Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 107132 / KG ZA 03-815
Datum vonnis: 27 januari 2004
1. X,
wonende te Z,
2. Y,
wonende te Z,
3. Q,
wonende te Z,
eisers bij dagvaarding van 12 december 2003,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. R.A. van Eijk te Hoofddorp,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOOGHEEM VASTGOED BELEGGINGEN I B.V.,
gevestigd te Heelsum, gemeente Renkum,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Schelling en mr. E.A. Zonnenberg te Rotterdam.
Het verloop van de procedure
Eisers hebben gedaagde ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
Gedaagde heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
De advocaten van partijen hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities.
Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1. Eiser sub 1 en eiseres sub 2 zijn met elkaar gehuwd.
2. Eisers zijn de gezamenlijke eigenaren van de onroerende zaak gelegen aan de X-straat te Z.
3. Partijen zijn met elkaar in onderhandeling geweest over de aankoop door eisers van gedaagde van een onroerende zaak, zijnde een winkelpand met bovenwoning aan de Y-straat te A.
Tijdens die onderhandelingen is ter sprake gekomen dat de heer W in de plaats zou treden van eiser sub 3 als koper.
Partijen verschillen van mening over de vraag of er tussen hen al dan niet een koopovereenkomst tot stand is gekomen en daarmee of eisers de koopprijs aan gedaagde verschuldigd zijn.
4. Na daartoe van de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 13 december 2002 verlof te hebben gekregen, heeft gedaagde ten laste van eisers op 16 december 2002 conservatoir beslag doen leggen op voornoemde onroerende zaak aan de X-straat te Z.
5. Gedaagde is vervolgens een bodemprocedure gestart, teneinde een veroordeling te krijgen tegen eiser(s) sub 1 (en 2) en de heer W, voornoemd, tot nakoming van de koopovereenkomst.
6. Bij vonnis in kort geding van 22 juli 2003 van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Arnhem is bepaald dat het beslag op de X-straat te Z voor zover gelegd ten laste van eiser sub 1, niet behoefde te worden opgeheven en het beslag voor zover gelegd ten laste van sub 3, wel moest worden opgeheven bij gebreke van een vordering van gedaagde op eiser sub 3. Tegen dit vonnis heeft eiser sub 1 hoger beroep ingesteld.
7. Gedaagde heeft inmiddels haar vordering in de bodemprocedure mede uitgestrekt tot eiser sub 3.
8. Op 25 juli 2003 heeft gedaagde opnieuw verlof gekregen van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van eisers op de onroerende zaak
aan de X-straat te Z. Dit beslag is op 28 juli 2003 gelegd.
1. Eisers vorderen dat gedaagde wordt veroordeeld binnen twee dagen het in dezen te wijzen vonnis op te heffen en opgeheven te houden het op 28 juli 2003 gelegde beslag, op straffe van verbeurte van dwangsommen.
2. Eisers leggen aan hun vordering ten grondslag dat eiser sub 3 niet schadeplichtig is jegens gedaagde. De heer W is door gedaagde als (potentiële) koper aanvaard. Indien vervolgens mocht zijn gebleken dat de heer W toezeggingen niet of onvolledig nakomt, regardeert dit eiser sub 3 niet, aldus eisers. Voorts stellen eisers dat zij in de onderhavige procedure alleen als grondslag voor het opheffen van het beslag aanvoeren dat er geen sprake is van enige overwaarde in de onroerende zaak aan de X-straat te Z, zodat het beslag dat daarop is gelegd, vexatoir is. Eisers willen opheffing van het beslag om tot levering van de onroerende zaak, welke zij voor € 255.000,00 stellen te hebben verkocht, te kunnen overgaan. Indien zij niet tot verkoop kunnen overgaan zal de hyptheeknemer, de Rabobank Berkel-IJssel tot openbare verkoop overgaan, wat zeker minder zal opbrengen, aldus eisers.
