ECLI:NL:RBARN:2004:AO8249

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
22 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/096015-03
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Smokkel van sigaretten vanuit Estland en Letland naar de EU met een georganiseerde criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 22 april 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de smokkel van sigaretten vanuit Estland en Letland naar de Europese Unie. De verdachte, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was en gedetineerd in PI Overijssel, werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met verschillende strafbare feiten, waaronder valsheid in geschrifte en het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende een periode van ongeveer twee jaar een leidinggevende rol vervulde binnen deze organisatie, die zich richtte op de smokkel van sigaretten via Duitsland en België naar het Verenigd Koninkrijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opdrachten gaf aan medeverdachten en regelmatig contact had met hen, wat zijn actieve betrokkenheid bij de criminele activiteiten bevestigde.

De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding beoordeeld en het verweer van de raadsman verworpen, waarbij werd gesteld dat er sprake was van een innerlijke tegenstrijdigheid in de tenlastelegging. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de deelname van de verdachte aan de organisatie en dat het opzet van de verdachte niet verloren ging door het handelen van anderen binnen de organisatie. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 10 en 27 van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector strafrecht
Meervoudige Kamer
Parketnummer : 05/096015-03
Datum zitting : 8 april 2004
Datum uitspraak : 22 april 2004
VERKORT VONNIS
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats te Nederland,
thans gedetineerd in PI Overijssel, HvB Karelskamp, Bornsestraat 333 te
Almelo.
Raadsman: mr. M. Moszkowicz, advocaat te Maastricht.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegelaten vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 13 april 2003 te
's-Heerenberg, gemeente Bergh en/of Duiven en/of Boven-Leeuwen, gemeente West Maas en Waal en/of Rotterdam en/of Wijchen en/of Druten, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk heeft deelgenomen aan de organisatie, te weten een samenwerkingsverband gevormd door hem, verdachte, en [medeverdachten] en/of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van
-valsheid in geschrifte (225 Sr) en/of
-het opzettelijk doen van onjuiste aangifte ten invoer (48 DW) en/of
-het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen die niet
overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in accijnsheffing zijn betrokken (5/97 WA)en/of
-Steuerhehlerei in de zin van par. 370, 373 en 374 van de Abgabe Ordnung
(Bondsrepubliek Duitsland),
-het opzettelijk voorhanden hebben van, danwel het opzettelijk brengen van onveraccijnsde sigaretten op het grondgebied van Groot-Brittannie
(Section 170 van de Customs en Excise Management Act 1979 en/of
-het onwettig bezit van tabak en/of sigaretten in Belgie
in de zin van art.12 van de Wet 10.06.1997, Wet betreffende de algemene
regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controle daarop, althans het plegen van misdrijven;
2.
verdachte op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 13 april 2003, te 's-Heerenbergh en/of Duiven en/of
Beneden-Leeuwen en/of Wijchen en/of Etten-Leur, althans in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, telkens opzettelijk voorhanden heeft gehad accijnsgoederen, te weten sigaretten, welke niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing van accijns terzake van de uitslag en/of van de invoer van die goederen waren betrokken;
3.
"[naam]." op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 13 april 2003, te 's-Heerenbergh en/of Duiven, althans in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een aangifte ten invoer (IM 4) tot verbruik van een aantal pallets en/of balen turf, zijnde ingevolge wettelijke bepalingen (Douanewet) een vereiste goederenaangifte, onjuist of onvolledig heeft gedaan, door in die aangifte opzettelijk en/of in strijd met de waarheid niet te vermelden/op te geven dat in en/of bij die pallets en/of balen turf sigaretten waren bij geladen/gepakt/verstopt
en/of door bij die aangifte (telkens) een valse en/of vervalste factuur te
overleggen, zulks terwijl dit feit ertoe strekte dat er te weinig rechten bij invoer werden geheven,
terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, dit feit door [naam]. heeft doen plegen, door aan die [naam]. onjuiste informatie en/of facturen te verstrekken ten aanzien van de in te voeren goederen.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 8 april 2004 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M. Moszkowicz, advocaat te Maastricht.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 t/m 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd in verzeke-ring en voorlopige hechtenis doorge-bracht.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft betoogd dat de dagvaarding wat betreft feit 3 innerlijk tegenstrijdig en daarom nietig is, nu dit de omschrijving van dit feit inhoudt dat verdachte een strafbare andere dader, [naam] B.V., het feit heeft doen plegen. Doen plegen, zo stelt de raadsman, veronderstelt blijkens de doctrine dat de feitelijke uitvoerder van het delict zonder opzet, schuld of toerekenbaarheid heeft gehandeld. Daarmee is, aldus de raadsman, niet verenigbaar dat blijkens de feitelijke omschrijving het opzet aan het handelen van [naam] B.V. wordt toegeschreven.
