ECLI:NL:RBARN:2004:AO9471

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
13 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/090510
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke koolmonoxidevergiftiging door nalatig onderhoud gasinstallatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 13 mei 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als huurbaas verantwoordelijk was voor het onderhoud van de gasinstallatie in een woning. Gedurende een periode van jaren heeft de verdachte, ondanks herhaalde klachten van (oud)bewoners over de gasinstallatie, geen of onvoldoende onderhoud gepleegd. Dit leidde tot een ernstige situatie waarbij op 29 oktober 2003 een bewoner, P.W.T., is overleden aan een koolmonoxidevergiftiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en nalatig heeft gehandeld door geen adequate maatregelen te nemen, ondanks dat hij op de hoogte was van de klachten en de risico's van koolmonoxidevergiftiging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan doodslag, zoals omschreven in artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht, en heeft een gevangenisstraf van dertig maanden opgelegd, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die ook slachtoffer was van de koolmonoxidevergiftiging. De rechtbank heeft de ernst van de zaak benadrukt, gezien het leed dat de nabestaanden is aangedaan en de gevoelens van onveiligheid die in de samenleving zijn ontstaan door het nalatige gedrag van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector strafrecht
Meervoudige Kamer
Parketnummer : 05/090510-03
Datum zitting : 29 april 2004
Datum uitspraak : 13 mei 2004
VONNIS
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman: mr. B.H. Niemann, advocaat te Velp.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegelaten vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 oktober 2003 te Arnhem, opzettelijk P.W.T. [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk gedurende langere tijd geen of onvoldoende onderhoud heeft gepleegd en/of laten plegen aan de gasinstallatie, in elk geval aan de geiser in de keuken van de begane grond van de woning aan de [adres] als gevolg waarvan koolmonoxide (in grote hoeveelheid) is vrijgekomen, welke koolmonoxide, al dan niet bij gebrek aan voldoende ventilatie, door genoemde [slachtoffer] is ingeademd en heeft geleid tot een koolstofmonoxidevergiftiging ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 29 oktober 2003 te Arnhem grovelijk, althans aanmerkelijk
onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig gedurende langere tijd geen of onvoldoende onderhoud heeft gepleegd en/of laten plegen aan de gasinstallatie, in elk geval aan de geiser in de keuken op de begane grond van de woning aan de [adres] als gevolg waarvan koolmonoxide(in grote hoeveelheid) is vrijgekomen, en/of niet heeft gezorgd voor voldoende ventilatie aldaar, en/of klachten van meerdere (oud)bewoners van genoemde woning over het ruiken van een gaslucht, althans een vreemde lucht, in de woning en/of gezondheidsklachten van deze bewoners heeft genegeerd, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat P.W.T. [slachtoffer] een koolmonoxidevergiftiging heeft bekomen, ten gevolge waarvan deze is overleden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 29 april 2004 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. B.H. Niemann, advocaat te Velp.
Als benadeelde partij is ter terechtzitting verschenen:
? [naam], wonende te [adres]
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaar-delijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd in verzeke-ring en voorlopige hechtenis doorge-bracht.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
De raadsman van verdachte heeft het verweer gevoerd dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat het slachtoffer is overleden aan koolmonoxidevergiftiging. De verdediging werpt hierbij op dat het slachtoffer wellicht tengevolge van een overdosis drugs is komen te overlijden en verzoekt derhalve dat verdachte wordt vrijgesproken voor zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde.
Uit het toxicologisch onderzoek uitgevoerd door het NFI (dossierpagina 36, 37 en 38) blijkt dat in het bloed van het slachtoffer een concentratie carboxyhemoglobine van 63% aanwezig was. Uit de toelichting bij dit onderzoek blijkt dat de klinische symptomen van een carboxyhemoglobine concentratie tussen de 40% tot 50% coma, convulsies, versnelde hartslag en versnelde ademhaling betreffen. Bij iets hogere concentraties worden de ademhaling en hartwerking onderdrukt. Een concentratie van carboxyhemoglobine boven de 65% is in het algemeen dodelijk. Het percentage van 63% kan, volgens de toelichting bij het toxicologisch onderzoek, een dodelijke concentratie zijn.
Daarnaast heeft N.S. Greijer, GGD arts, op 29 oktober 2003 een lijkschouw uitgevoerd waarvan zij op 30 oktober 2003 een verslag heeft gemaakt. Op 14 januari 2004 heeft zij een toelichting op dit verslag gegeven. Hierin geeft zij onder andere aan dat de lijkvlekken op het lichaam van het slachtoffer helder roserood tot kersrood van kleur zijn, wat past bij een koolmonoxidevergiftiging. Bij de lijkschouw kwamen geen aanwijzingen naar voren die wijzen in de richting van drugsgebruik, alcoholgebruik of andere intoxicaties.
De verdediging heeft zijn stelling dat verdachte wellicht (mede) als gevolg van drugsgebruik is overleden niet nader onderbouwd. Dit was gelet op de hiervoor aangehaalde conclusies uit het toxicologisch onderzoek en de lijkschouw wel geboden.
