen. Bij nader inzien heb ik deze toch niet ontvangen.“
Dexia heeft in verband met de brochure aangevoerd dat de standaard gang van zaken was dat de klant eerst werd gebeld en dat, na gebleken interesse in het product, de brochure werd toegezonden, waarna opnieuw telefonisch contact met de klant werd opgenomen. In het licht van die stelling van Dexia, is de rechtbank van oordeel dat X onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat hij de brochure heeft ontvangen. De rechtbank zal er daarom vanuit gaan dat hij de brochure wel heeft gekregen.
De klachtencommissie van het Dutch Securities Institute (hierna: DSI) heeft in haar uitspraken van 5 februari 2004 over het beroep op dwaling door klagers in die zaken het volgende overwogen:
“3.1. Bij de beoordeling van de klacht dient te worden vooropgesteld dat de door verweerder (Dexia, rechtbank) aangeboden effectenleaseconstructie impliceert dat verweerder op kosten van de wederpartij aandelen aankoopt, terwijl voor de wederpartij het resultaat van de constructie afhankelijk is van het rendement van die belegging in aandelen. Daarom moet worden aangenomen dat verweerder bij het aanbieden en uitvoeren van de overeenkomst is opgetreden als effectenbemiddelaar in de zin van artikel 1, b, 1° WTE 1995. Hieruit vloeit voort dat verweerder jegens zijn wederpartijen de bijzondere zorg dient te betrachten waartoe een effecteninstelling als professionele en op het terrein van de effectenhandel bij uitstek deskundig te achten dienstverlener in het algemeen gehouden is.
3.2. Met betrekking tot de verschafte schriftelijke informatie omtrent het aangeboden effectenleaseproduct heeft het volgende te gelden.
3.2.1. De onderhavige effectenleaseconstructie vormt een samengestelde overeenkomst die voor het brede publiek waarop verweerder zich kennelijk richtte niet eenvoudig te doorgronden is. Het aangeboden product kent bovendien een bijzonder risico, voortvloeiend uit het onzekere koersverloop van de aan te kopen effecten tot aan het moment waarop die effecten door verweerder verkocht, dan wel aan de cliënt overgedragen zullen worden. Na ommekomst van de termijn waarvoor de overeenkomst is aangegaan, resteert een schuld indien de te verkopen of aan de cliënt over te dragen aandelen minder waard zullen zijn dan het bedrag waarvoor de aandelen zijn aangekocht, welk bedrag klager van verweerder heeft geleend. De kans dat de aandelen die op grond van de overeenkomst zijn aangekocht in de periode waarvoor deze is gesloten in waarde zouden dalen, is immers geenszins denkbeeldig. De omvang van deze (rest)schuld kan onder omstandigheden zelfs gelijk zijn aan dit bedrag, aangezien niet valt uit te sluiten dat de onderliggende aandelen op de einddatum van de overeenkomst waardeloos zullen zijn geworden.
Een en ander brengt mee dat verweerder behoorde toe te zien op een adequate voorlichting van potentiële afnemers van het effectenleaseproduct.
(...)
3.2.2. Van een belegger als klager die van de aanprijzing van het effectenleaseproduct kennis heeft genomen dient gevergd te worden dat hij het beschikbaar gestelde materiaal met de nodige nauwlettendheid bestudeerde. Maatstaf daarbij is de verwachting van een niet ter zake deskundige, doch aandachtige en oplettende consument. Deze maatstaf dient ook aangelegd te worden ten aanzien van de voorlichting over een tamelijk complexe beleggingsconstructie, aangezien de beslissing om een bedrag - dat bezien tegen de achtergrond van inkomens- en vermogenspositie van de betrokkene veelal niet onaanzienlijk is - in effecten te beleggen een eigen verantwoordelijkheid voor de belegger meebrengt. Van klager mag worden verwacht dat deze met de nodige aandacht en oplettendheid kennis heeft genomen van de schriftelijke stukken en zich rekenschap heeft gegeven van de inhoud daarvan.
3.2.3. (...) Het is aan de Commissie bekend dat in het informatiemateriaal betreffende het onderhavige effectenleaseproduct dat verweerder placht te verstrekken sterk de nadruk wordt gelegd op een verwachting van aanhoudend gunstige rendementen op aandelenbeleggingen.
