Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 105881 / HA ZA 03-1879
Datum vonnis: 16 juni 2004
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
advocaat mr. H. Post te Helmond,
X,
wonende te Elst,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. W.H.B.K. Brunet de Rochebrune,
advocaat mr. H.W. Bemelmans te Nijmegen.
De partijen worden hierna Dexia en X genoemd.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 11 februari 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Ten slotte is vonnis bepaald.
Dexia is rechtsopvolger van Bank Labouchere N.V., die handelde onder de handelsnaam Legio Lease. Met Dexia wordt hierna ook - en vooral - Bank Labouchere (Legio Lease) bedoeld.
Op 10 mei 2000 hebben Dexia en X een zogenaamde Winstverdriedubbelaar afgesloten. Dit is een aandelenleaseconstructie, waarvan de inhoud in rechtsoverweging 4.1 zal worden weergegeven.
Op het door X ingevulde aanmeldingsformulier staat voorgedrukt in de kop vermeld: “JA, ook ik wil al over drie jaar een hoog belastingvrij bedrag uitbetaald krijgen. Ik heb de brochure gelezen. Koop nu voor mij het eerste pakket aandelen ABN-AMRO, Ahold en ING.” X heeft op dit formulier een maandbedrag aangekruist van ƒ 250,-. Daarachter staat vermeld: “Verwachte belastingvrije uitbetaling na drie jaar* ƒ 20.654,00”. Onder aan het formulier staat: “*Bij 14% gemiddelde koersstijging per jaar. Resultaten uit het verleden zijn geen garantie voor de toekomst.”
X heeft tegelijk met de overeenkomst een rekenvoorbeeld gekregen, waarin diverse mogelijkheden zijn uitgewerkt, van een koersdaling van 2% waarbij een negatief bedrag resteert, tot een koersstijging van 20%. Het rekenvoorbeeld vermeldt dat de waarde van de belegging kan fluctueren en dat in het verleden behaalde resultaten geen garantie bieden voor de toekomst. Vermeld wordt ook dat over de laatste 6 periodes van drie jaar de stijging van het aandelenpakket ABN-AMRO, Ahold en ING gemiddeld 26,7 % per jaar was en dat de AEX sinds 1983 is gestegen met gemiddeld ruim 17% per jaar.
In het rekenvoorbeeld is het percentage van 14% vetgedrukt.
Bij de overeenkomst zat voorts een belastingadvies van Y van 24 januari 2000, waarin de constructie van de Winstverdriedubbelaar wordt uitgelegd en de fiscale gevolgen daarvan worden vermeld. In dit advies komt het woord lening en het woord koersverliezen voor.
Volgens de overeenkomst bedroeg het totaal van de aankoopbedragen voor aandelen € 19.479,60. De totaal overeengekomen leasesom bedroeg € 23.566,68. Het gedurende 36 termijnen te betalen maandbedrag was € 113,53. De totaal te betalen rente bedroeg € 4.087,08. Het maandelijkse rentepercentage is 0,96%.
X heeft op enig moment ook een brochure Winstverdrie-dubbelaar ontvangen. Deze vangt aan met de navolgende alinea:
“Ook u kunt al over 3 jaar een DRIEdubbele winst van maar liefst ƒ 20.654,- ontvangen. Belastingvrij! Hiervoor heeft Legio-Lease speciaal voor u een uniek plan ontwikkeld: de WinstVerDriedubbelaar. Wegens enorm succes bieden wij dit plan nogmaals aan. Meer dan 100.000 tevreden cliënten doen al mee. U kunt al deelnemen vanaf ƒ 50,- per maand. In deze brochure leggen wij u graag uit hoe het werkt.”
