ECLI:NL:RBARN:2004:AO5772

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
17 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/091184-03
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en afpersing op universiteitsterrein te Nijmegen met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 17 maart 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 april 2003 in Nijmegen een vrouw heeft verkracht en geprobeerd heeft haar af te persen. De verdachte heeft de vrouw, die net uit een stadsbus was gestapt, gevolgd en bedreigd met een mes. Hij dwong haar tot het afgeven van haar portemonnee en mobiele telefoon, en heeft haar vervolgens gedwongen tot orale seks. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door zijn gewelddadige en bedreigende gedrag een zeer bedreigende situatie heeft gecreëerd, waardoor het slachtoffer zich gedwongen voelde om haar portemonnee af te geven. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als betrouwbaar beoordeeld, ondanks verweren van de verdediging over de bewijsvoering. De verdachte is eerder veroordeeld voor geweldsdelicten en de rechtbank heeft geconcludeerd dat er een groot recidivegevaar bestaat. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege, en heeft een schadevergoeding van € 7.601,50 aan het slachtoffer toegewezen. De rechtbank heeft ook het inbeslaggenomen mes verbeurd verklaard en de teruggave van andere inbeslaggenomen voorwerpen aan de rechthebbenden bevolen.

Uitspraak

ARechtbank Arnhem
Sector strafrecht
Meervoudige Kamer
Parketnummer : 05/091184-03
Datum zitting : 3 maart 2004
Datum uitspraak : 17 maart 2004
VERKORT VONNIS
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring Arnhem-Zuid,
Ir. Molsweg 5 te Arnhem.
Raadsman: mr. M.B. Bax, advocaat te Maastricht.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 april 2003 te Nijmegen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld M.A.J. [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met inhoud en/of geld (15 euro) en/of een mobiele telefoon, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan M. [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, die [slachtoffer] een (groot) mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, dreigend en/of op korte afstand van de buikstreek heeft voorgehouden en/of haar op dreigende toon heeft medegedeeld dat zij de telefonische verbinding diende te verbreken;
2.
hij op of omstreeks 14 april 2003 te Nijmegen, door geweld of een andere
feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid M.A.J.
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede)
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die M.A.J.
[slachtoffer], te weten door (meermalen) met zijn, verdachtes, penis de mond van
het slachtoffer binnen te dringen en/of (terwijl het slachtoffer in half
ontklede toestand onder/naast hem ligt) zichzelf te bevredigen,
welk geweld of andere feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld of
andere feitelijkheid hierin heeft/hebben bestaan dat verdachte opzettelijk:
- een (groot) mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, dreigend en/of op
korte afstand van de buikstreek van die [slachtoffer] heeft gehouden en/of
- die [slachtoffer] op dreigende toon heeft medegedeeld dat zij de telefonische
verbinding diende te verbreken en/of
- die [slachtoffer] (meermalen) heeft geduwd en/of getrokken in/naar de ter plaatse
aanwezige bossages en/of
- die [slachtoffer] aan haar schouders naar beneden heeft geduwd en/of
- die [slachtoffer] (meermalen) aan haar haren heeft beet gepakt en in de richting
van zijn, verdachtes, penis heeft geduwd/getrokken en/of
- (met kracht) de panty en/of onderbroek van het die [slachtoffer] naar beneden
heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) heeft belet dat zij om hulp riep en/of bleef
roepen door met zijn, vedachtes, hand, haar mond te bedekken.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 3 maart 2004 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte versche-nen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.B. Bax, advocaat te Maastricht.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd M.A.J. [slachtoffer].
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroor-deeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van de tijd in verzeke-ring en voorlopige hechtenis doorge-bracht, en daarnaast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het onder verdachte inbeslaggenomen kartelmes verbeurd wordt verklaard, de inbeslaggenomen 4 keukenmessen, de sleutel en het kabelslot aan de rechthebbende P. [naam] worden teruggegeven, de inbeslaggenomen Batavus damesfiets aan de rechthebbenden P. [naam] en D. [naam] wordt teruggegeven en de overige inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen aan de verdachte worden teruggegeven.
