ECLI:NL:RBARN:2004:AO4905

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
28 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Registratienummer: AWB 03/403
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het Reglement behandeling bezwaarschriften en artikel 7:2 Awb in sociale zekerheidszaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem op 28 januari 2004, gaat het om een geschil tussen eiseres A en verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.J. Bas, betwist de beslissing van het UWV om de arbeidsongeschiktheid van werknemer C te herzien. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met het Reglement behandeling bezwaarschriften Lisv 2001 en artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres heeft niet de gelegenheid gekregen om haar standpunt naar voren te brengen, wat een schending van de procedurele rechten inhoudt.

De rechtbank stelt vast dat eiseres niet op de hoogte is gesteld van het bezwaar van werknemer tegen het eerdere besluit van 24 april 2002, waardoor zij niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. Dit is in strijd met de geldende regelgeving en leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit vernietigd moet worden. De rechtbank gaat voorbij aan de schending van de procedurele regels op basis van artikel 6:22 Awb, omdat de inhoudelijke argumenten van eiseres niet voldoende onderbouwd zijn.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven. Eiseres heeft geen bewijs geleverd voor haar claim om schadevergoeding, en het verzoek wordt afgewezen. De proceskosten van eiseres worden vastgesteld op € 322,--, die door het UWV moeten worden vergoed. De rechtbank wijst het UWV aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden en bepaalt dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 218,00 aan haar wordt vergoed.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 03/403
Uitspraak
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
A, eiseres,
(mede) kantoor houdende te B, vertegenwoordigd door mr. M.J. Bas,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder,
alsmede
C, partij ex artikel 8:26 van de Awb,
wonende te D, vertegenwoordigd door G.S. Harm.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 30 januari 2003, uitgereikt door UWV GAK kantoor te Amsterdam.
2. Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2002 heeft verweerder per 20 mei 2002 (einde wachttijd) aan C (verder: werknemer) een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen door werknemer ingediende bezwaar gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid per 20 mei 2002 vastgesteld op 80 tot 100%.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld door eiseres en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Door werknemer is een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 20 januari 2004. Eiseres en werknemer zijn aldaar niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.H.A.H. Smithuysen, werkzaam bij het UWV, kantoor Amsterdam.
3. Overwegingen
Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten haar in kennis te stellen dat werknemer bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 24 april 2002 en voorts dat zij ten onrechte niet is gehoord naar aanleiding van het bezwaar van werknemer. Secundair betwist eiseres dat werknemer per datum in geding geen duurzaam benutbare mogelijkheden zou hebben om arbeid te verrichten.
Ter zitting is door de gemachtigde van verweerder meegedeeld dat het Reglement behandeling bezwaarschriften Lisv 2001 op de behandeling van het bezwaar van werknemer van toepassing was. De rechtbank stelt vast dat verweerder in strijd met genoemd reglement eiseres niet op de hoogte heeft gesteld van het bezwaar van werknemer tegen het besluit van 24 april 2002 en niet heeft uitgenodigd voor de hoorzitting. Het bestreden besluit is derhalve in strijd met het reglement en artikel 7:2 van de Awb voorbereid en genomen.
Overeenkomstig vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 december 1996, AB 1997/239) overweegt de rechtbank dat de mondelinge behandeling van het beroep niet op een lijn kan worden gesteld met het horen in de bezwaarschriftprocedure, daar de rechterlijke toetsing van de rechtmatigheid van een besluit van andere aard is dan de integrale bestuurlijke heroverweging door een bestuursorgaan naar aanleiding van een bezwaarschrift. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 7:2 van de Awb blijkt verder dat in deze bepaling een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure is neergelegd. Gelet op een en ander ziet de rechtbank geen aanleiding om met toepassing van artikel 6:22 Awb voorbij te gaan aan de onderhavige schending van het reglement en van artikel 7:2 Awb.
Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt
Wat betreft de inhoudelijke kant van de zaak is door eiseres slechts aangevoerd dat betwist wordt dat werknemer geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft om arbeid te verrichten. Dit standpunt is niet onderbouwd. Derhalve ziet de rechtbank geen reden om verweerder op te dragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Gelet op het summiere standpunt van eiseres valt in redelijkheid niet in te zien wat een hernieuwde behandeling van het bezwaar van werknemer, waarbij eiseres als belanghebbende betrokken zou worden, aan de besluitvorming door verweerder zou kunnen toevoegen.
Door eiseres is aangevoerd dat zij niet in staat is om haar inhoudelijke standpunt te onderbouwen omdat zij niet beschikt over de relevante informatie, waaronder het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 10 januari 2003. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen. Blijkens de beslissing van de rechtbank op grond van artikel 32, lid 2, van de Awb van 20 mei 2003, is kennisneming van de medische stukken toegestaan aan de gemachtigde van eiseres. Bovendien had eiseres de rechtbank kunnen verzoeken om kennisneming van die stukken toe te staan aan een door haar aan te wijzen arts-gemachtigde. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank derhalve voldoende gelegenheid gehad om kennis te nemen van de medische stukken en naar aanleiding daarvan het beroep te onderbouwen.
Met betrekking tot de inhoudelijke kant van de zaak overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op de beschikbare medische gegevens, waaronder (met name) de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts G.J. van de Meent van 13 december 2002 en 10 januari 2003, is de rechtbank van oordeel dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van verweerder dat werknemer per 20 mei 2002 geen duurzaam benutbare mogelijkheden voor het verrichten van arbeid had.
Zoals reeds overwogen zijn door eiseres geen medische gegevens in het geding gebracht die een ander licht werpen op de belastbaarheid van werknemer.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, lid 3, van de Awb, te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
Het verzoek van eiseres om verweerder te veroordelen tot vergoeding van schade is niet onderbouwd en dient reeds hierom te worden afgewezen.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 322,-- aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit geheel in stand blijven;
- wijst af het verzoek om verweerder tot schadevergoeding te veroordelen;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 322,-- en wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 218,00 aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. D.J. Post, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2004, in tegenwoordigheid van mr. R. Zijmers als griffier.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: