ECLI:NL:RBARN:2004:AP1238

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
25 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
108481
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige concurrentie door ex-werknemers van B&L Etikettenfabriek B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 25 februari 2004 uitspraak gedaan in een kort geding tussen B&L Etikettenfabriek B.V. en verschillende gedaagden, waaronder ex-werknemers W en X, en de vennootschap Rijntex V.O.F. B&L, eiseres in conventie, vorderde onder andere een verbod op oneerlijke concurrentie en schadevergoeding van € 15.000,00. B&L stelde dat de gedaagden onrechtmatig handelden door gebruik te maken van vertrouwelijke informatie en materialen die zij tijdens hun dienstverband bij B&L hadden verkregen. De gedaagden betwistten deze beschuldigingen en voerden aan dat zij geen inbreuk maakten op auteursrechten en dat de klanten die overstapten naar hun nieuwe onderneming, AED, dit uit eigen beweging deden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor onrechtmatig handelen door W en X. De rechtbank stelde vast dat er geen non-concurrentiebeding was en dat de ex-werknemers in beginsel vrij waren om concurrentie te voeren. De rechter concludeerde dat B&L niet had aangetoond dat de gedaagden zich schuldig maakten aan notoir oneerlijk gedrag of dat er sprake was van onzorgvuldige concurrentie. De vorderingen van B&L werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

In reconventie vorderden de gedaagden de opheffing van de door B&L gelegde beslagen, maar ook deze vordering werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de beslagen niet vexatoir waren, omdat er nog steeds een mogelijkheid bestond dat er onrechtmatige concurrentie zou kunnen worden vastgesteld na verder onderzoek. De kosten van de procedure werden eveneens aan de gedaagden opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 108481 / KG ZA 04-22
Datum vonnis: 25 februari 2004
Vonnis
in kort geding
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B&L ETIKETTENFABRIEK B.V.,
gevestigd te Groessen,
eiseres in conventie bij dagvaarding van 15 januari 2004,
verweerster in reconventie,
procureur mr. D.W. Peters,
tegen
1. W,
wonende te A,
2. X,
wonende te A,
3. de vennootschap onder firma
RIJNTEX V.O.F.,
gevestigd te Arnhem,
4. Y,
wonende te A,
5. Z,
wonende te A,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur mr. J.M.J. Huver.
Het verloop van de procedure
Eiseres -hierna zowel in conventie als in reconventie te noemen: B&L- heeft gedaagden ter terechtzitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding. Gedaagden hebben geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen en daarbij een eis in reconventie eis ingesteld als weergegeven in de overgelegde pleitnotities van hun raadsman. B&L heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen in reconventie. De raadslieden van partijen hebben de zaak bepleit. De raadsman van B&L eveneens overeenkomstig overgelegde pleitnotities. Zij hebben daarbij producties in het geding gebracht. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
De vaststaande feiten
1. B&L ontwerpt, vervaardigt en drukt etiketten. Gedaagden sub 1 en 2 -hierna te noemen, respectievelijk: W en X- zijn in dienst geweest bij B&L. In de arbeidsovereenkomst tussen B&L en W staat in artikel 8 onder andere:
“De werknemer verplicht zich omtrent alle zaken van de werkgever die hem uit hoofde van zijn bedrijfsfunctie bekend zijn, stipte geheimhouding te bewaren.”
2. Na beëindiging van hun dienstverband met B&L hebben W en X een onderneming gestart onder de naam Arnhemse Etiketten Drukkerij -hierna te noemen: AED. AED is ondergebracht in de vennootschap Rijntex V.O.F -gedaagde sub 3- waarvan de gedaagden sub 4 en 5 de enige vennoten zijn.
3. In opdracht van B&L heeft de particulier onderzoeker Veraart van Business Security Company -hierna te noemen: BSC- een onderzoek ingesteld om na te gaan of er sprake zou kunnen zijn van oneerlijke concurrentie dan wel of er eigendommen van B&L binnen AED aanwezig zouden zijn. In de conclusie van het door BSC op 26 november 2003 uitgebrachte rapport staat onder andere:
“Uit deze analyse bleek dat de nummering van de artikelen identiek waren aan die van B&L, met dien verstande dat eerst het getal 20 en vervolgens achter het productnummer het getal 03 is geplakt door AED.
