Rechtbank Arnhem
Sector strafrecht
Meervoudige Kamer
Parketnummer : 05/090259-03
Datum zitting : 22 januari en 5 april 2004
Datum uitspraak : 29 april 2004
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsvrouw: mr. J. Steenbrink, advocate te Nijmegen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van september 2002 tot en met juni 2003 te
Nijmegen en/of Cuijk, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels [namen] en/of andere kledingleveranciers heeft bewogen tot de afgifte van partijen kleding, in elk geval van enig goed, hierin bestaande dat verdachte (telkens) tezamen met verdachtes mededader(s), althans alleen,met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid partijen kleding heeft besteld en/of heeft laten bestellen als ware deze bestemd voor het bedrijf [naam] en/of als zouden deze partijen kleding volledig worden betaald en/of heeft voorgedaan als zou er geen relatie bestaan tussen [naam] en de Nijmeegse winkel [naam] en/of [naam], waardoor kledingleveranciers (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
(zaaksdossier B)
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van september 2002 tot en met juni 2003 te
Nijmegen en/of Cuijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een beroep of een gewoonte makende van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren, telkens met voormeld oogmerk de navolgende goederen hebben/heeft gekocht van na te noemen perso(o)n(en) en/of bedrijven:
- van [naam] NV een (of meerdere) partij(en) kleding;
- van [naam] een (of meerdere) partij(en) kleding;
- van [naam] een (of meerdere) partij(en) kleding;
- van [naam] een (of meerdere) partij(en) kleding;
- van [naam] een (of meerdere) partijen kleding;
hij in of omstreeks de periode van februari 2003 tot en met 19 maart 2003 te
Cuijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad en/of heeft bewerkt en/of verwerkt ongeveer 2500 planten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
(zaaksdossier C)
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met juni 2003 te
Nijmegen, althans in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, meerdere kredietverstrekkers (te weten [naam] en/of [naam]) heeft bewogen tot de afgifte van geld (kredieten), in elk geval van enig goed, hierin bestaande dat verdachte (telkens) tezamen met verdachtes mededader(s), althans alleen,met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid arbeidsrelaties heeft gefingeerd met [naam] en/of [naam] en/of valse loonstroken heeft laten opmaken/opgemaakt met betrekking tot [naam] en/of [naam] waardoor kredietverstrekkers (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
(zaaksdossier P)
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met juni 2003 te
Nijmegen, althans in Nederland ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om (telkens) tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een
valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, meerdere kredietverstrekkers, te weten [naam] en/of [naam] te bewegen tot de afgifte van geld (kredieten), in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid tezamen met verdachtes mededader(s), althans alleen, arbeidsrelaties heeft gefingeerd met [naam] en/of [naam] en/of valse loonstroken voor [naam] en/of [naam] heeft laten opmaken/opgemaakt en/of [naam] en/of [naam] contact heeft laten opnemen met kredietverstrekkers, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij in of omstreeks de periode van 13 februari 2003 tot en met juni 2003 te
Nijmegen tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, kledingleveranciers te bewegen tot de afgifte van partijen kleding, in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid tezamen met verdachtes mededader(s), althans alleen, het heeft voorgesteld als ware [naam] BV een bonafide bedrijf welke tot volledige betaling van de goederen over zou gaan en/of heeft voorgesteld als had [naam] BV en/of [naam] geen banden C. [naam] en/of met enige in het
verleden onbetrouwbaar gebleken bedrijf (in het bijzonder [naam] en/of '[naam]' en/of [naam] BV op naam van [naam] gezet en/of op een valse naam kleding heeft besteld en/of laten bestellen en/of onder een valse naam contacten heeft gelegd en/of laten leggen welke gericht waren op het verkrijgen van kleding, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(zaaksdossier F)
hij in of omstreeks de periode van september 2002 tot en met juni 2003 te
Nijmegen en/of Den Bosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van het telen van hennep (3 OW) en/of het plegen van oplichting (326 SR) en/of flessentrekkerij (326a SR) en/of valsheid in geschrift (225 Sr) en/of bedrieglijke bankbreuk (343 Sr), althans het plegen van misdrijven;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 22 januari en 15 april 2004 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door
mr. J. Steenbrink, advocate te Nijmegen.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 3 primair en 4 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair, 2, 3 subsidiair en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaar-delijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd in verzeke-ring en voorlopige hechtenis doorge-bracht.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hieronder opgenomen motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in wettelijke vorm door de opsporingsambtenaren P.G.J. Heijstee en H.H.J. Vroom opgemaakte proces-verbaal, genummerd 03/005288, gedateerd 10 augustus 2003 en daarbij behorende bijlagen.
Feit 1
Verdachte heeft erkend ten behoeve van de door hem nog te openen winkel [naam] in Cuijk kleding te hebben besteld en de geleverde kleding niet te hebben betaald. Dit blijkt ook uit de aangiften van de leveranciers (zaaksdossier B: blz. 621 t/m 1079), waaruit tevens kan worden opgemaakt dat de schuld aan deze leveranciers ruim € 137.000,- bedraagt. Verdachte heeft zijn winkel [naam] echter nooit geopend en de voor deze winkel bestelde en geleverde kleding dan ook niet vanuit deze winkel verkocht.
Verdachte heeft voorts erkend een deel van de aan hem geleverde kleding, voor een bedrag van € 34.000,- aan [naam] te hebben doorverkocht, waarvan bij de doorzoeking van de woning van verdachte een kwitantie is aangetroffen (zaaksdossier B: blz. 421). Hij heeft verklaard daartoe te zijn overgegaan omdat hij geld nodig had en dat hij op dat moment wist dat [naam] van [naam] in verband met financiële problemen geen kleding meer geleverd kreeg. (zaaksdossier B; blz. 1254). Dit terwijl verdachte wist dat het doorverkopen van de kleding op grond van de contractuele relatie met de kledingleveranciers niet was toegestaan. De betreffende leveranciers hebben de aan [naam] geleverde kleding in de winkels van [naam] in Arnhem en Nijmegen aangetroffen en vervolgens op deze kleding beslag laten leggen (zaaksdossier B: blz. 150-191). Daarnaast is in de woning van verdachte een factuur gedateerd 11 december 2002 van [naam] voor levering van kleding aan [naam] voor € 156.577,82 inclusief BTW aangetroffen, waarvoor verdachte geen verklaring heeft kunnen geven (zaaksdossier B: blz. 420). De verklaring van verdachte dat de kleding, welke niet is doorverkocht aan [naam], uit de winkel in Cuijk zou zijn ontvreemd acht de rechtbank niet aannemelijk.
Blijkens de verklaring van [naam] heeft verdachte aan één van de leveranciers een niet bestaand bankrekeningnummer afgegeven (zaaksdossier B: blz. 779).
Daarnaast kan uit de verslagen van tapgesprekken op 5 en 6 november 2002 van respectievelijk [naam] met [naam] en [naam] met verdachte worden opgemaakt, dat kennelijk de schijn moest worden opgehouden, dat er geen banden bestonden tussen verdachte / [naam] en het in financiële problemen verkerende [naam] ofwel [naam] (zaaksdossier B: blz. 073- 074).
Uit de verslagen van tapgesprekken op 27 maart 2003 van [naam] met [naam] en [naam] met [naam] kan voorts worden opgemaakt, dat [naam] voor de winkels van [naam] niet zo veel kleding heeft ingekocht, omdat hij wist dat alle kleding uit Cuijk zou komen en dat verdachte de kleding op papier aan [naam] heeft verkocht (zaaksdossier B: blz. 134 en 140).
De verslagen van verscheidene tapgesprekken geven verder blijk van een intensieve betrokkenheid van [naam] bij [naam], welke betrokkenheid naar het oordeel van de rechtbank niet een adviserend maar sturend karakter heeft ( zaaksdossier B: blz. 074-079, 082, 090, 094, 096-099, 104, 118, 144-148). Dit blijkt ook uit de verklaring van H.T.A. [naam]. Hij heeft verklaard, dat [naam] op zoek was naar een (lege) BV voor [naam] en dat hij toen de BV van [naam] heeft genoemd. Voorts blijkt dat [naam] enkel met [naam] de onderhandelingen over deze BV heeft gevoerd en dat [naam] verdachte als aandeelhouder in deze BV wilde aanstellen (zaaksdossier B: blz. 1080-1081).
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte, dat hij enkel goede bedoelingen met [naam] had en dat hij slechts zou zijn misbruikt door [naam] niet aannemelijk. Het aan een leverancier doorgeven van een niet bestaand bankrekeningnummer, het doorverkopen van geleverde kleding en het niet aanwenden van de daarvoor contant ontvangen gelden voor het betalen van de leveranciers geven naar het oordeel van de rechtbank geen blijk van goede bedoelingen.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen het tenlastegelegde strafbare feit wettig bewezen en heeft daaruit de overtuiging verkregen, dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Feit 2
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dit feit heeft begaan. Uit het dossier blijkt onvoldoende van verdachtes betrokkenheid bij het pand aan de [adres]. De huurovereenkomst (van 15-9-02) die [naam] als rechtsgeldig vertegenwoordiger van de [naam] met als handelsnaam [naam], noch de verslagen van tapgesprekken na het aantreffen van de hennepkwekerij op 19 maart 2003, zoals weergegeven op blz. 8 van zaaksdossier C maken dat anders.