In de brochure wordt voorgerekend dat de nettowinst bij een maandelijkse betaling van ƒ 250,- ƒ 20.654,19 zal zijn bij een koersstijging van 14% per jaar en bij een maandelijkse betaling van
ƒ 500,- ƒ 41.309,82. Ook worden rekenvoorbeelden gegeven in het geval van een maandbedrag van ƒ 250,- bij verschillende koersstijgingen. Daarin is vermeld dat bij een koersstijging van 6% het effectieve rendement per jaar -6,3% is. Daarop volgt de navolgende passage:
“Over de laatste 6 periodes van 3 jaar bedroeg de stijging van het aandelenpakket ABN-AMRO, Ahold en ING gemiddeld 26,7% per jaar (peildatum 31 december). In bovenstaand prognosevoorbeeld wordt uitgegaan van een gemiddelde koersstijging van 14% per jaar, dus bijna de helft lager. Ter vergelijking: de AEX-index, de officiële graadmeter van de AEX-effectenbeurs, steeg sinds haar ontstaan begin 1983 met gemiddeld ruim 17% per jaar. De waarde van uw belegging kan fluctueren. In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst.”
In de brochure staat voorts vermeld:
“Zou de verkoop van de aandelen onverhoopt minder opbrengen dan de aankoopprijs, dan zou u het verschil moeten
bijbetalen. U kunt dan desgewenst gebruik maken van de verlengingsgarantie.”
Dexia heeft X een eindafrekening gestuurd met koersdatum 9 mei 2003. Daaruit blijkt dat de gekochte aandelen € 8.791,20 hebben opgebracht, dat X nog € 19.593,13 moest betalen en dat per saldo een door hem te betalen bedrag resteert van € 10.801,93.
Het geschil in conventie en in reconventie
Dexia vordert – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – X te veroordelen tot betaling van € 12.089,29, vermeerderd met de contractuele rente ad 0,96% per maand, althans de wettelijke rente, over € 10.801,93, vanaf 6 september 2003, met veroordeling van X in de kosten van dit geding.
Het gevorderde bedrag is opgebouwd uit de hoofdsom uit hoofde van de leaseovereenkomst ad € 10.801,93, contractuele rente van 9 mei tot en met 5 september 2003 ad € 357,97, buitengerechtelijke incassokosten ad € 781,-- en BTW over de buitengerechtelijke incassokosten ad € 148,39.
Dexia heeft bij akte, gevoegd bij de conclusie van antwoord in reconventie, haar eis in reconventie voorwaardelijk gewijzigd voor het geval haar vordering in conventie zou worden afgewezen en de vordering van X in reconventie (gedeeltelijk) wordt toegewezen. Dexia vordert voor dat geval veroordeling tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomst genoemde effecten minus de waarde van bedoelde effecten op de datum van verkoop. Een en ander op basis van art. 6:278 BW.
X heeft gemotiveerd verweer gevoerd. In reconventie heeft X gevorderd te verklaren voor recht dat de overeenkomst rechtsgeldig is vernietigd op grond van dwaling, alsmede te verklaren voor recht dat Dexia aansprakelijk is voor de toerekenbare tekortkoming van haar rechtsvoorganger jegens X op grond van schending van haar zorgplicht. Voorts vordert X Dexia te veroordelen zijn inleg ad (36 x € 113,45 =) € 4.084,20 te retourneren, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 27 januari 2004, op grond van de vernietigde overeenkomst. Alles met veroordeling van Dexia in de kosten van het geding.
Dexia heeft in reconventie gemotiveerd verweer gevoerd.