De rechtbank komt, bij gebreke van enige aanwijzing dat de doodsoorzaak van het slachtoffer een andere is dan koolmonixidevergiftiging, tot de conclusie dat op basis van de bevindingen in het toxicologisch onderzoek en de lijkschouw vastgesteld kan worden dat het slachtoffer is overleden ten gevolge van een koolmonoxidevergiftiging.
De rechtbank is tevens van oordeel dat, anders dan door de verdediging is gesteld, het openbaar ministerie het bloed van het slachtoffer niet op andere mogelijke doodsoorzaken hoefde te onderzoeken nu hiervoor ten tijde van het vinden van het slachtoffer maar ook daarna geen enkele aanleiding was. In verband hiermee heeft de Officier van Justitie terecht volstaan met het afnemen van een dusdanige hoeveelheid bloed dat nog wel tegenonderzoek mogelijk was, maar geen aanvullend onderzoek.
Ten aanzien van het bewijs overweegt de rechtbank verder nog als volgt.
Het slachtoffer is aangetroffen in de badkuip die stond in de badkamer op de begane grond van de woning aan de [adres] te Arnhem (p. 152-153). Deze woning is eigendom van de echtgenote van verdachte. De kamers in deze woning (6) werden verhuurd. Verdachte gaf de feitelijke leiding aan deze verhuur. Verdachte was dus verantwoordelijk voor het (laten) plegen van onderhoud aan deze woning (verklaring J.[naam] p. 146 en verklaring verdachte p. 130).
Op 31 oktober 2003 heeft P.F. van de Wijst, Adviseur Veiligheidskeuringen en Woonhuisinspecties, werkzaam bij Nuon Energie Advies BV, Afdeling Veiligheidskeuringen, samen met J.T. Helsen, technisch rechercheur, werkzaam bij de Unit Technische recherche van de politieregio Gelderland Midden een onderzoek ingesteld in voormeld pand. Tijdens dit onderzoek zijn diverse gebreken geconstateerd aan de gasinstallatie(p. 33-35). Voor wat betreft de keuken en de badkamer, beiden op de begane grond, is het volgende geconstateerd:
- Een niet-afsluitbare luchttoevoer voor de ventilatie- en verbrandingslucht ontbreekt.
- De keukengeiser is niet aangesloten op een rookgasafvoer, terwijl de keuken op de begane grond grenst aan de badruimte
- De geiser is sterk vervuild. Tijdens de ontsteking van de hoofdbrander wordt het transport van verbrandingsgassen in de geiser gehinderd waardoor de vlammen onderuit slaan.
- Het ventilatiekanaal is vervuild met spinnenrag, de regenkap op het kanaal is los en ingezakt. Van onderuit is niet te zien of dit de vrije doorgang belemmert.
- De badkamer is niet voorzien van een ventilatiekanaal.
- De keukengeiser is door zijn geringe capaciteit niet geschikt voor het vullen van het bad.
Tevens is met twee meettoestellen een koolmonoxide (CO) meting uitgevoerd. De eerste meting gaf een maximale meetwaarde aan van 7500 PPM, terwijl de maximaal toegestane concentratie CO bij afvoerloze geisers 200 PPM is. De tweede meting gaf het maximaal meetbereik aan (0,45%).
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat objectief gezien gezegd kan worden dat ten gevolge van het slechte onderhoud aan de oude installatie, in combinatie met het gebrek aan ventilatie, de aanmerkelijke kans bestond dat een persoon als gevolg van koolmonoxidevergiftiging zou komen te overlijden.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of ook verdachte willens en wetens deze kans heeft aanvaard.
In het dossier bevinden zich diverse verklaringen van (oud) bewoners van het pand, waaruit blijkt dat reeds vanaf in ieder geval 1994 bij verdachte verschillende keren is geklaagd over (onder andere) de geiser waarvan de waakvlam niet goed functioneerde, het niet functioneren van de gaskachels en/of het ruiken van gaslucht (getuige S. [naam], p 48-55, getuige J. [naam], p 65-67, getuige J. [naam], p. 68-69, getuige W. [naam], p 72-73, getuige M. [naam], p. 76-77), waarna verdachte weinig tot geen actie ondernam als gevolg waarvan de klachten bleven bestaan.
Tevens bevindt zich in het dossier een verklaring van getuige M. [naam] (p. 62-64). Zij woonde van juli 1995 tot juli 1997 in het pand. In de winterperiode 1995 of 1996 kreeg zij gezondheidsklachten. Ze kreeg last van hoofdpijn, werd duizelig en erg moe. De huisarts dacht dat er sprake was van koolmonoxidevergiftiging maar de uitslag van het bloedonderzoek wees hier niet op. Ze moest van haar moeder een afspraak maken met verdachte om de zaak te bespreken. Haar moeder kende haar klachten en het vermoeden van haar huisarts van koolmonoxidevergiftiging. De moeder van de getuige heeft verdachte vervolgens uitgelegd wat er met haar dochter gebeurd was en wilde dat de kachel en schoorsteen goed schoongemaakt zouden worden. Het gevaar van een mogelijke koolmonoxidevergiftiging moet toen dus bij verdachte bekend zijn geweest.
