ECLI:NL:RBARN:2004:AO9331

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
10 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98737
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot rekening en verantwoording door zorgverlener van erflater

In deze zaak vorderden de eisers, erfgenamen van de overleden heer D, dat Y, de zorgverlener van de erflater, rekening en verantwoording zou afleggen over het beheer van de gelden en goederen van de erflater. De rechtbank Arnhem oordeelde dat Y op basis van de omstandigheden verplicht was om deze verantwoording af te leggen. De rechtbank stelde vast dat Y toegang had tot de financiën van de erflater en dat er een aanzienlijke stijging was in de uitgaven sinds de verslechtering van de gezondheid van de erflater in september 2000. De rechtbank oordeelde dat Y onvoldoende uitleg had gegeven over de financiële transacties en dat haar verklaringen inconsistent en ongeloofwaardig waren. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie die de verplichting tot rekening en verantwoording bevestigde, en oordeelde dat Y haar verklaringen moest onderbouwen met bewijsstukken. De rechtbank hield de verdere beslissing aan en verwees de zaak naar een volgende rolzitting voor de akte waarin Y de gevraagde rekening en verantwoording moest afleggen. Dit vonnis werd uitgesproken op 10 maart 2004.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 98737 / HA ZA 03-618
Datum vonnis: 10 maart 2004
Vonnis
in de zaak van
1. X,
wonende te
2. A,
wonende te
3. B,
wonende te
4. C,
wonende te
eisers,
procureur mr. P.R.M. Noppen,
advocaat mr. G.Bosma te Utrecht,
tegen
Y,
wonende te
verweerster,
procureur mr. P.A.C. de Vries,
advocaat mr. G. de Gelder te Woudenberg.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 18 juni 2003 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussen-vonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Ten behoeve van de comparitie zijn door beide partijen producties ingebracht. De producties zijdens eisers, die niet zijn doorgenummerd, worden aangeduid als de latere producties. Verder zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
* een conclusie van repliek;
* een conclusie van dupliek;
* een akteverzoek van de zijde van X c.s..
Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1. Eisers sub 2-4 zijn erfgenamen van wijlen de heer D, hierna te noemen: erflater. Eiseres sub 1 is de dochter van eiseres sub 4 en is in het testament van erflater bedacht met een legaat van € 5.000,-.
Er is nog een andere erfgenaam (de derde zoon), die geen partij is in de procedure.
2. Y heeft lange tijd voor erflater gezorgd, vanaf 1997 voor enkele uren per week en later, toen zijn gezondheid achteruit ging, meer. Zij was uiteindelijk dagelijks langdurig bij erflater.
3. Erflater heeft Y zijn pincode gegeven en heeft haar met enige re-gelmaat zijn pinpas laten gebruiken, ook als hij er zelf niet bij was. Er zijn betalingen mee gedaan en er is contant geld mee opgenomen. Voorts heeft erflater Y mede gemachtigd op zijn girorekening.
4. Y (en/of haar dochter) heeft in elk geval enige keren overboekin-gen gedaan ten behoeve van erflater. Zij heeft rekeningen voor hem betaald en betalingen aan zichzelf gedaan.
5. Erflater heeft Y diverse bedragen betaald, sommige ten titel van schenking. Ook heeft hij haar diverse grote kado’s gegeven. Totaal gaat het om een bedrag van bijna ƒ 40.000,-.
6. Er zijn met de pinpas grote bedragen aan contant geld opgeno-men in de periode september 2000 tot maart 2002. Ook overboekingen en betalingen zijn in die periode belangrijk toegenomen ten opzichte van de periode daarvoor.
7. In september 2000 werd erflater erg ziek en op 6 oktober 2000 werd hij in het ziekenhuis opgenomen. Vanaf september 2000 tot en met 5 oktober 2000 is er voor een bedrag van ƒ 9.100,- gepind.
Op 6 juni 2001 heeft erflater een beroerte gehad met uitvalverschijnse-len. Hij had daarna ernstige spraakstoornissen.
In de maand juni 2001 is er voor een bedrag van ƒ 9.350,- gepind.
In januari 2002 is met de pinpas € 15.000,- opgenomen.