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 7.601,50 wordt toegewezen en dat er een schadever-goedingsmaat-regel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opge-legd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 150 dagen hechte-nis.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging ge-voerd.
2a. Beantwoording van gevoerde verweren
De verdediging heeft als verweer gevoerd dat politieambtenaren, door het opmaken van processen-verbaal van bevindingen over gedane uitlatingen van verdachte, het bepaalde in artikel 29 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering hebben overtreden. Naar het oordeel van de verdediging dient dit te leiden tot bewijsuitsluiting van de opgemaakte processen-verbaal van bevindingen, waarin citaten van uitlatingen van verdachte zijn opgenomen en daarnaast van alle door verdachte tegenover politieambtenaren afgelegde verklaringen.
Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat P. [naam] op 18 juni 2003 om 15:39 uur tegen haar vriend [voornaam] in een getapt telefonisch gesprek heeft gezegd dat de compositietekening absoluut niet op verdachte leek, terwijl zij bij de politie heeft verklaard dat ze verdachte voor de volle 100% herkende. Gelet hierop dienen naar het oordeel van de verdediging ook alle afgelegde verklaringen van P. [naam] en van haar moeder van het bewijs te worden uitgesloten.
De rechtbank overweegt dat verdachte op geen enkel moment gedurende het strafproces te kennen heeft gegeven dat er iets van wat er door politieambtenaren is vastgelegd in proces-verbaal van verhoor van verdachte niet door hem zou zijn verklaard. Door de verdediging zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geconcludeerd zou moeten worden dat er op andere wijze in strijd met het in artikel 29 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering bepaalde zou zijn gehandeld door politieambtenaren of dat er in strijd met enig ander voorgeschreven artikel zou zijn gehandeld waardoor de verklaringen van verdachte niet voor de bewijsvoering zouden mogen worden meegenomen. De door de verdachte tegenover politieambtenaren afgelegde verklaringen kunnen derhalve voor het bewijs worden gebezigd.
De rechtbank is voorts van oordeel dat artikel 29 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering uitsluitend ziet op de door verdachte afgelegde verklaringen die ook als zodanig zijn vastgelegd in een proces-verbaal, en niet ook op processen-verbaal van bevindingen. Voor bewijsuitsluiting ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding. Overigens zal zij de processen-verbaal van bevindingen niet voor het bewijs bezigen, nu zij op grond van voldoende ander bewijs reeds tot een bewezenverklaring komt.
Ten aanzien van het hierboven vermelde getapte telefoongesprek van 18 juni 2003 is de rechtbank van oordeel dat P. [naam] in dit gesprek weliswaar heeft gezegd dat verdachte lijkt op de compositietekening maar dat dit niet wil zeggen dat ze verdachte niet heeft herkend. [naam] heeft verder consequent en zeer gedetailleerd verklaard, ook eenmaal tegenover de rechter-commissaris, dat zij na het tonen van de compositietekening voor 100% zeker verdachte hierin herkende.
Voorts sluiten een aantal door [naam] gegeven details, zoals de damesfiets, het mes, het mutsje en de 15 euro, naadloos aan bij de inhoud van andere in deze zaak opgemaakte processen-verbaal, waardoor de rechtbank geen reden ziet te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door [naam] afgelegde verklaringen.
Het eventueel uitsluiten van de door de moeder van P. [naam] afgelegde verklaring is in het geheel niet nader gemotiveerd door de verdediging. De rechtbank ziet derhalve ook geen reden om die verklaring van het bewijs uit te sluiten.
3. De beslis-sing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijf-fouten voorko-men, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
De rechtbank bezigt voor het bewijs onder meer de verklaringen van de aangeefster M.A.J. [slachtoffer], de verklaringen van P. [naam], E. [naam], P.C. [naam] en T. [naam], de uitslag van het gehouden DNA-onderzoek en wat er gerelateerd is over de plaats waar de damesfiets, het kabelslot, het mutsje en het mes - waarmee door verdachte gedreigd is - zijn aangetroffen.