3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, welk verweer hierna, voor zover nodig, zal worden ebsproken.
De beoordeling van het geschil
1. Gedaagde heeft allereerst gesteld dat eisers ten opzichte van de in juli 2003 gevoerde kort gedingprocedure, in welke procedure op 22 juli 2003 vonnis is gewezen, geen novum hebben aangevoerd, zodat eisers misbruik maken van procesrecht door thans nogmaals, op dezelfde gronden als in juli 2003, opheffing van het door gedaagde gelegde beslag te vorderen.
2. Eisers sub 1 en 2 leggen in de onderhavige procedure aan hun vordering slechts ten grondslag dat het door gedaagde gelegde beslag vexatoir is, omdat de onroerende zaak waarop beslag is gelegd geen overwaarde vertegenwoordigt. In de vorige kort geding-procedure is deze grondslag voor het opheffen van het beslag slechts zijdelings genoemd en daar is in die procedure ook niet inhoudelijk op ingegaan. Thans zijn meer stukken in het geding gebracht door partijen ter onderbouwing van de stellingen over en weer ten aanzien van de overwaarde in de onroerende zaak. Eisers vorderen dan ook niet op dezelfde gronden als in juli 2003 opheffing van het beslag. Zij worden daarom ontvankelijk geacht.
3. Op grond van het bepaalde in artikel 705, tweede lid Rv kan de opheffing van een beslag onder meer worden uitgesproken indien summierlijk van het onnodige van het beslag blijkt. Van het onnodige van een beslag blijkt bijvoorbeeld in het geval geoordeeld zal moeten worden dat een beslag zinloos is gelet op de waarde van de beslagen zaak.
4. Gedaagde heeft een taxatierapport d.d. 11 juni 2003 over de onroerende zaak in geding gebracht waarin de vrije verkoopwaarde is getaxeerd op € 260.000,00, terwijl eisers zich, ook in onderhavige procedure, blijven beroepen op een taxatierapport van 18 maart 2002, waarin de vrije verkoopwaarde is bepaald op € 220.000,00. Ook heeft gedaagde correspondentie van 12 januari 2004 in het geding gebracht tussen de advocaat van haar en de advocaat van de hypotheeknemer van eisers, de Rabobank Berkel-IJssel, waaruit blijkt dat de bank ervan uitgaat dat eisers de onroerende zaak tegen een verkoopprijs van € 225.000,00 hebben verkocht. Namens de bank heeft de advocaat aangegeven dat de bank bereid is royement van haar hypotheekrecht te verlenen na ontvangst van dit bedrag. Eisers stellen de brief van 12 januari 2004 niet te kennen en daarop niet te kunnen reageren. Wel zijn eisers op het standpunt blijven staan dat zij de onroerende zaak voor € 255.000,00 hebben verkocht aan de familie U en tot levering willen overgaan voordat de bank tot een openbare verkoop zal overgaan.
5. Dit alles omziend komt de voorzieningenrechter vooralsnog tot de slotsom dat er geen sprake van is dat het beslag zinloos is gezien de waarde van de zaak waarop het beslag ligt. De genoemde waarderingen en koopprijzen, de vordering van de bank en het bedrag waartegen de bank de hypotheek wil laten doorhalen, liggen zo dicht bij elkaar, dat het geenszins uitgesloten moet worden geacht dat door enige gebeurtenis - zoals een betaling aan de bank - er een aanzienlijke waarde in de zaak vrij komt. Dat rechtvaardigt reeds het beslag.
6. Nu gedaagde in de bodemprocedure haar vordering mede heeft gericht tot eiser sub 3, bestaat er in deze procedure geen reden het beslag op de onverdeelde helft van eiser sub 3 op te heffen.
7. Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
1. weigert de gevorderde voorzieningen,
2. veroordeelt eisers in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagde bepaald op € 703,00 voor salaris en op € 205,00 voor verschotten,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.A. van Gemert op 27 januari 2004.