Verdachte wilde de kachel en schoorsteen niet laten schoonmaken, hij vond het onzin. Pas nadat haar moeder had gedreigd aangifte te doen bij de politie, heeft verdachte mokkend toegestemd de schoorsteen te laten vegen en de gaskachel schoon te laten maken. Van een huisgenoot hoorde ze dat de schoorsteenveger had gezegd dat het leek alsof de schoorsteen nog nooit was geveegd.
Verdachte heeft zijn stelling, dat hij wel degelijk ter zake kundige mensen heeft ingeschakeld om de gasinstallatie te controleren, niet onderbouwd. Hiervoor bestond wel aanleiding nu uit het hiervoor aangehaalde technische onderzoek is gebleken dat de gasinstallatie diverse gebreken vertoonde en zich diverse getuigenverklaringen van oud-bewoners in het dossier bevinden die zijn stelling weerspreken.
Gelet op vorenstaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een bewoner van het pand [adres] het leven zou verliezen, doordat verdachte ondanks diverse klachten van de bewoners over de gasinstallatie hieraan gedurende langere tijd geen of onvoldoende onderhoud heeft gepleegd dan wel heeft laten plegen, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat door vrijgekomen koolmonoxide mensen kunnen komen te overlijden. In dit verband is tevens van belang de door verdachte bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring waarin hij aangeeft in het algemeen wel eens gehoord te hebben van verhalen rond koolmonoxide en dat hij weet dat het voorkomt dat mensen ten gevolge van koolmonoxide komen te overlijden.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig bewezen en heeft daaruit de overtuiging gekregen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 29 oktober 2003 te Arnhem, opzettelijk P.W.T. [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk gedurende langere tijd geen of onvoldoende onderhoud heeft gepleegd en/of laten plegen aan de gasinstallatie, van de woning aan de [adres] als gevolg waarvan koolmonoxide is vrijgekomen, welke koolmonoxide, al dan niet bij gebrek aan voldoende ventilatie, door genoemde [slachtoffer] is ingeademd en heeft geleid tot een koolstofmonoxidevergiftiging ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het primaire:
Doodslag,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 4 december 2003; en
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft gedurende een periode van jaren - ondanks vele (gezondheids)klachten van (oud)bewoners/huurders - geen of onvoldoende onderhoud gepleegd aan de gasinstallatie van de woning gelegen aan de [adres]. Op 29 oktober 2003 is tengevolge hiervan een dusdanige hoeveelheid koolmonoxide vrijgekomen dat bewoner P. [slachtoffer] aan een koolmonoxidevergiftiging is komen te overlijden. Het betreft hier een zeer ernstig feit dat zeer veel leed en woede bij de nabestaanden heeft veroorzaakt, waarmee zij nog lange tijd geconfronteerd zullen worden. Bovendien, zo meent de rechtbank, levert een dergelijk feit ook algemener gezien in de samenleving gevoelens van onveiligheid op, hetgeen in de straftoemeting tot uitdrukking moet komen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat tevens rekening gehouden met het feit dat verdachte een blanco strafblad heeft en het in dit geval om een vorm van voorwaardelijk opzet gaat die dicht aanligt tegen schuld.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is.
6a. De beoordeling van de civiele vorde-ring(en), alsmede de
gevor-derde op-legging van de schadevergoedings-maat-regel
De benadeelde partij M.V. [naam], wonende te [adres], heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vorde-ring, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De vordering van € 7.148,18 is niet betwist door verdachte en komt de rechtbank gegrond voor. De recht-bank zal de vordering - nu het primair tenlas-te-gelegde bewezen is verklaard en de vordering voldoende is onderbouwd - dan ook in haar geheel toewijzen.
Voor de toegewezen vordering geldt tevens dat de rechtbank de schadevergoe-dingsmaatregel ex art. 36f van het Wetboek van Strafrecht zal toepassen en dus verdachte de verplich-ting zal opleggen een bedrag, gelijk aan het door de rechtbank toe te wijzen schadebe-drag, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partijen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is, behalve op de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27 en 36f van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het/de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van dertig (30) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf tien (10) maanden niet zullen worden tenuitvoergelegd, ten-zij de rechter later anders mocht gelasten. De rechtbank stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren. De tenuitvoerleg-ging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proef-tijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer-legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam].
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [naam], wonende te [adres], te betalen € 7148,18 (zegge zevenduizendhonderachtenveertig euro en achttien eurocent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 7148,18, subsidiair 142 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [naam], wonende te [adres], te betalen € 7148,18, (zegge zevenduizendhonderachtenveertig euro en achttien eurocent), bij gebreke van volledi-ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 142 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam], de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeel-de aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. J.P. Bordes, rechter, als voorzitter,
mr. R.J.J. van Acht, rechter,
mr. M.C.G.J. van Well, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Vries, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 mei 2004.