8. In het indicatiedossier van 18 februari 2002 (latere productie 5 zijdens eisers) staat vermeld dat erflater volgens de particuliere hulp (Y dus) gedesoriënteerd is in tijd en plaats en ook dat hij onrustig is. Hij heeft geprobeerd de elektrische deken aan te steken. Hij kan het toilet niet meer vinden en plast overal in huis. Verder blijkt uit het dossier dat het moeilijk is een gesprek met hem te voeren, hij begrijpt de vra-gen niet goed en is niet altijd in staat om antwoord te geven.
9. Erflater had oorspronkelijk nauwelijks vermogen, maar hij heeft in 1997 een woning geërfd, die bij verkoop ƒ 550.000,- heeft opgebracht. Dit bedrag heeft erflater gedeeltelijk uitgegeven en gedeeltelijk belegd bij Amstgeld N.V. te Amsterdam.
Het geld, op dat moment een bedrag van ƒ 310.000,-, is later bij Amst-geld weggehaald en in september 2000 is er een bedrag van ƒ 290.000,- overgeboekt naar de Finansbank (Holland) N.V. te Amsterdam. Op 7 en 18 juni 2001, dus kort na de beroerte van erflater op 6 juni 2001, zijn er via telefonische overboekingen door een vrouw bedragen van deze re-kening overgeboekt naar de postbankrekening van erflater. Het bedrag van ƒ 290.000,- is in een periode van 19 maanden van de rekening bij de Finansbank verdwenen. Er is een bedrag van ƒ 150.000,- terecht ge-komen bij een beleggingsinstelling, genaamd Hoquwin.
10. In de zomer van 2001 hebben de eisers geprobeerd om alternatie-ve zorg te regelen voor erflater, waardoor de verzorging door Y minder noodzakelijk zou worden. Eisers waren toen namelijk bezorgd over het verhoogde uitgavenpatroon waarvoor erflater geen verklaring kon ge-ven, en vroegen aan Y om een toelichting op de uitgaven. Daarover ontstond onenigheid en Y dreigde haar verzorging van erflater te stop-pen. Uiteindelijk heeft erflater de geregelde andere zorg afgewezen en is Y voortgegaan met de verzorging. Daarna is het contact tussen erf-later en eisers zeer beperkt geweest. Er was wel een goed contact tus-sen erflater en eiseres sub 1.
11. Op 2 januari 2002 heeft erflater een nieuw testament opgemaakt, waarin hij Y heeft aangewezen als zijn belangrijkste erfgenaam.
12. Erflater is op 17 april 2002 onder bewind gesteld van zijn zoons, eisers sub 2 en 3. Op 29 juni 2002 is hij overleden.
13. Eisers hebben Y gesommeerd om rekening en verantwoording af te leggen. Zij heeft daaraan niet voldaan. Op 28 februari 2003 is door eisers beslag gelegd op de woning van Y.
De vordering en het verweer
14. Eisers vorderen dat Y zal worden veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording van het door haar gevoerde beheer over de gelden en goederen van erflater vanaf augustus 2000. Dit met de bepaling dat als zij daarmee in gebreke zou blijven, zij daartoe kan worden genoodzaakt door de inbeslagneming en de verkoop van haar goederen tot een bedrag van € 65.000,- en door middel van lijfsdwang. Voorts vorderen zij veroordeling tot betaling aan eisers van de som die blijkens rekening en verantwoording aan hen zal toekomen, te ver-meerderen met de wettelijke rente. Ook vorderen eisers buitengerech-telijke incassokosten ter hoogte van € 780,- en veroordeling van Y in de kosten van het geding en in de kosten van het gelegde beslag.
15. Eisers leggen aan deze vordering het volgende ten grondslag. Y was door de machtiging op de girorekening van erflater en door de be-kendheid met de pincode in staat om over de gelden van erflater te beschikken. Er is een enorme stijging geweest van de uitgaven sinds september 2000, toen de gezondheidstoestand van erflater achteruit ging. Y heeft daarvoor tot op heden geen afdoende verklaring kunnen geven, terwijl nergens is terug te vinden waar al dat geld is gebleven. De inrichting van het huis van erflater en zijn kleding zijn eenvoudig gebleven en hij behield een sobere levensstijl. Volgens de berekening van eisers bij repliek is er een bedrag van ƒ 122.310,- minder aanwezig dan op basis van de voorhanden zijnde gegevens kon worden ver-wacht. De verklaringen van Y over waar dit geld aan zou kunnen zijn besteed, zijn volstrekt ontoereikend volgens eisers.