Ook bezigt de rechtbank tot bewijs een aantal passages uit de door verdachte afgelegde verklaringen, waaronder de verklaring van verdachte dat hij iemand wilde overvallen en dat hij geld nodig had (7e verhoor van verdachte).
Verder bezigt de rechtbank tot het bewijs dat zij ambtshalve heeft geconstateerd dat verdachte lijkt op de in de processtukken bevindende compositiefoto die op aanwijzingen van de aangeefster is gemaakt.
Met betrekking tot feit 1 is de rechtbank voorts van oordeel dat verdachte objectief gezien een zeer bedreigende situatie gecreëerd heeft waardoor de aangeefster redelijkerwijs kon vermoeden dat verdachte iets van haar wilde. Door de gedragingen van verdachte kreeg zij het gevoel dat zij haar portemonnee met inhoud moest afgeven. Dat verdachte ook het oogmerk had om zich wederrechtelijk te bevoordelen blijkt uit de verklaring van verdachte dat hij van plan was iemand te overvallen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de mobiele telefoon niet afgeperst maar met geweld door verdachte van [slachtoffer] afgenomen. Voorts is uit de processtukken gebleken dat de mobiele telefoon door verdachte bij de plaats delict is achtergelaten. De rechtbank zal verdachte voor dit onderdeel van feit 1 vrijspreken.
De rechtbank acht bewezen dat:
1.
hij op 14 april 2003 te Nijmegen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld M.A.J. [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met inhoud (15 euro) toebehorende aan M. [slachtoffer], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die [slachtoffer] een groot mes dreigend en op korte afstand van de buikstreek heeft voorgehouden en haar op dreigende toon heeft medegedeeld dat zij de telefonische verbinding diende te verbreken;
2.
hij op 14 april 2003 te Nijmegen, door geweld en bedreiging met geweld M.A.J.
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede)
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die M.A.J.
[slachtoffer], te weten door meermalen met zijn, verdachtes, penis de mond van
het slachtoffer binnen te dringen en terwijl het slachtoffer in half
ontklede toestand onder/naast hem ligt zichzelf te bevredigen,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin hebben bestaan dat verdachte opzettelijk:
- een groot mes dreigend en op
korte afstand van de buikstreek van die [slachtoffer] heeft gehouden en
- die [slachtoffer] op dreigende toon heeft medegedeeld dat zij de telefonische
verbinding diende te verbreken en
- die [slachtoffer] meermalen heeft geduwd en getrokken in/naar de ter plaatse
aanwezige bossages en
- die [slachtoffer] aan haar schouders naar beneden heeft geduwd en
- die [slachtoffer] meermalen aan haar haren heeft beet gepakt en in de richting
van zijn, verdachtes, penis heeft geduwd/getrokken en
- met kracht de panty en onderbroek van die [slachtoffer] naar beneden
heeft getrokken en
- die [slachtoffer] heeft belet dat zij om hulp riep en bleef
roepen door met zijn, verdachtes, hand, haar mond te bedekken.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewe-zen. Verdach-te zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijs-middelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
t.a.v. feit 1:
afpersing;
t.a.v. feit 2:
verkrachting.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
F.R. Kruisdijk, psychiater, en A.J. de Groot, psycholoog, beiden verbon-den aan het Pieter Baan Centrum te Utrecht (Psychiatrische Observatie-kliniek van het Gevangeniswezen) hebben op 18 december 2003 omtrent verdachte een rapport uitge-bracht. In dit rapport wordt geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het plegen van de hem tenlastegelegde feiten weliswaar de ongeoor-loofd-heid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen. Ten tijde van het plegen van de hem tenlaste-gelegde feiten was verdachte lijdende aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, dat deze feiten - indien bewezen - hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegere-kend.
