.
Rechtbank Arnhem
Sector strafrecht
Meervoudige Kamer
Parketnummer : 05/091484-03
Datum zitting : 12 mei 2004
Datum uitspraak : 26 mei 2004
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : M, Goran,
geboren op : 21 juni 1985
thans gedetineerd in het huis van bewaring Arnhem Zuid,
aan de Ir. Molsweg 5 te Arnhem.
Raadsman: mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegelaten nadere omschrijving tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 17 november 2003 te Nijmegen en/of Bemmel, gemeente
Lingewaard, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade,
althans opzettelijk, M. (Maja) Bradaric (hierna: Maja) van het leven heeft
beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s)
opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren
genomen besluit, althans opzettelijk, Maja in een auto hebben/heeft doen
plaatsnemen en/of in die auto hebben/heeft meegevoerd en/of (vervolgens) de
keel/hals van Maja met hun/zijn arm(en) en/of hand(en) hebben/heeft
dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of een touw om de keel/hals van Maja
hebben/heeft aangebracht en/of dat touw met kracht strak om de keel/hals van
Maja hebben/heeft aangetrokken en/of met kracht aan dat touw hebben/heeft
getrokken en/of (daarbij) een hand op de mond en/of neus van Maja hebben/heeft gelegd en/of gedrukt en/of Maja (aldus) hebben/heeft gewurgd en/of verstikt, tengevolge waarvan Maja is overleden;
hij op of omstreeks 17 november 2003, te Nijmegen en/of Bemmel, gemeente
Lingewaard, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, een lijk, te weten: het stoffelijk overschot
van M.(Maja) Bradaric, heeft verbrand, weggevoerd en/of weggemaakt, met het
oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen, door toen
aldaar met dat oogmerk genoemd stoffelijk overschot in een auto te vervoeren
naar een -afgelegen- locatie (in de polder/uiterwaarden, bij een waterplas/grindafgraving te Bemmel) en/of (vervolgens) genoemd stoffelijk
overschot aldaar te overgieten en/of te besprenkelen met benzine en/of in
brand te steken en/of achter te laten.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 18 februari 2004 en 12 mei 2004 ter terechtzitting onderzocht. Op 12 mei 2004 is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 (moord) en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Daarnaast heeft de officier van justitie terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege gevorderd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht, onder meer gelet op het sectierapport, de processen-verbaal omtrent de waarnemingen op de plaats delict, een aantal alinea's uit de afgelegde verklaringen van F. Ö, G. P, N.S. K en de bekennende verklaringen van verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op of omstreeks 17 november 2003 te Nijmegen en/of Bemmel, gemeente
Lingewaard, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade,
althans opzettelijk, M. (Maja) Bradaric (hierna: Maja) van het leven heeft
beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s)
opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren
genomen besluit, althans opzettelijk, Maja in een auto hebben/heeft doen
plaatsnemen en/of in die auto hebben/heeft meegevoerd en/of (vervolgens) de
keel/hals van Maja met hun/zijn arm(en) en/of hand(en) hebben/heeft
dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of een touw om de keel/hals van Maja
hebben/heeft aangebracht en/of dat touw met kracht strak om de keel/hals van
Maja hebben/heeft aangetrokken en/of met kracht aan dat touw hebben/heeft
getrokken en/of (daarbij) een hand op de mond en/of neus van Maja hebben/heeft gelegd en/of gedrukt en/of Maja (aldus) hebben/heeft gewurgd en/of verstikt, tengevolge waarvan Maja is overleden;
hij op of omstreeks 17 november 2003, te Nijmegen en/of Bemmel, gemeente
Lingewaard, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, een lijk, te weten: het stoffelijk overschot
van M.(Maja) Bradaric, heeft verbrand en weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen, door toen
aldaar met dat oogmerk genoemd stoffelijk overschot in een auto te vervoeren
naar een -afgelegen- locatie (in de polder/uiterwaarden, bij een
waterplas/grindafgraving te Bemmel) en/of (vervolgens) genoemd stoffelijk
overschot aldaar te overgieten en/of te besprenkelen met benzine en/of in
brand te steken en/of achter te laten.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
t.a.v. feit 1:
medeplegen van moord;
t.a.v. feit 2:
medeplegen van een lijk verbranden en wegvoeren met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
J.M. Oudejans, psycholoog, en H.D. Sierink, psychiater, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum te Utrecht (Psychiatrische Observatiekliniek van het Gevangeniswezen) hebben op 4 mei 2004 omtrent verdachte een rapport uitgebracht.
In dit rapport wordt geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het plegen van de hem tenlastegelegde feiten weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen. Ten tijde van het plegen van de hem tenlastegelegde feiten was verdachte lijdende aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, dat deze feiten - indien bewezen - hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich met die conclusie en maakt die tot de hare.
Overeenkomstig deze conclusie kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is.