Eisers stellen als erfgenamen en ten aanzien van eiseres sub 1 als be-langhebbende, gerechtigd te zijn tot het vorderen van rekening en ver-antwoording door Y.
16. Y heeft verweer gevoerd. Zij heeft bestreden dat zij verplicht zou zijn om rekening en verantwoording af te leggen en voert daartoe aan dat zij geen beheer heeft gevoerd over de gelden van erflater. Zij heeft over sommige uitgaven toch uitleg gegeven en over de grote bedragen aan contant opgenomen geld gesteld dat zij dit geld aan erflater heeft gegeven, dat hij dit zelf heeft uitgegeven en dat zij niet weet waaraan. Zij stelt dat zij niet beschikt over de administratie van erflater. Ook voert zij aan dat zij voor alle door haar verrichte betalingen en opna-mes opdracht en/of toestemming had van erflater. Zij betwist dat zij gelden heeft overgeboekt van de Finansbank, maar geeft geen verkla-ring hoe die overboekingen dan kunnen hebben plaatsgevonden. Vol-gens Y had zij een liefdesrelatie met erflater en is zij niet voor haar ver-zorgingswerkzaamheden betaald.
Y betwist dat eiseres sub 1 rekening en verantwoording kan vorderen en voert ook aan dat, nu niet alle erfgenamen partij zijn, een veroorde-ling tot betaling van een bedrag aan eisers niet mogelijk is.
De beoordeling
17. Ten aanzien van het gelegde beslag is voldaan aan alle wettelijk voorgeschreven termijnen en formaliteiten.
18. De rechtbank is van oordeel dat Y op grond van de omstandighe-den die blijken uit de vaststaande feiten, verplicht is om tegenover ei-sers sub 2-4 rekening en verantwoording af te leggen, aangezien dit in deze omstandigheden volgens ongeschreven recht in het maatschap-pelijk verkeer betaamt (zie HR 8 december 1995, NJ 1996, 274). Het is immers duidelijk geworden dat Y toegang had tot de gelden van erfla-ter en feitelijk ook diverse financiële handelingen heeft verricht. Ook als zij daarvoor inderdaad toestemming had van erflater, zoals zij stelt, is zij verplicht om aan eisers uit te leggen wat er met het geld is ge-beurd. Dit geldt temeer nu onbetwist is dat het uitgavenpatroon van erflater sinds september 2000, toen zijn gezondheid slechter werd en de bemoeienis van Y toenam, aanzienlijk is verhoogd terwijl onduide-lijk is waaraan het geld is opgegaan.
19. Y dient ook een betere en onderbouwde uitleg te geven over de ontruiming van het huis en over de vraag waar een deel van de inboe-del is gebleven. Het komt namelijk op grond van de overgelegde stuk-ken vooralsnog aannemelijk voor dat Y zich als eerste met die ontrui-ming heeft beziggehouden. Kennelijk heeft Y inmiddels erkend dat (een deel van) het 18-delige servies zich bij haar dochter bevindt. Dat pleit niet in haar voordeel. De enkele stelling dat de buren ook een sleutel van het huis hadden, kan Y niet disculperen als er inboedelgoe-deren zijn verdwenen. Het gaat eisers kennelijk vooral om de twee Per-zische tapijten die op de balkonkamer boven lagen.
20. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat Y niet in staat zou zijn om uitleg te geven over de betalingen, overboekingen en cash-opnames. Y is immers, deels kennelijk samen met haar dochter, als enige dagelijks vele uren bij erflater geweest (volgens haar eigen stel-ling zelfs 24 uur per dag). Het kan niet zo zijn dat zij geen idee heeft wat er met het grote bedrag van ƒ 122.310,- (€ 55.501,86) is gebeurd. Als zij inderdaad niet zou beschikken over de administratie van erfla-ter, dan zal zij haar geheugen moeten opfrissen aan de hand van de door eisers overgelegde, bij de Postbank opgevraagde, administratie. Van Y kan weliswaar niet worden geëist dat zij alle transacties en alle cash-opnames precies kan verantwoorden, maar zij zal toch tenminste in grote lijnen met een plausibele verklaring moeten komen (vgl. HR 2 december 1994, NJ 1995, 548).