Naar het oordeel van de Commissie kan niet worden gezegd dat, op het moment waarop verweerder deze informatie beschikbaar stelde, in deskundige kring de stellige verwachting bestond dat de aandelenkoersen een aanhoudende en min of meer belangrijke stijging zouden blijven vertonen. De suggestie van bestendige koersstijgingen tot het moment waarop de effectenleaseconstructie tot uitkering zou moeten komen, zoals in de door verweerder beschikbaar gestelde informatie wordt gedaan, weerspiegelt een grotere zekerheid dan verantwoord is. Van een effectendeskundige moet immers worden verwacht dat hij ook rekening houdt met langdurige en ingrijpende koersdalingen. Dit klemt te meer omdat de door verweerder uitgegeven informatie wel buitengewoon nauwgezet bestudeerd en nagerekend moet worden om te beseffen dat alleen al om de kosten van de geldlening te evenaren tamelijk grote koersstijgingen vereist zouden zijn. Daar staat tegenover dat deze informatie duidelijk de waarschuwing inhield dat in het verleden behaalde rendementen geen garantie voor de toekomst bieden en dat de waarde van beleggingen in aandelen kan fluctueren; dusdoende is erop gewezen dat het beleggen in aandelen risico’s meebrengt en een garantie van koersstijgingen niet gegeven kon worden, waardoor de suggestie van bestendige koersstijgingen tot op zekere hoogte wordt gerelativeerd.
3.2.4. De Commissie heeft vastgesteld dat in de door klager ondertekende overeenkomst, waarvan klager tevoren kennis heeft kunnen nemen, uitdrukkelijk is vermeld welk bedrag de “(totale) leasesom” beslaat, bestaande uit een hoofdsom en daarover verschuldigde rente, door klager in beginsel te voldoen door maandelijkse betalingen. Ook is in die overeenkomst ondubbelzinnig te vinden dat verweerder door het bedrag van de hoofdsom aandelen zal verwerven die aan klager geleverd worden onder de voorwaarde dat klager aan al de verplichtingen jegens verweerder zal hebben voldaan en dat het restant van de hoofdsom zal worden verrekend met de verkoopopbrengst van de waarden.
Naar het oordeel van de Commissie heeft klager uit de tekst van de voorwaarden van deze overeenkomst redelijkerwijs kunnen en moeten begrijpen dat de “lease-som” een geldlening betreft, die geheel - hoofdsom plus rente - aan verweerder (terug)betaald moet worden, waarbij de door verweerder aangekochte en voorwaardelijk aan klager geleverde aandelen op het overeengekomen tijdstip aangewend konden worden om het nog resterende bedrag van de schuld te voldoen.
3.2.5. Dit alles overziende is de Commissie van oordeel dat de klacht, voor zover deze ertoe strekt dat klager in die mate onjuist is voorgelicht dat zich een wilsgebrek voordoet ten gevolge waarvan de overeenkomst vernietigbaar is, geen doel treft. Gelet op de inhoud van de overeenkomst en de daarbij gevoegde “Bijzondere Voorwaarden Effectenlease” waarover klager bij het aangaan van de lease-overeenkomst kon beschikken en in aanmerking genomen, enerzijds, de eisen die daaromtrent uit een oogpunt van informatieverschaffing aan verweerder moeten worden gesteld en, anderzijds, de mate van onderzoek die van klager mocht worden verwacht, kan niet met vrucht worden volgehouden dat klager in dwaling is gebracht of misleid.”
De rechtbank neemt deze beslissing en motivering over. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de brochure voldoende duidelijk dat het ging om aandelen die werden gefinancierd door een lening. In de door X ondertekende overeenkomst staat verder het woord rente diverse keren genoemd. Een gemiddelde oplettende lezer moet uit het woord rente hebben kunnen afleiden dat het om een lening ging, al geeft het te denken dat het woord lening in de overeenkomst niet voorkomt. In het licht van de tekst van de brochure en het woord rente in de overeenkomst heeft X onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat hij niet heeft begrepen dat het om een lening en om aandelen ging. Weliswaar is ter comparitie gebleken dat X zeer gebrekkig Nederlands spreekt, maar hij heeft niet aangevoerd dat hij daardoor niet heeft begrepen dat hij een lening aanging voor de koop van aandelen.
De stelling van X dat Dexia hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de financiële risico’s van de onderliggende constructie, is niet nader onderbouwd. Uit de brochure Korting Kado blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk wat de constructie inhoudt en wat de daarmee samenhangende risico’s zijn. Nu ervan moet worden uitgegaan dat X de brochure heeft ontvangen, heeft X zijn stelling onvoldoende onderbouwd.
Het bovenstaande brengt mee dat er onvoldoende is gesteld of gebleken om het beroep van X op dwaling te honoreren. Voor zover X werkelijk heeft gedwaald, moet deze dwaling voor zijn rekening blijven, nu onvoldoende is gesteld om daarover ander te kunnen oordelen. Dat geldt temeer nu het slecht beheersen van het Nederlands een omstandigheid is die in beginsel voor rekening van de betreffende persoon komt. Overigens is ook geen vernietiging van de overeenkomst gevorderd.