De etiketten die de heer W meegegeven had aan de onderzoeker waren de etiketten die van B&L afkomstig zijn. Van alle etiketten, op 2 na, werden in de produktie van B&L de clichés met bijbehorende voorbeelden gevonden welke door de betreffende opdrachtgever aan B&L zijn gegeven voor produktie. Deze voorbeelden, welke eigendom zijn van B&L, worden door AED gebruikt als monstermateriaal.
De lay-out van de showmap van AED bleek identiek te zijn aan die van B&L. Om een dergelijke identieke map samen te stellen, kan men ervan uitgaan dat een voorbeeldmap bij B&L moet zijn meegenomen.”
4. Met verlof van de voorzieningenrechter van 11 december 2003 heeft B&L ten laste van gedaagden voor een vordering begroot op € 55.000,00 conservatoir beslag gelegd op -kort gezegd- de inboedel en computer(s) van AED waaronder begrepen de computer van X. Deze zaken zijn in bewaring gegeven van een door de voorzieningenrechter benoemde bewaarder.
De vorderingen
In conventie
1. B&L vordert -kort weergegeven- dat gedaagden bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. bevolen worden om gedurende een bepaalde termijn klanten van B&L niet te benaderen en/of te bedienen en/of daarmee zakelijke contacten te onderhouden, op straffe van het verbeuren van dwangsommen;
b. bevolen worden om schriftelijk opgave te doen van de namen van de klanten van B&L die door gedaagden worden bediend en/of schriftelijk dan wel mondeling zijn benaderd dan wel geoffreerd, op straffe van het verbeuren van dwangsommen;
c. bevolen worden om geen inbreuk te maken op auteursrecht van B&L, en om geen gebruik te maken van software met licentie op naam van B&L en software zonder licentie, en om geen gebruik te maken van de klantenbestanden en klantgegevens van B&L, één en ander op straffe van het verbeuren van dwangsommen;
d. bevolen worden om een onderzoek van hun computers toe te staan door een computerdeskundige, op straffe van het verbeuren van dwangsommen;
e. bevolen worden om opgave te doen van de netto- en brutowinst die gedaagden hebben genoten en de omzet die zij hebben behaald als gevolg van het bedienen van klanten van B&L, op straffe van het verbeuren van dwangsommen;
f. veroordeeld worden om aan B&L een voorschot op schadevergoeding te betalen;
g. veroordeeld worden in proceskosten.
2. B&L legt aan het gevorderde ten grondslag dat gedaagden onrechtmatig handelen jegens haar door haar oneerlijke concurrentie aan te doen met de kennis die W en X bij B&L hebben opgedaan over de werkwijze van B&L en de prijsafspraken die zij met haar klanten heeft gemaakt, en door gebruikmaking van promotiematerialen, auteursrechtelijk beschermde tekeningen en modellen, en software met haar klantenbestanden en -gegevens, voor welke software zij een licentie heeft. B&L stelt dat W en X die zaken van haar hebben ontvreemd, dan wel dat zij die hebben verduisterd. B&L stelt dat zij door de handelwijze van gedaagden klanten heeft verloren, waardoor zij schade lijdt. Zij vindt vergoeding aan haar van een voorschot van
€ 15.000,00 op de schadevergoeding redelijk.
3. Gedaagden voeren gemotiveerd verweer gevoerd tegen het gevorderde, waarop hierna voor zover nodig zal worden ingegaan.
In reconventie
4. Eisers vorderen -kort weergegeven- dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. de door B&L gelegde beslagen worden opgeheven;
b. B&L wordt veroordeeld om aan eisers een voorschot
op schadevergoeding te betalen;
c. B&L wordt veroordeeld in de proceskosten.
5. Eisers leggen aan het gevorderde ten grondslag dat de beslagen vexatoir zijn. Zij stellen daardoor schade te leiden en vinden vergoeding aan hun van een voorschot van € 5.000,00 op de schadevergoeding redelijk.
6. B&L voert gemotiveerd verweer tegen het gevorderde, waarop hierna voor zover nodig zal worden ingegaan.
De motivering van de beslissing
In conventie
1. B&L is met W en X geen non-concurrentiebeding ex artikel 7:653 BW overeengekomen. Daardoor heeft te gelden dat W en X als ex-werknemers van B&L haar in beginsel concurrentie mogen aandoen. Dit vloeit voort uit het stelsel van vrije mededinging. Wil er sprake zijn van ongeoorloofde concurrentie dan moet dat voortvloeien uit de specifieke omstandigheden van het geval die maken dat er sprake is van onrechtmatig handelen, hetzij doordat sprake is van notoir oneerlijk gedrag (zoals bijvoorbeeld misleiding of bedreiging) dat gepaard gaat met de concurrentie van de ex-werknemers, hetzij omdat door een optelsom van bijkomende omstandigheden (zie arrest Boogaard/Vesta, HR 9 december 1955, NJ 1956, 157) die concurrentie onzorgvuldig wordt. Wat deze laatste categorie van gevallen betreft geldt derhalve het louter (actief) werven van klanten van de voormalige werkgever door een ex-werknemer niet als genoegzame grond voor onrechtmatigheid. Volgens de doctrine (de voorzieningenrechter verwijst in het bijzonder naar de dissertatie van mr. F.B.J. Grapperhaus “Werknemersconcurrentie”, Monografieën Sociaal Recht 4, Kluwer, 1995, pag. 153-190) moet vanwege de in het arrest Boogaard/Vesta voorgeschreven criteria voor de vaststelling dat er sprake is van ongeoorloofde werknemersconcurrentie voldaan zijn aan verscheidene vereisten: (1) het gebruik maken van kennis en gegevens omtrent klanten opgedaan bij de voormalige werkgever, waardoor (2) stelselmatig en substantieel (3) duurzaam debiet van de voormalige werkgever wordt afgebroken. De voorzieningenrechter houdt deze analyse voor juist.
2. W en X betwisten dat zij materialen van B&L hebben ontvreemd/verduisterd. Zij stellen dat zij modellen gekregen hebben van Görges, een voormalige klant van B&L, die wilde overstappen naar AED. Volgens W en X rust er bovendien op de modellen geen auteursrecht. Ze stellen dat het in de branche heel gebruikelijk is dat een klant voor nieuwe drukken of aanpassingen modellen die een drukker voor hem heeft vervaardigd, afgeeft aan een andere drukker als hij daar naar overstapt. Zij betogen dat B&L op deze wijze zelf ook aan modellen van andere drukkers is gekomen. X erkent dat op zijn computer het zogenoemde Unit4-programma staat, waarvoor B&L een licentie heeft. Volgens hem was dit programma echter tijdens zijn dienstverband met B&L al geïnstalleerd om thuis te kunnen werken. Hij stelt dat er ten behoeve van AED geen gebruik is gemaakt van de van de klantenbestanden en -gegevens in dat programma. X stelt dat een computerdeskundige kan zien dat de bestanden in het programma al geruime tijd niet zijn geopend. Hij heeft verklaard dat hij desgewenst medewerking zal verlenen aan een onderzoek door een computerdeskundige. X voert verder aan dat AED inmiddels zelf een Unit4-programma met licentie heeft gekocht.
3. Tegenover de gemotiveerde betwisting van W en X heeft B&L haar stellingen onvoldoende onderbouwd. Voor die onderbouwing schiet ook het rapport van BSC tekort omdat dat op basis van wat losse feiten in wezen niet verder komt dan veronderstellingen ten aanzien van de aan W en X verweten ontvreemding/verduistering. Dat W het geheimhoudingsbeding in artikel 8 van de arbeidsovereenkomst heeft overtreden is onvoldoende gebleken. Daargelaten of het geheimhoudingsbeding dat X is aangegaan met Cadeaulage B.V. zich uitstrekt tot het dienstverband dat X met B&L had, zoals B&L betoogt, is onvoldoende gebleken van de overtreding van dat beding door X. Voor zowel W als X geldt dat zij uiteraard kennis en ervaring hebben opgedaan gedurende de tijd dat zij voor B&L werkzaam waren. Met beroep op een geheimhoudingsbeding kan B&L echter niet in redelijkheid van W en X vergen dat zij hun hoofd leegmaken van vakkennis die zij nu juist nodig hebben voor een bekwame beroepsuitoefening. Wat betreft het door B&L gestelde auteursrecht heeft te gelden dat niet door het voorbehouden van auteursrecht in haar algemene voorwaarden, de door B&L vervaardigde tekeningen en modellen auteursrechtelijk beschermd zijn. Voor het ontstaan van auteursrecht dient B&L bij de vervaardiging van tekeningen en modellen een zodanige creatieve prestatie te verrichten dat de tekeningen en modellen daardoor een oorspronkelijk karakter dragen. Dat B&L bij de vervaardiging een zodanige prestatie verricht, heeft zij onvoldoende aannemelijk gemaakt. Niet uitgesloten is dat een tekening of model op aanwijzing van een opdrachtgever tot stand komt en dat de drukker slechts de technische uitvoering daarvan verzorgt, waardoor -zo er al auteursrecht op komt te rusten- dat toekomt aan de opdrachtgever omdat die in dat geval op grond van artikel 6 van de Auteurswet 1912 heeft te gelden als de maker ervan.
4. Uit het vorenstaande volgt dat in dit kort geding onvoldoende gebleken is van notoir oneerlijk gedrag aan de zijde van W en X jegens B&L. Voorts heeft B&L geen, althans onvoldoende, omstandigheden aangevoerd waaruit (bij elkaar genomen) blijkt dat er sprake is van onzorgvuldige concurrentie door W en X. Voldoende aannemelijk is geworden dat de grote klanten van B&L die zijn overgestapt naar AED dat eigener beweging hebben gedaan vanwege onvrede over B&L en/of de door W opgebouwde persoonlijke goodwill. Van het gericht overhalen van die klanten om over te stappen naar AED is niet gebleken. Dat zich onder de in totaal 2500 door AED benaderde potentiële klanten ook (ex-)klanten van B&L bevinden maakt dit niet anders. Als gevolg hiervan is niet voldaan aan de hiervóór onder 1 genoemde vereisten ter vaststelling van ongeoorloofde werknemersconcurrentie. Dat de overige gedaagden B&L beconcurreren en dat dit op onrechtmatige wijze geschiedt, is in het geheel niet onderbouwd door B&L.
5. Al het hiervóór overwogene brengt mee dat er onvoldoende grond is voor toewijzing van het gevorderde.
6. Als de in het ongelijk gestelde partij zal eiseres worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
In reconventie
7. Eisers leggen aan de gevorderde opheffing van de beslagen ten grondslag dat de beslagen vexatoir zijn. Hoewel het in conventie gevorderde in dit kort geding zal worden afgewezen, wil dat evenwel niet zeggen dat niet alsnog kan komen vast te staan dat gedaagden, althans W en/of X B&L oneerlijke concurrentie hebben aangedaan. Dit zou alsnog vastgesteld kunnen worden als de computer van X is onderzocht, die heeft aangegeven daaraan zijn medewerking te zullen verlenen als B&L tot een dergelijk onderzoek wil overgaan. In afwachting van dat onderzoek, door partijen zelf in gang te zetten en voor welk onderzoek zij zelf één of meer deskundigen kunnen inschakelen, zijn de beslagen nog niet vexatoir. Mitsdien zullen de beslagen thans niet worden opgeheven. Dit leidt er toe dat ook het overig gevorderde thans niet voor toewijzing in aanmerking komt.
8. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen eisers in deze procedure in de kosten daarvan worden veroordeeld. Vanwege de nauwe samenhang met de vorderingen in conventie zal het salaris van de procureur van B&L in reconventie op nihil worden begroot.
De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
weigert de gevorderde voorzieningen;
veroordeelt B&L in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagden begroot op € 241,00 voor griffierecht en op € 703,00 voor salaris procureur;
verklaart dit vonnis wat betreft de hiervóór gegeven kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
weigert de gevorderde voorzieningen;
veroordeelt eisers in deze procedure in de kosten van deze procedure;
begroot het salaris van de procureur van B&L in deze procedure op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T.G. Roovers en in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J. Daggenvoorde uitgesproken op 25 februari 2004.