De beoordeling in conventie en in reconventie
Het gaat in deze zaak om een overeenkomst van aandelenlease met de naam Winstverdriedubbelaar. De overeenkomst houdt in essentie in dat de klant geld leent van Dexia, waarmee de klant aandelen in ABN-Amro, Ahold en ING koopt. De aankoop vindt plaats in drie, in hoeveelheid gelijke tranches: de eerste ten tijde van het sluiten van de koop, de tweede na een jaar, de derde na twee jaar. De aankoopkoers van de tweede en de derde tranche is gelijk aan de aankoopkoers van de eerste tranche. Dexia sluit in verband hiermee een optie met een derde. Dexia is rechthebbende op de aandelen, totdat de klant de lening heeft afgelost. De klant betaalt maandelijks rente over het geleende bedrag. De looptijd van de overeenkomst is drie jaar. Aan het einde van de looptijd heeft de klant de keuze tussen 1) verlenging van de overeenkomst, 2) uitlevering van de aandelen tegen aflossing van de lening en 3) verkoop van de aandelen onder verrekening van de verkoopprijs met de lening. Na deze verrekening kan er een surplus zijn, dat wordt uitgekeerd aan de klant, of een restschuld die moet worden afgelost door de klant. In de praktijk kiezen bijna alle klanten voor verkoop van de aandelen (variant 3).
X heeft, evenals vele anderen, de Winstverdriedubbelaar afgesloten in de hoop op de beurs een flinke winst te maken. De aandelenkoersen zijn echter tijdens de looptijd van de overeenkomst aanzienlijk gedaald. Dexia heeft de aandelen na verstrijken van de looptijd van de overeenkomst verkocht en de opbrengst verrekend met de lening. Na verrekening is er nog een restschuld. Dexia vordert betaling van de restschuld. In conventie staat de vraag centraal of Dexia dit bedrag kan terugvorderen van X, in reconventie of Dexia de reeds betaalde rentetermijnen dient terug te betalen aan X.
Voor de beoordeling van Xs zaak zijn van belang:
- X is administratief medewerker;
- zijn bruto-maandinkomen was in 2000 € 1.800,- à 1.900,-;
- hij had in 2000 geen vermogen.
X stelt dat hij de overeenkomst heeft gesloten onder invloed van dwaling. Hij stelt dat Dexia niet heeft gewezen op de financiële risico’s, in het bijzonder dat zij niet heeft aangegeven dat er werd belegd met geleend geld en dat hij het risico liep dat hij aan het einde van de looptijd van de overeenkomst een restschuld zou moeten aflossen.
De klachtencommissie van het Dutch Securities Institute (hierna: DSI) heeft in haar uitspraken van 5 februari 2004 over het beroep op dwaling door klagers in die zaken het volgende overwogen:
“3.1. Bij de beoordeling van de klacht dient te worden vooropgesteld dat de door verweerder (Dexia, rechtbank) aangeboden effectenleaseconstructie impliceert dat verweerder op kosten van de wederpartij aandelen aankoopt, terwijl voor de wederpartij het resultaat van de constructie afhankelijk is van het rendement van die belegging in aandelen. Daarom moet worden aangenomen dat verweerder bij het aanbieden en uitvoeren van de overeenkomst is opgetreden als effectenbemiddelaar in de zin van artikel 1, b, 1° WTE 1995. Hieruit vloeit voort dat verweerder jegens zijn wederpartijen de bijzondere zorg dient te betrachten waartoe een effecteninstelling als professionele en op het terrein van de effectenhandel bij uitstek deskundig te achten dienstverlener in het algemeen gehouden is.
3.2. Met betrekking tot de verschafte schriftelijke informatie omtrent het aangeboden effectenleaseproduct heeft het volgende te gelden.
3.2.1. De onderhavige effectenleaseconstructie vormt een samengestelde overeenkomst die voor het brede publiek waarop verweerder zich kennelijk richtte niet eenvoudig te doorgronden is. Het aangeboden product kent bovendien een bijzonder risico, voortvloeiend uit het onzekere koersverloop van de aan te kopen effecten tot aan het moment waarop die effecten door verweerder verkocht, dan wel aan de cliënt overgedragen zullen worden. Na ommekomst van de termijn waarvoor de overeenkomst is aangegaan, resteert een schuld indien de te verkopen of aan de cliënt over te dragen aandelen minder waard zullen zijn dan het bedrag waarvoor de aandelen zijn aangekocht, welk bedrag klager van verweerder heeft geleend. De kans dat de aandelen die op grond van de overeenkomst zijn aangekocht in de periode waarvoor deze is gesloten in waarde zouden dalen, is immers geenszins denkbeeldig. De omvang van deze (rest)schuld kan onder omstandigheden zelfs gelijk zijn aan dit bedrag, aangezien niet valt uit te sluiten dat de onderliggende aandelen op de einddatum van de overeenkomst waardeloos zullen zijn geworden.