X heeft in zijn akte na comparitie (voor het eerst) aangevoerd dat Dexia een draagkrachtmeting had moeten doen, anders dan een BKR-toetsing. Deze stelling is niet nader uitgewerkt. Nu bovendien niet is gesteld (en evenmin is gebleken) dat er causaal verband bestaat tussen het niet uitvoeren van die draagkrachtmeting en het aangaan van de overeenkomst, zal de rechtbank deze stelling als onvoldoende onderbouwd passeren.
X heeft voorts in de akte na comparitie (ook voor het eerst) gesuggereerd dat de rechtbank haar beslissing zou kunnen aanhouden totdat de rapportage van de Geschillencommissie Aandelenlease onder voorzitterschap van Y is gepresenteerd. De rechtbank gaat niet op deze suggestie in. Recent is gebleken dat de bemiddelingspoging in ieder geval voorlopig geen succes heeft gehad. Bovendien is de rechtbank niet gebonden aan de bevindingen van de commissie Y.
Uit het bovenstaande volgt dat er geen redenen zijn waarom X de door Dexia gevorderde hoofdsom niet zou hoeven te betalen. De hoofdsom zal daarom worden toegewezen.
X heeft verweer gevoerd tegen de gevorderde contractuele rente. Hij heeft betwist dat tussen partijen de bijzondere voorwaarden zijn overeengekomen op grond waarvan Dexia aanspraak maakt op deze rente. De rechtbank verwerpt dit verweer. Op de door X ondertekende overeenkomst staat duidelijk vermeld dat het rentepercentage 1,03% bedraagt, terwijl uit de tekst van de overeenkomst onder punt 7 blijkt dat de bijzondere voorwaarden aan de achterzijde van die overeenkomst zijn afgedrukt. Derhalve valt niet in te zien waarom de contractuele rente van 1,03% niet zou gelden, zeker niet nu de stelling van X verder niet is uitgewerkt.
Dexia heeft de rente gevorderd met ingang van 9 april 2002. Tegen die ingangsdatum heeft X geen verweer gevoerd, maar de rechtbank dient ambtshalve vast te stellen vanaf wanneer er sprake was van verzuim. Artikel 11 van de bijzondere voorwaarden effecten lease, die van toepassing zijn op de gesloten overeenkomst, vermeldt dat in geval van tussentijdse beëindiging een eventueel tekort binnen 14 dagen na dagtekening van de afrekening moet worden voldaan. Nu in dit geval sprake is geweest van tussentijdse beëindiging, brengt deze bepaling mee dat verzuim in beginsel zonder ingebrekestelling is ingetreden 14 dagen na dagtekening van de afrekening. Uit de door Dexia overgelegde stukken is echter niet duidelijk geworden wat de dagtekening van die afrekening is. Op de afrekening is immers als koersdatum 9-4-2002 vermeld, terwijl uit de als prod. 5 bij dagvaarding overgelegde brief d.d. 6 februari 2003 lijkt te volgen dat de afrekening toen pas aan X is verzonden. Bovendien heeft X de ontvangst van de brief van 6 februari 2003 betwist. De rechtbank zal daarom uitgaan van de brief van 20 juni 2003, die een termijn van vijf dagen na dagtekening geeft, waarna de vordering zal worden verhoogd met de contractuele rente. Er zal daarom van worden uitgegaan dat verzuim op 25 juni 2003 ingetreden, zodat de rechtbank de rente vanaf die datum zal toewijzen.
X heeft voorts verweer gevoerd tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Dit verweer slaagt, nu het door Dexia ingeschakelde incassobureau niet meer heeft gedaan dan het versturen van (herhaalde) aanmaningen. Toen de procedure werd ingeleid verschoten de daarmee gemoeide kosten van kleur en werden het proceskosten waarvoor de proceskostenveroordeling geacht moet worden een vergoeding in te sluiten. De gevorderde bedragen terzake van buitengerechtelijke kosten en de BTW daarover zullen derhalve worden afgewezen.
Het bovenstaande brengt mee dat de vordering van Dexia grotendeels zal worden toegewezen. X zal worden veroordeeld in de proceskosten.
veroordeelt X om aan Dexia tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 5.010,50 (zegge: vijfduizend en tien euro en 50 eurocent), te vermeerderen met de contractuele rente van 1,03% per maand vanaf 25 juni 2003 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt X in de kosten van de procedure; de kosten worden, voor zover aan de zijde van Dexia gevallen, begroot op totaal € 1.153,66 (€ 326,16 wegens verschotten en € 827,50 wegens salaris procureur);
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis, mr. F.M. Smit en mr. F.J. de Vries, en uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2004.
de griffier de voorzitter