De verdediging is van oordeel dat nu dit rapport is opgemaakt door dezelfde deskundigen als diegenen die in oktober 2002 gerapporteerd hebben in een eerdere strafzaak tegen verdachte geen sprake is van een onafhankelijk onderzoek: er is sprake van een aanvulling op het vorige rapport en daardoor stond de eindconclusie al bij voorbaat vast. Volgens de verdediging is het huidige rapport dan ook niet bruikbaar voor het opleggen van een TBS.
De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om te twijfelen aan het door de deskundigen in deze zaak opgemaakte rapport. Bovendien is er door de verdediging ook geen contra-expertise verzocht.
De rechtbank verenigt zich met de conclusie van de deskundigen en maakt die tot de hare.
Overeenkomstig deze conclusie kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is.
Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de om-stan-dighe-den waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 6 februari 2004; en
- een voorlichtingsrapport van (stichting) Reclassering Nederland, gedateerd 30 september 2003, betreffende verdachte; en
- het onder 5. genoemde rapport.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft op 14 april 2003 omstreeks 22.00 uur een 31 jarige vrouw, die zojuist uit de stadsbus was gestapt met de bedoeling om vervolgens naar haar woning te lopen, gevolgd. De vrouw voelde zich op dat moment zo onveilig dat ze met haar mobiele telefoon contact opnam met haar vriend. Terwijl de vrouw nog met haar vriend sprak bedreigde verdachte de vrouw met een mes, met het snijvlak op korte afstand van haar buik gericht, en beval haar het gesprek te beëindigen. De vrouw voelde zich gedwongen haar portemonnee met inhoud af te geven. Vervolgens trok verdachte de vrouw ongeveer 5 meter de bosjes in en griste hij haar haar mobiele telefoon uit haar hand. Hij pakte haar bij haar schouders en duwde hij haar naar beneden en dwong haar tot orale seks met hem. Vervolgens duwde hij haar nog verder de bosjes in en dwong haar nogmaals tot orale seks met hem.
Nadat de vrouw op haar rug op de grond kwam te liggen trok verdachte de panty en de onderbroek van de vrouw naar beneden en begon zichzelf te bevredigen. De vrouw was er op dat moment van overtuigd dat verdachte haar ook vaginaal zou verkrachten. Toen de vrouw de stem van haar vriend hoorde, die na haar op zoek was, begon zij te gillen. De verdachte probeerde dit gillen te voorkomen door met zijn hand haar mond te bedekken. Pas toen het de vrouw gelukte zijn hand weg te duwen en wederom te gillen vluchtte de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat er een zeer grove inbreuk is gemaakt op de integriteit van het slachtof-fer. Te verwach-ten valt dat het slachtoffer nog geruime tijd met de gevolgen van deze ernstig traumatiserende feiten zal worden geconfronteerd.
De rechtbank is verder van oordeel dat het bewezenverklaarde, hetgeen heeft plaatsgevonden op het universiteitsterrein in Nijmegen, grote gevoelens van onveiligheid in de gemeente Nijmegen, met name bij vrouwelijke studenten, heeft veroorzaakt. Ook dit moet in de straftoemeting tot uitdrukking komen. Uit het aangehaalde uittreksel uit het algemene documentatiere-gister blijkt voorts dat verdachte reeds eerder ter zake een geweldsdelict is veroor-deeld en uit andere processtukken blijkt daarnaast nog dat verdachte kort voor het bewezenverklaarde uit een eerdere detentie ontslagen was.
Een forse strafrechtelijke reactie in de vorm van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is daarom op zijn plaats.
In voormeld deskundigenrapport is het volgende opgenomen.