Een en ander brengt mee dat verweerder behoorde toe te zien op een adequate voorlichting van potentiële afnemers van het effectenleaseproduct.
(...)
3.2.2. Van een belegger als klager die van de aanprijzing van het effectenleaseproduct kennis heeft genomen dient gevergd te worden dat hij het beschikbaar gestelde materiaal met de nodige nauwlettendheid bestudeerde. Maatstaf daarbij is de verwachting van een niet ter zake deskundige, doch aandachtige en oplettende consument. Deze maatstaf dient ook aangelegd te worden ten aanzien van de voorlichting over een tamelijk complexe beleggingsconstructie, aangezien de beslissing om een bedrag - dat bezien tegen de achtergrond van inkomens- en vermogenspositie van de betrokkene veelal niet onaanzienlijk is - in effecten te beleggen een eigen verantwoordelijkheid voor de belegger meebrengt. Van klager mag worden verwacht dat deze met de nodige aandacht en oplettendheid kennis heeft genomen van de schriftelijke stukken en zich rekenschap heeft gegeven van de inhoud daarvan.
3.2.3. (...) Het is aan de Commissie bekend dat in het informatiemateriaal betreffende het onderhavige effectenleaseproduct dat verweerder placht te verstrekken sterk de nadruk wordt gelegd op een verwachting van aanhoudend gunstige rendementen op aandelenbeleggingen.
Naar het oordeel van de Commissie kan niet worden gezegd dat, op het moment waarop verweerder deze informatie beschikbaar stelde, in deskundige kring de stellige verwachting bestond dat de aandelenkoersen een aanhoudende en min of meer belangrijke stijging zouden blijven vertonen.
De suggestie van bestendige koersstijgingen tot het moment waarop de effectenleaseconstructie tot uitkering zou moeten komen, zoals in de door verweerder beschikbaar gestelde informatie wordt gedaan, weerspiegelt een grotere zekerheid dan verantwoord is. Van een effectendeskundige moet immers worden verwacht dat hij ook rekening houdt met langdurige en ingrijpende koersdalingen. Dit klemt te meer omdat de door verweerder uitgegeven informatie wel buitengewoon nauwgezet bestudeerd en nagerekend moet worden om te beseffen dat alleen al om de kosten van de geldlening te evenaren tamelijk grote koersstijgingen vereist zouden zijn. Daar staat tegenover dat deze informatie duidelijk de waarschuwing inhield dat in het verleden behaalde rendementen geen garantie voor de toekomst bieden en dat de waarde van beleggingen in aandelen kan fluctueren; dusdoende is erop gewezen dat het beleggen in aandelen risico’s meebrengt en een garantie van koersstijgingen niet gegeven kon worden, waardoor de suggestie van bestendige koersstijgingen tot op zekere hoogte wordt gerelativeerd.
3.2.4. De Commissie heeft vastgesteld dat in de door klager ondertekende overeenkomst, waarvan klager tevoren kennis heeft kunnen nemen, uitdrukkelijk is vermeld welk bedrag de “(totale) leasesom” beslaat, bestaande uit een hoofdsom en daarover verschuldigde rente, door klager in beginsel te voldoen door maandelijkse betalingen. Ook is in die overeenkomst ondubbelzinnig te vinden dat verweerder door het bedrag van de hoofdsom aandelen zal verwerven die aan klager geleverd worden onder de voorwaarde dat klager aan al de verplichtingen jegens verweerder zal hebben voldaan en dat het restant van de hoofdsom zal worden verrekend met de verkoopopbrengst van de waarden.