De raadsman heeft in zijn pleidooi opnieuw verzocht om een of meer ervaren deskundigen op het gebied van oorlogsverledens te benoemen en deze te laten rapporteren over de vraag in hoeverre de oorlogservaringen van verdachte van invloed zijn geweest bij het plegen van de tenlastegelegde feiten en op welke wijze een verdachte met een oorlogsverleden dient te worden behandeld.
De rechtbank heeft terechtzitting van 12 mei 2004 reeds afwijzend op dit verzoek beslist. Nu er door de verdediging geen nieuwe gronden voor dit verzoek naar voren zijn gebracht blijft de rechtbank bij dat eerder ingenomen standpunt ter terechtzitting zodat het verzoek weer wordt afgewezen.
De rechtbank acht zich voorts door het rapport van het Pieter Baan Centrum en de door de deskundigen ter terechtzitting gegeven nadere toelichting hierop voldoende ingelicht.
De deskundigen zijn van oordeel dat zowel een in aanleg bij verdachte aanwezige persoonsstructuur als de oorlogservaringen van verdachte een rol hebben gespeeld bij de mate waarin thans sprake is van een persoonlijkheidsstoornis bij verdachte. Van deze ernstige persoonlijkheidsstoornis was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde en op basis daarvan zijn de deskundigen gekomen tot hun door de rechtbank overgenomen conclusie.
Het verzoek van de raadsman om de wijze van behandelen van een verdachte met een oorlogsverleden te onderzoeken betreft een behandelaspect en kan tijdens de eventuele latere daadwerkelijke behandeling aan de orde komen.
Er is naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van verdachte dient te worden opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 22 april 2004; en
- het onder 5. genoemde rapport.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft samen met zijn mededader op enig moment het plan opgevat de 16-jarige Maja Braderic, die hij naar eigen zeggen als zijn kleine zusje schouwde en die hem als haar grote broer beschouwde, om het leven te brengen. Een reden hiervoor heeft verdachte niet kunnen of willen geven, anders dan redenen die hij later weer heeft ingetrokken.
Begin november 2003 heeft verdachte voor het eerst gezegd dat hij Maja dood zou kunnen maken. Vervolgens is het plan steeds verder uitgewerkt. Het plan is gedurende een aantal weken met een aantal vrienden van verdachte besproken en er zijn verschillende opties bedacht hoe Maja gedood zou kunnen worden. Een daarvan is verwurging.
De keuze is op deze manier gevallen. Besproken werd toen ook (met name met de uiteindelijke mededader) dat het lichaam van Maja na de moord verbrand zou moeten worden om eventuele sporen uit te wissen. Nadat een aantal data om praktische redenen afviel is besloten om Maja op maandag 17 november 2003 te vermoorden. Voor die tijd hebben verdachte en zijn mededader voor onder andere een touw, handschoenen en benzine gezorgd om deze te kunnen gebruiken bij de moord en het wegmaken van het lijk.
Maja werd op 17 november 2003 door verdachte en zijn mededader uitgenodigd voor een autoritje in de personenauto van de moeder van de mededader. Maja mocht voor in de personenauto zitten en verdachte is achter Maja gaan zitten. Vervolgens is nog een vierde persoon op gehaald. Daarna is Maja in de personenauto op gruwelijke wijze gewurgd/verstikt door verdachte en zijn mededader. Hierbij is onder meer het stuk touw gebruikt, dat door de 4e inzittende van de auto werd aangereikt. De doodsstrijd van Maja heeft ongeveer een half uur geduurd. Daarna is het stoffelijk overschot door de inzittenden van de personenauto vervoerd naar een afgelegen locatie waar verdachte en zijn mededader het stoffelijk overschot met benzine in brand hebben gestoken. Het lichaam is vervolgens achtergelaten. Pas na middernacht is het lichaam gevonden. Het lichaam kon pas nog een dag later aan de hand van gebitsgegevens worden geïdentificeerd als dat van Maja Braderic.
Maja is op een gruwelijke manier om het leven gebracht. Het handelen van verdachte en zijn mededader gedurende die fatale avond getuigt van koelbloedige gerichtheid op de daad en van weerzinwekkende minachtig jegens het slachtoffer en heeft de rechtsorde hevig geschokt. Er is daarbij onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van Maja. Zij moeten verder met hun leven terwijl het leven voor hen totaal op de kop staat en nooit meer hetzelfde zal zijn.
Ten aanzien van de rol van verdachte in de moord op Maja is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte en zijn mededader gezamenlijk de moord hebben voorbereid, georganiseerd en uitgevoerd. Zij hebben uitgebreid met elkaar over het doden van Maja gesproken. Zij hebben samen het plan gemaakt en beiden hebben initiatieven genomen voor de uitvoering van dat plan. Elk van beiden heeft handelingen verricht die gericht waren op de dood van Maja.
De raadsman heeft verzocht op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, het materiële jeugdstrafrecht toe te passen.
Verdachte was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten 18 jaar, zodat het meerderjarigenstrafrecht uitgangspunt is. De rechtbank ziet in de persoonlijkheid van verdachte noch in de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan aanleiding hiervan af te wijken.