Feit 3
De rechtbank acht dit feit niet bewezen. Uit de verslagen van tapgesprekken alsmede de verklaring van [naam] blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte dit feit heeft medegepleegd met het oogmerk en met de middelen zoals in de tenlastelegging genoemd. Uit het dossier kan niet méér dan een louter feitelijke betrokkenheid worden afgeleid.
Feit 4
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel, dat niet kan worden bewezen dat verdachte dit feit heeft begaan, nu van zijn betrokkenheid daarbij uit het dossier niet blijkt.
Feit 5
De rechtbank acht op grond van het hiervoor reeds aangehaalde proces-verbaal, genummerd 03/005288, gedateerd 10 augustus 2003 met bijlagen bewezen, dat sprake is van een organisatie met een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van meer dan twee personen. Het door verdachte onder 1 primair gepleegde feit betreft naar het oordeel van de rechtbank niet een feit dat verdachte geheel zelfstandig heeft begaan. Hiervoor is reeds overwogen dat daarbij sprake was van een intensieve betrokkenheid van [naam]. Verdachte heeft dit feit naar het oordeel van de rechtbank onder aansturing van [naam] begaan. De rechtbank acht dan ook bewezen dat deze oplichting in het kader van de criminele organisatie, waartoe onder andere [naam] behoort, is geschied. Met dit feit heeft verdachte -weliswaar onder aansturing van [naam]- een aandeel in de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, het verkrijgen van wederrechtelijk voordeel, geleverd. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de vereiste opzet aan de deelneming van de organisatie. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen, dat op grond van het proces-verbaal is gebleken dat verdachte structureel betrokken is geweest bij overige feiten die door de organisatie zijn gepleegd.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 2, 3 en 4 is tenlastege-legd en zal hem daarvan vrij-spreken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in de periode van september 2002 tot en met juni 2003 te
Nijmegen en Cuijk, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander
met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels [namen] heeft bewogen tot de afgifte van partijen kleding, hierin bestaande dat verdachte (telkens) tezamen met verdachtes mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid partijen kleding heeft besteld en/of heeft laten bestellen als ware deze bestemd voor het bedrijf [naam] en als zouden deze partijen kleding volledig worden betaald en heeft voorgedaan als zou er geen relatie bestaan tussen [naam] en de Nijmeegse winkel [naam] en/of [naam], waardoor kledingleveranciers (telkens) werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
hij in de periode van september 2002 tot en met juni 2003 in Nederland, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van het telen van hennep en/of het plegen van oplichting en/of valsheid in geschrift en/of bedrieglijke bankbreuk, althans het plegen van misdrijven;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 326 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 5:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 140, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 12 juni 2003.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich tezamen met anderen in georganiseerd verband bezig gehouden met het plegen van strafbare feiten.
Immers verdachte heeft met een ander partijen kleding besteld als ware deze bestemd voor zijn bedrijf [naam] en gedaan alsof deze kleding volledig zou worden betaald. Bovendien heeft verdachte daarbij in strijd met de waarheid aangegeven dat er geen relatie zou bestaan tussen zijn bedrijf en de winkel [naam] te Nijmegen, dan wel met [naam] zelf. De kledingleveranciers zijn door voornoemde handelingen overgegaan tot het leveren van kleding.
Door het handelen van verdachte zijn diverse bedrijven voor forse bedragen benadeeld en is het vertrouwen in het handelsverkeer ernstige schade toegebracht. Verdachte heeft louter uit winstbejag gehandeld.
De rechtbank overweegt nog dat verdachte een zelfstandige rol binnen de criminele organisatie heeft vervuld en daarbij werd aangestuurd door [naam].
Gelet op het hoge benadelingsbedrag, de listige manier waarop door verdachte is gefraudeerd alsmede op de rol die verdachte binnen de criminele organisatie speelde enerzijds en anderzijds op de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking is geweest is de rechtbank van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf als hierna te noemen passend en geboden is.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is, behalve op de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27 en 57
van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 6 (zes) maanden niet zullen worden tenuitvoergelegd, ten-zij de rechter later anders mocht gelasten. De rechtbank stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren. De tenuitvoerleg-ging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proef-tijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer-legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. G.H.W. Bodt, rechter, als voorzitter,
mr. R.J.J. van Acht, rechter,
mr. M. Jurgens, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B.J.M. Vermulst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 april 2004.