Naar het oordeel van de Commissie heeft klager uit de tekst van de voorwaarden van deze overeenkomst redelijkerwijs kunnen en moeten begrijpen dat de “lease-som” een geldlening betreft, die geheel - hoofdsom plus rente - aan verweerder (terug)betaald moet worden, waarbij de door verweerder aangekochte en voorwaardelijk aan klager geleverde aandelen op het overeengekomen tijdstip aangewend konden worden om het nog resterende bedrag van de schuld te voldoen.
3.2.5. Dit alles overziende is de Commissie van oordeel dat de klacht, voor zover deze ertoe strekt dat klager in die mate onjuist is voorgelicht dat zich een wilsgebrek voordoet ten gevolge waarvan de overeenkomst vernietigbaar is, geen doel treft. Gelet op de inhoud van de overeenkomst en de daarbij gevoegde “Bijzondere Voorwaarden Effectenlease” waarover klager bij het aangaan van de lease-overeenkomst kon beschikken en in aanmerking genomen, enerzijds, de eisen die daaromtrent uit een oogpunt van informatieverschaffing aan verweerder moeten worden gesteld en, anderzijds, de mate van onderzoek die van klager mocht worden verwacht, kan niet met vrucht worden volgehouden dat klager in dwaling is gebracht of misleid.”
De rechtbank neemt deze beslissing en motivering over. De bijzondere omstandigheden van dit geval maken de beoordeling niet anders. X heeft ter comparitie van partijen nog verklaard dat hij wist dat “als je met zoiets in zee gaat, je kans op verlies hebt”. Bij de beoordeling kan dan ook in het midden blijven of X de brochure voor of na het sluiten van de overeenkomst heeft ontvangen, nu hij reeds op basis van de overige informatie redelijkerwijs had kunnen en moeten begrijpen dat hij met geleend geld belegde in aandelen ABN Amro, Ahold en ING en dat hij het risico liep aan het einde met een restschuld te worden geconfronteerd. Dit betekent dat het beroep van X op dwaling (artikel 6:228 BW) faalt. Nu van dwaling geen sprake was, kon X de overeenkomst op 27 januari 2004 ook niet rechtsgeldig vernietigen.
Het (subsidiaire) verweer van X dat Dexia toerekenbaar tekort is geschoten in haar zorgplicht door niet te informeren naar zijn financiële positie of zijn beleggingsdoelstellingen, kan bij de beoordeling van het geschil in conventie buiten beschouwing blijven. Anders dan X meent, brengt een eventuele toerekenbare tekortkoming van Legio Lease in de nakoming van haar verbintenissen uit deze overeenkomst op zichzelf nog niet mee dat X wordt ontheven uit zijn betalingsverplichting. Nu hij de ontbinding van de overeenkomst heeft ingeroepen noch gevorderd, is de overeenkomst en daarmee de betalingsverplichting van X in stand gebleven. Daarnaast heeft X evenmin een beroep op verrekening gedaan met een vordering tot schadevergoeding.
Een en ander brengt mee dat X gehouden is ter nakoming van de tussen partijen geldende overeenkomst een bedrag van € 10.801,93 te voldoen vermeerderd met de overeengekomen rente van 0,96% vanaf 9 mei 2003.
Overige verweren in conventie
De vordering terzake van buitengerechtelijke kosten moet aan Dexia worden ontzegd. Uitgangspunt bij vergoeding van buitengerechtelijke kosten is dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Dexia heeft wel gesteld dat de gevorderde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en een omschrijving van de verrichtingen gegeven, maar niet is gebleken dat die verrichtingen meer of anders zijn dan die ter voorbereiding van de processtukken en ter instructie van de zaak.
Derhalve dient er van te worden uitgegaan, dat vóór de aanvang van het geding geen andere of meer kosten zijn gemaakt dan die welke ter voorbereiding van een geding in het algemeen redelijk en noodzakelijk zijn. Die kosten moeten worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor in de artikelen 237 en 239 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
Nu de vordering van Dexia in conventie grotendeels wordt toegewezen, is de voorwaarde waaronder Dexia haar eis heeft gewijzigd niet vervuld, zodat deze eiswijziging niet hoeft te worden behandeld.