"Bij betrokkene is een ADHD bij een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken vastgesteld. (…) Opvallend in de laatste jaren zijn de snelle gedragsontregelingen indien het structurerend kader wegvalt of als het beleid versoepeld wordt. (…) Na het wegvallen van het structurerende kader (van de penitentiaire inrichting) was betrokkene toenemend overgeleverd aan zijn impulsen, voortkomend uit zijn slecht geïntegreerde persoonlijkheidsstructuur in combinatie met de ADHD. Enige remming vanuit de gewetensfuncties (door zijn antisociale tendens) ontbrak. (…) Gezien het geringe ziekte-inzicht van betrokkene is het echter aannemelijk dat hij niet medicatietrouw zal zijn en dat ervan moet worden uitgegaan dat de combinatie van persoonlijkheidspathologie (onbehandeld) en ADHD nog geruime tijd zal voortbestaan. Het recidivegevaar, gegeven deze structurele beperkingen voortvloeiend uit de combinatie en wisselwerking van de beschreven pathologie, is daarmee groot te achten.
De deskundigen adviseren derhalve betrokkene de maatregel van terbeschik-kingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen".
Op grond van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de ernst van de feiten, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist.
De maatregel wordt voorts gegrond op de door verdachte begane misdrijven, die behoren tot een der misdrijven genoemd in artikel 37a, eerste lid onder 1? van het Wetboek van Strafrecht.
Nu voldaan is aan de wettelijke voorwaarden zal de rechtbank de ter beschik-kingstelling gelasten en bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheids-wege zal worden verpleegd.
Het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven kartelmes betreft een voorwerp met behulp waarvan het feit is begaan. De rechtbank zal het kartelmes verbeurd verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat de overige inbeslaggenomen en nog niet
teruggegeven voorwerpen, zoals in de beslissing zal worden aangegeven, terug kunnen worden gegeven aan de rechthebbende(n) dan wel de verdachte.
6a. De beoordeling van de civiele vorde-ring, alsmede de
gevor-derde op-legging van de schadevergoedings-maat-regel
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vorde-ring, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De verdediging heeft de vordering van de benadeelde partij weerspro-ken. De rechtbank is echter van oordeel dat voldoende bewezen is dat M.A.J. [slachtoffer] door hetgeen haar door verdachte is aangedaan immateriële schade heeft geleden en dat zij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 7.000,00 aan immateriële schadevergoeding op zijn plaats is.
De rechtbank is ten aanzien van de overige posten dat er voldoende causaal verband is tussen deze posten en het bewezenverklaarde. Daarnaast acht zij deze posten voldoende onderbouwd. Het totale bedrag aan gevorderde materiële schade, € 601,50, is derhalve toewijsbaar.
Voor de toewijsbare vordering geldt tevens dat de rechtbank de schadevergoe-dingsmaatregel ex art. 36f van het Wetboek van Strafrecht zal toepassen en dus verdachte de verplich-ting zal opleggen een bedrag, gelijk aan het door de rechtbank toe te wijzen schadebe-drag, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is, behalve op de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 57, 242 en 317 van het Wetboek van Straf-recht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlaste-gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlas-tegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt ver-dach-te daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de straf-bare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) jaren.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer-legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
en voorts:
Gelast dat veroordeelde ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswe-ge zal worden verpleegd.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven kartelmes.
Beveelt de teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven 4 keukenmessen, de sleutel en het kabelslot aan de rechthebbende P. [naam].
Beveelt de teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven Batavus damesfiets aan de rechthebbenden P. [naam] en D. [naam].
Beveelt de teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven Levis riem, een papieren tas met brieven, een Wax jas, een trui met capuchon, een spijkerbroek, een brief, een agenda, een treinkaartje, een aantal bankbescheiden en de riem met gesp aan de veroordeelde.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij M.A.J. [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan M.A.J. [slachtoffer], wonende te [adres], te betalen € 7.601,50 (zegge zevenduizendzeshonderdenéén euro en vijftig eurocent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 7.601,50, subsidiair 152 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer M.A.J. [slachtoffer], wonende te [adres], te betalen € 7.601,50, (zegge zevenduizendzeshonderdenéén euro en vijftig eurocent), bij gebreke van volledi-ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 152 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer M.A.J. [slachtoffer], de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeel-de aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. N.W. Huijgen, vice-president, als voorzitter,
mr. R.H. Koning, rechter,
mr. M.C.G.J. van Well, rechter,
in tegenwoordigheid van J. van Elst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 maart 2004.