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
In de omschrijving van feit 3 ligt de gedachte besloten dat verdachte niet zelf, maar door middel van een rechtspersoon, opzettelijk een onjuiste of onvolledige aangifte ten invoer heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is het opzet dermate inherent aan de materieel beoogde strafbare gedraging, dat de feitelijke gedraging haar opzettelijke karakter niet verliest doordat de verdachte die feitelijke gedraging niet zelf, maar door middel van een ander verricht. Aldus bezien kan ook het opzet impliciet deel uitmaken van het handelen van de feitelijke dader, zonder dat deze zich dit bewust is en dardoor of anderszins strafbaar is.
Steun voor dit oordeel vindt de rechtbank in het arrest van de Hoge Raad van 11 september 1991, NJ 1991/276.
Derhalve is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een innerlijke tegenstrijdigheid als bedoeld door de raadsman en kan de dagvaarding ook wat betreft feit 3 als geldig worden beschouwd.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 2 en 3 is tenlastege-legd en zal hem daarvan vrij-spreken.
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank is op geen enkele wijze komen vast te staan dat er door verdachte en/of zijn medeverdachten sigaretten naar Nederland zijn gebracht. In het hoofdproces-verbaal wordt uitsluitend melding gemaakt van in Duitsland en België aangetroffen partijen sigaretten alsmede van de uitvoer van sigaretten vanuit België naar het Verenigd Koninkrijk. Voorts hebben de verbalisanten in steeds stelliger bewoordingen het vermoeden geuit dat er nimmer sigaretten naar Nederland zijn gebracht en kan uit hun onderzoeksbevindingen worden afgeleid dat de vanuit Letland en Estland afkomstige vrachtauto’s waarin zich sigaretten bevonden na binnenkomst in de Europese Unie via Duitsland koers zetten naar België, terwijl uitsluitend vrachtwagens met zogenoemde deklading en lege vrachtwagens naar Nederland werden gereden teneinde daar een aangifte ten invoer te doen. De observaties van de FIOD-ECD bij de observaties bij De Barrière te Beek en bij Duiven in respectievelijk november 2002 en februari 2003 hebben evenmin overtuigende aanwijzingen opgeleverd dat er sigaretten naar Nederland zijn getransporteerd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2001 tot en met 13 april 2003 te
's-Heerenberg, gemeente Bergh en/of Duiven en/of Boven-Leeuwen, gemeente West Maas en Waal en/of Rotterdam en/of Wijchen en/of Druten opzettelijk heeft deelgenomen aan de organisatie, te weten een samenwerkingsverband gevormd door hem, verdachte, en [medeverdachten] en een of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van
-valsheid in geschrifte (225 Sr) en
-Steuerhehlerei in de zin van par. 370, 373 en 374 van de Abgabe Ordnung
(Bondsrepubliek Duitsland),
-het opzettelijk voorhanden hebben van, danwel het opzettelijk brengen van onveraccijnsde sigaretten op het grondgebied van Groot-Brittannie
(Section 170 van de Customs en Excise Management Act 1979 en
-het onwettig bezit van tabak en/of sigaretten in Belgie
in de zin van art.12 van de Wet 10.06.1997, Wet betreffende de algemene
regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controle daarop
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 140, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 12 juli 2003.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich samen met anderen gedurende een periode van ongeveer twee jaar in een georganiseerd verband beziggehouden met - kort gezegd - de smokkel van sigaretten vanuit Estland en Letland, via Duitsland en België naar het Verenigd Koninkrijk, alsmede de productie van illegale sigaretten in België.
Verdachte heeft binnen de organisatie een leidinggevende rol vervuld. Verdachte gaf aan anderen binnen de organisatie opdrachten en aanwijzingen over de uitvoering van de werkzaamheden. Verdachte had regelmatig telefonisch contact met zijn medeverdachte(n) en daarnaast vond een vorm van gestructureerd werkoverleg plaats.
Aan verdachte moest verantwoording worden afgelegd en verdachte had zeggenschap over de zendingen vanuit Estland en Letland. Tevens onderhield verdachte contacten met Estlandse dan wel Litouwse deelnemers aan de criminele organisatie.
De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte willens en wetens heeft meegewerkt aan de smokkel van grote hoeveelheden sigaretten waarbij miljoenen euro’s omgingen.
Gelet op de grote rol die verdachte in het geheel speelde en op de professionele criminele organisatievorm waarin door verdachte werd geopereerd is de rechtbank van oordeel dat, ook nu verdachte is vrijgesproken van de feiten 2 en 3, voor een dergelijk feit geen andere straf past dan een forse gevangenisstraf.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is, behalve op de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10 en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) jaren.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer-legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. J.H.M. Westenbroek, rechter, als voorzitter,
mr. M. Keppels, rechter,
mr. G.H.W. Bodt, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B.J.M. Vermulst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 april 2004.