21. In het licht van de uitvoerige berekeningen en onderbouwingen van eisers zijn de verklaringen die Y tot op heden heeft gegeven, vol-strekt onvoldoende en zelfs ongeloofwaardig. Vooral de consistentie van haar verklaringen laat te wensen over. Uit de schriftelijke verkla-ringen die door eisers zijn overgelegd (latere producties 15-17) ontstaat de indruk dat Y eerst alles ontkende en uiteindelijk die dingen alsnog erkende waarvoor bewijs was gevonden. Dat komt haar geloofwaardig-heid niet ten goede. Ook haar afhoudende en defensieve gedrag tegen-over eisers op het moment dat eisers de giroafschriften niet konden rijmen met de verklaringen van erflater en terecht een toelichting wil-den van Y, komt verdacht over. De verklaring van mevrouw E, team-leidster F, (latere prod. 10) versterkt de indruk dat Y in de laatste twee jaar van het leven van erflater bij hem een positie had verworven waarin zij misbruik kon maken van de afhankelijke situatie waarin hij verkeerde.
Tijdens de comparitie heeft Y deze indruk niet bij de rechtbank kun-nen wegnemen. Ook de door erflater voor akkoord getekende brief van Y, overgelegd als prod. 3 bij dagvaarding, maakt dat niet anders, juist door de afhankelijke positie waarin erflater verkeerde.
22. Voor de beoordeling acht de rechtbank niet doorslaggevend of erflater inderdaad vanaf september 2000 een zodanig slechte gezond-heid had dat hij niet meer in staat was zijn wil te bepalen. Ook als hij wel zijn wil kon bepalen, dient Y rekening en verantwoording af te leg-gen. Het is immers voldoende duidelijk dat Y vanwege de slechte ge-zondheid van erflater intensief voor hem heeft gezorgd en voor hem gelden heeft opgenomen en betalingen heeft gedaan. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat erflater zelf weinig overzicht meer had over zijn giroafschriften. Het bewijsaanbod van eisers op dit punt is derhal-ve niet terzake dienend.
23. De rechtbank leidt uit de conclusie van repliek af dat eisers niet persisteren bij de stelling in de dagvaarding dat de schenkingen aan Y moeten worden ingebracht in de erfenis, zodat ook op dat punt geen aanleiding is om bewijs op te dragen over de geestelijke vermogens van erflater tijdens het doen van die schenkingen.
24. De rechtbank zal op dit moment de vraag laten rusten of Y werd betaald door erflater voor haar werk. Als zij door hem werd betaald, hetgeen op zichzelf voor de hand ligt en gezien de overgelegde verkla-ringen ook aannemelijk voorkomt, kan dit een deel van de uitgaven verklaren. Y heeft zelf echter steeds volgehouden dat zij niet werd be-taald, zodat de rechtbank daar voorlopig vanuit zal gaan. Het is im-mers aan Y om rekening en verantwoording af te leggen. De stellingen van Y op dit punt zijn, zo begrijpt de rechtbank, kennelijk ingegeven door het feit dat zij een uitkering heeft en de betalingen volgens de overgelegde verklaringen “zwart” zijn gedaan. Dit verklaart ook waar-om Y enerzijds stelt dat zij 24 uur per dag voor erflater heeft gezorgd en anderzijds dat zij slechts af en toe in de woning van erflater sliep, geen zwaar huishoudelijk werk deed en niet in de woning woonde. Dit alles staat thans niet ter beoordeling van de rechtbank, maar het werkt niet in het voordeel van Y en het komt haar geloofwaardigheid niet ten goede.
25. Y heeft aan de orde gesteld dat eiseres sub 1 geen rekening en verantwoording kan vorderen, aangezien zij geen erfgenaam is. Y heeft gelijk dat eiseres sub 1 geen erfgenaam onder algemene titel is en dus geen partij is geworden bij de rechtsverhouding tussen erflater en Y die noopt tot het afleggen van rekening en verantwoording. Eiseres sub 1 zou belang kunnen hebben bij de vordering, aangezien zij ook recht heeft op een bedrag aan geld (€ 5.000,-) dat uit de erfenis moet worden betaald. Uit de berekeningen van eisers volgt echter dat zij dit bedrag gewoon zal kunnen ontvangen uit de gelden die er nog wel zijn. Haar legaat gaat voor, zodat zij geen nadeel zal ondervinden van een even-tueel tekort. Eiseres sub 1 zal daarom wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
26. Y heeft gesteld dat er geen grondslag is om haar te veroordelen tot betaling van een bedrag aan eisers sub 2-4 als zij geen adequate rekening en verantwoording zou kunnen afleggen. De rechtbank ziet dat anders. Als na het afleggen van rekening en verantwoording aan-nemelijk zou worden dat er een onverklaard tekort is, dan zal Y daar-voor in beginsel aansprakelijk worden gehouden. Nu een eventueel tekort zou leiden tot een minder groot te vererven bedrag en eisers sub 2-4 mede gerechtigd zijn tot de erfenis, lijden eisers sub 2-4 in geval van een tekort schade die door Y moet worden vergoed.