Gelet op hetgeen in conventie is overwogen, dient de vordering van X om te verklaren voor recht dat de overeenkomst rechts-geldig is vernietigd wegens dwaling aan hem te worden ontzegd, evenals zijn vordering om Dexia te veroordelen zijn maandelijkse inleg te retourneren op grond van die (ten onrechte) vernietigde overeenkomst.
Ten aanzien van de vordering om voor recht te verklaren dat Dexia aansprakelijk is voor de toerekenbare tekortkoming van haar rechtsvoorganger jegens X op grond van schending van haar zorgplicht door niet te informeren naar zijn financiële positie of zijn beleggingsdoelstellingen, geldt het volgende.
X heeft in dat verband een beroep gedaan op de algemene zorgplicht die op een effecteninstelling rust en op artikel 28 lid 1 van de destijds geldende Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (hierna: NR 1999). Dexia heeft daartegen verweer gevoerd.
De klachtencommissie DSI heeft daarover in de eerder aangehaalde uitspraken van 5 februari 2004 als volgt overwogen:
“3.3.1. Verweerder heeft gesteld dat het aanbieden van het “kant en klare” beleggingsproduct, waarin de wederzijdse verplichtingen volledig zijn vastgelegd, meebrengt dat de cliënt (tot aan het einde van de contractsduur) geen verdere beslissingen omtrent effectentransacties meer behoeft te nemen, zodat het “know your customer” beginsel dat effecteninstellingen bij hun dienstverlening in het algemeen in acht moeten nemen, hier geheel buiten toepassing moet blijven.
De Commissie heeft hierboven reeds overwogen dat zij verweerder niet volgt in diens standpunt dat de zorgvuldigheidseisen die in het algemeen aan de dienstverlening van een effecteninstelling worden gesteld in het geheel niet toepasselijk zijn op het aanbieden van het onderhavige effectenleaseproduct. In het hiernavolgende zal de Commissie uiteenzetten waartoe de toepassing van die zorgvuldigheidseisen in dit geval moet leiden.
3.3.2 Uit de aard van de effectenleaseconstructie, zoals die is aangeboden, vloeit voort dat de potentiële belegger in belangrijke mate kon beoordelen of die constructie in beginsel geschikt was om aan zijn beleggingsoogmerk te voldoen. Het bedrag waarvoor in effecten wordt geïnvesteerd, de aard van die effecten en de duur van de investering zijn immers voor de belegger op voorhand volledig kenbaar. Dat neemt niet weg dat verweerder zich tenminste rekenschap behoorde te geven van de vraag of zijn potentiële wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan de uit het contract voortvloeiende verplichtingen te voldoen.
3.3.3. Derhalve heeft verweerder naar het oordeel van de Commissie in ieder geval ten aanzien van de bij zijn wederpartij redelijkerwijs te verwachten bestedingsruimte ontoereikende zorg betracht. In dat verband overweegt de Commissie het volgende.
De omvang van de op een effecteninstelling rustende zorgplicht wordt bepaald door hetgeen de eisen van de redelijkheid en billijkheid, naar de aard van de contractuele en feitelijke verhoudingen tussen de effecteninstelling en haar cliënt, meebrengen.
Ten aanzien van de feitelijke verhouding tussen verweerder en zijn cliënten stelt de Commissie in algemene zin vast dat de aard van de effectenleaseconstructie en de wijze waarop die aan het brede publiek is aangeboden meebrengen dat verweerder erop bedacht diende te zijn dat tot zijn wederpartijen personen zouden behoren die niet over voldoende belangstelling voor, en inzicht in, beleggen beschikken om zich zelfstandig in beleggingstransacties te begeven. Weliswaar heeft de Commissie in het voorgaande vastgesteld dat klager uit de tekst van de door hem ondertekende overeenkomst en de daarbij gevoegde “Bijzondere Voorwaarden Effectenlease” redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat, afhankelijk van de waarde van de aandelen bij het expireren van de overeenkomst, een restschuld kon overblijven, doch verweerder had er rekening mee behoren te houden dat zijn wederpartij in het algemeen niet besefte en behoefde te beseffen in welke mate koersfluctuaties kunnen optreden.