Met betrekking tot de persoonlijkheid van verdachte zijn de deskundigen van oordeel dat verdachte geen kinderlijke jongen is, maar een jongen die zijn eigen gang gaat.
De deskundigen zien derhalve geen reden voor toepassing van het strafrecht voor jeugdigen. De rechtbank verenigt zich ook met die conclusies van de deskundigen en maakt die tot de hare.
Met betrekking tot de omstandigheden overweegt de rechtbank dat verdachte de feiten heeft gepleegd samen met een andere meerderjarige.
Verdachte en zijn mededader hebben zich schuldig gemaakt aan het zwaarste commune delict dat het Wetboek van Strafrecht kent. Daarnaast hebben verdachte, zijn mededader en hun medeplichtige ook nog geprobeerd de juiste toedracht van hun daad op een weerzinwekkende manier verborgen te houden door het lichaam te verbranden. Het lichaam van Maja was door de brand zo zeer verminkt dat haar ouders geen afscheid meer van haar konden nemen.
De rechtbank ziet op grond van het een en ander geen aanvaardbare reden om af te wijken van de hoofdregel en zij zal daarom recht doen overeenkomstig de bepalingen voor strafrechtelijk meerderjarigen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het handelen van verdachte gezien de ernst van de door hem gepleegde feiten enkel en alleen worden bestraft met een zeer langdurige gevangenisstraf.
De rechtbank is wel van oordeel dat er bij de hoogte van de gevangenisstraf rekening moet worden gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte en de conclusie dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is voor de door hem gepleegde feiten. De rechtbank houdt bij de bepaling van de strafmaat ook rekening met de maatregel die, zoals hierna zal worden overwogen, aan verdachte zal worden opgelegd. De rechtbank overweegt hierbij uitdrukkelijk dat uit het deskundigenrapport blijkt dat verdachte zeer langdurig behandeld zal moeten worden. De rechtbank gaat ervan uit dat dit jarenlang zal zijn.
De rechtbank ziet geen reden om de gevangenisstraf verder te matigen, waardoor die behandeling direct of op (zeer) korte termijn zou kunnen aanvangen, zoals door de verdediging is verzocht. Naast het feit dat de rechtbank het bewezenverklaarde - zoals uit het hiervoor overwogene blijkt - daarvoor te schokkend vindt, is de rechtbank ter terechtzitting gebleken dat een latere aanvang van die behandeling niet nadelig voor de persoonlijke ontwikkeling van verdachte wordt geacht door de ter terechtzitting gehoorde deskundigen.
In voormeld deskundigenrapport is het volgende opgenomen.
"Bij betrokkene is sprake van een ernstige antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken. De kern van betrokkene's stoornis wordt gevormd door zijn gevoelsarmoede, zijn gebrekkige empatische vermogen en zijn krenkbaarheid. (...) Gelet op de aard en de ernst van de stoornis wordt de kans groot geacht dat betrokkene, indien hij onbehandeld zou blijven, opnieuw komt tot ernstige agressieve delicten als het hem nu tenlastegelegde. Zijn fascinatie voor de dood, die samenhangt met zijn gevoelsarmoede en zijn oorlogservaringen, is onverminderd aanwezig. Er zijn - ook achteraf - geen aanwijzingen naar voren gekomen die erop duiden dat het tenlastegelegde hem zodanig 'geschokt' heeft dat daarvan een leereffect te verwachten is. Betrokkene zal zich blijven begeven in (vrienden)kringen, waarin gemakkelijk opnieuw een groepsdynamiek kan ontstaan van tegen elkaar opbieden, niet voor elkaar onder willen doen en geen gezichtsverlies willen lijden. Betrokkene's gebrekkige gewetensfuncties en empatische vermogen zullen hem dan wederom niet remmen in de uitvoering van plannen die het leven van anderen in gevaar brengen. Het met zijn stoornis verbandhoudende drugsgebruik zal daarbij weer een ontremmend effect kunnen hebben. Ook zijn uit krenkbaarheid, sensatie- en wraakzucht voortvloeiende agressiviteit, die hem vaker - onder invloed van alcohol - bij vechtpartijen betrokken deed raken, brengt het risico van het toebrengen van ernstig letsel in zich".
De deskundigen adviseren derhalve betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
Op grond van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de ernst van de feiten, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist.
De maatregel wordt voorts gegrond op een door verdachte begaan misdrijf (het bewezenverklaarde medeplegen van moord), die behoort tot een der misdrijven genoemd in artikel 37a, eerste lid onder 1( van het Wetboek van Strafrecht.
Nu voldaan is aan de wettelijke voorwaarden zal de rechtbank de ter beschikkingstelling gelasten en bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is, behalve op de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 37a, 37b, 47, 57, 151 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van acht (8) jaren.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat veroordeelde ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Aldus gewezen door:
mr. N.W. Huijgen, vice-president, als voorzitter, mr. H.J.T. Blom, rechter, mr. R.H. Koning, rechter, in tegenwoordigheid van
J. van Elst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 mei 2004.