27. Y heeft ook aangevoerd dat zij niet kan worden veroordeeld tot betaling van een bedrag aan eisers sub 2-4, nu een van de erfgenamen (de derde zoon) niet meedoet aan de vordering. De rechtbank is van oordeel dat dit betoog niet opgaat. Alle erfgenamen hebben belang bij rekening en verantwoording ten aanzien van de te vererven gelden en zij kunnen dit ieder apart vragen. Wel is het juist dat een eventueel vastgesteld tekort niet volledig aan eisers sub 2-4 toekomt, omdat de niet betrokken zoon ook aanspraak kan maken op een deel van dat bedrag en Y zelf ook erfgenaam is en dus meedeelt. Dit punt zal echter te zijner tijd wel oplosbaar blijken te zijn door uit te rekenen welke schade eisers sub 2-4 lijden als gevolg van een eventueel vastgesteld tekort. Wellicht is daarvoor een berekening nodig van de notaris die met de verdeling van de erfenis is belast. Partijen zullen zich daarover zonodig in een later stadium van de procedure kunnen uitlaten.
28. Eisers hebben met de formulering van hun vordering (afleggen van rekening en verantwoording bij een te benoemen rechter commis-saris) kennelijk gedoeld op de bijzondere procedure tot het afleggen van rekening en verantwoording zoals bedoeld in art. 771 – 783 Rv. oud. Deze artikelen zijn echter per 1 januari 2002 vervallen en zijn dus niet meer van toepassing op de onderhavige, bij dagvaarding van 28 maart 2003 ingeleide procedure. Uit de Memorie van Toelichting (KS 26 855, TK 1999-2000, nr. 3) volgt dat de procedure van art. 771-783 Rv oud te ingewikkeld werd gevonden en dat zonder bezwaar het gewone procesrecht van dagvaardingsprocedures daarop kan worden toege-past. De rechtbank zal de vordering van eisers daarom opvatten als een vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording in de on-derhavige procedure.
Aangezien de gewone regels van het procesrecht hiervoor gelden, acht de rechtbank het aangewezen om Y bij akte in staat te stellen de beno-digde rekening en verantwoording af te leggen. Y zal haar verklaringen zoveel mogelijk moeten onderbouwen met bewijsstukken en schrifte-lijke verklaringen van derden.
Eisers zullen op de akte van Y mogen reageren bij antwoordakte. Ver-volgens zal de rechtbank beoordelen of de afgelegde rekening en ver-antwoording afdoende is. Mocht dat niet het geval zijn, dan zal de rechtbank beoordelen in hoeverre er aanleiding is om Y te veroordelen om een bedrag te betalen.
29. De periode waarover rekening en verantwoording moet worden afgelegd, is in elk geval beperkt tot het moment waarop erflater onder bewind is gesteld, aangezien moet worden aangenomen dat Y vanaf dat moment geen bevoegdheden meer had ten aanzien van de gelden van erflater. Voorts blijkt uit het overzicht van eisers (prod. 2 bij dag-vaarding) dat de pinpas op 21 maart 2002 is geblokkeerd. Onduidelijk is of Y na die datum nog wel gemachtigd was op de girorekening van erflater. De periode waarover verantwoording moet worden afgelegd, loopt derhalve van augustus 2000 tot (uiterlijk) 17 april 2002.
30. Hoger beroep van dit vonnis staat slechts open tegelijk met dat van het eindvonnis (art. 337, tweede lid, Rv.). Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank:
verwijst de zaak naar de vierde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken, voor een akte zijdens Y waarin zij rekening en verant-woording dient af te leggen van hetgeen met de gelden van erflater is gebeurd in de periode augustus 2000 tot 17 april 2002 (zie r.o. 28 en 29) en waarin zij dient aan te geven wat er is gebeurd met de inboedel van de woning van erflater (zie r.o. 19),
verstaat dat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M. Smit en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2004.
de griffier de rechter