Verweerder daarentegen had zich, als professionele en op dit terrein bij uitstek deskundig te achten dienstverlener, rekenschap moeten geven van de geenszins denkbeeldige kans dat zich ook langdurige koersdalingen zouden voordoen in de omvang waarin deze zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. Bovendien vloeit uit de wijze waarop verweerder de effectenlease-overeenkomst tot stand heeft doen komen voort dat hij zich in de onmogelijkheid heeft gebracht om na te gaan of er in individuele gevallen geen wanverhouding zou ontstaan tussen de betalingsverplichting die zijn wederpartij op zich nam en diens inkomens- en vermogenspositie. Dat is niet in overeenstemming met de zorgvuldigheid die van verweerder als effecteninstelling gevergd diende te worden, mede omdat verweerder zich bij het aanbieden van het effectenleaseproduct heeft gericht tot een breed publiek en verweerder bij het sluiten van de overeenkomsten geen enkele beperking heeft aangebracht ten aanzien van de omvang van de betalingsverplichtingen die zijn wederpartijen op zich konden nemen.
(...)
3.3.6. Gezien het voorgaande kan de klacht voor zover deze is gestoeld op het door verweerder handelen in strijd met artikel 28 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer verder buiten beschouwing blijven.”
De rechtbank neemt deze beslissing en motivering over. Zij voegt daar voor dit concrete geval aan toe, dat X met een bruto-maandinkomen van € 1.800,- à 1.900,- en zonder enig vermogen, onvoldoende draagkracht had en heeft om de restschuld, zoals die nu is ontstaan, te voldoen. Zou Dexia destijds naar de financiële draagkracht hebben geïnformeerd, dan had zij X moeten afraden de Winstverdriedubbelaar met een inleg van ƒ 250,- per maand af te sluiten, gezien de hoogte van de mogelijke restschuld. De door Dexia uitgevoerde BKR-toets geldt niet als voldoening door Dexia aan haar zorgplicht, omdat uit die toets niet de draagkracht van A blijkt. Omdat zij X niet heeft afgeraden de Winstverdrie-dubbelaar met een inleg van ƒ 250,- per maand af te sluiten, heeft zij in strijd met haar zorgplicht gehandeld en heeft zij wanprestatie gepleegd. Zij is aansprakelijk voor de schade die X dientengevolge heeft geleden. De in dit verband gevorderde verklaring voor recht is derhalve toewijsbaar. Nu geen vergoeding van schade is gevorderd, zal dat in deze procedure verder buiten beschouwing blijven.
Aangezien de partijen in conventie en in reconventie over en weer gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld, zullen de kosten van de procedure in conventie en in reconventie worden gecompenseerd, met dien verstande dat beide partijen ieder hun eigen kosten dragen.
veroordeelt X aan Dexia te betalen € 10.801,93 (tienduizend-achthonderdeen euro en drieënnegentig eurocent), vermeerderd met de overeengekomen rente met ingang van 9 mei 2003 tot aan de dag der algehele voldoening,
verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad,
verklaart voor recht dat Dexia aansprakelijk is voor de schade ten gevolge van de toerekenbare tekortkoming van Legio Lease in de nakoming van haar verplichtingen jegens X,
in conventie en in reconventie:
compenseert de kosten van het geding, zo dat beide partijen ieder hun eigen kosten dragen,
ontzegt het meer en anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. O. Nijhuis, F.M. Smit en F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2004.
De griffier: De voorzitter: