ECLI:NL:RBARN:2004:AP1220
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Hoofdelijke verbondenheid en vrijwaring in schadevergoeding na seksueel misbruik
In deze zaak vordert de dochter, eiseres in de hoofdzaak, de vader, gedaagde in de hoofdzaak, tot betaling van een schadevergoeding van € 198.789,16. Deze vordering is gebaseerd op onrechtmatig handelen, specifiek seksueel misbruik, waarvoor de vader eerder is veroordeeld. De vader heeft in reactie hierop een incidentele vordering ingediend om de zoon, Walter Hugo Bak, op te roepen in vrijwaring, omdat hij meent dat de zoon ook verantwoordelijk kan zijn voor de schade die de dochter heeft geleden. De dochter heeft deze vordering gemotiveerd weersproken.
De rechtbank overweegt dat om de oproeping in vrijwaring toe te staan, de vordering tegen de waarborg afhankelijk moet zijn van de vordering in de hoofdzaak. Dit betekent dat de vordering in vrijwaring alleen kan worden toegewezen als de hoofdzaak leidt tot een ongunstig vonnis voor de vader. De rechtbank concludeert dat, indien de stellingen van de vader juist zijn, er mogelijk sprake kan zijn van samenlopende oorzaken van de schade, wat zou leiden tot hoofdelijke verbondenheid tussen de vader en de zoon. Dit houdt in dat de zoon de vader moet vrijwaren voor het deel van de schade dat aan hem kan worden toegerekend.
De rechtbank wijst de vordering tot oproeping in vrijwaring toe, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die zich hiertegen verzetten. De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak. De rechtbank bepaalt dat de hoofdzaak en de vrijwaringszaak op de rol worden geplaatst voor verdere behandeling. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J.T.G. Roovers op 3 maart 2004.