ECLI:NL:RBARN:2004:AO4217

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
19 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/090443-01
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Illegaal slachten en verkoop van niet gekeurd vlees met overtreding van de Destructiewet en Vleeskeuringswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 19 februari 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere overtredingen van de Destructiewet en de Vleeskeuringswet. De verdachte heeft gedurende een periode van meer dan een half jaar, samen met anderen, illegaal schapen en lammeren geslacht zonder de vereiste keuringen te ondergaan. Het vlees van deze dieren werd vervolgens te koop aangeboden en verkocht, wat in strijd is met de geldende wetgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk destructiemateriaal aan verwerking heeft onttrokken en dat hij vlees heeft verkocht dat niet overeenkomstig de Vleeskeuringswet was gekeurd.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, die voorwaardelijk is, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een werkstraf van 100 uren opgelegd, alsook verschillende geldboetes voor de overtredingen. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen voorwerpen, die zijn gebruikt bij het plegen van de feiten, verbeurd verklaard. De beslissing is gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de bewijsstukken zijn vervat, waaronder getuigenverklaringen en telefoontaps die de betrokkenheid van de verdachte bij de illegale slachtingen aantonen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meegewogen, maar heeft geconcludeerd dat de ernst van de feiten en de risico's voor de volksgezondheid en de veestapel zwaarwegend zijn. De verdachte heeft door zijn handelen niet alleen de wet overtreden, maar ook de gezondheid van de dieren en de volksgezondheid in gevaar gebracht. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel toegewezen, waarbij het bedrag is vastgesteld op € 720,-.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector strafrecht
Meervoudige Economische Kamer
Parketnummer : 05/090443-01
Datum zitting : 5 februari 2004
Datum uitspraak : 19 februari 2004
VERKORT VONNIS
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
1 september 2002 tot en met 6 november 2002, in de gemeente [plaatsnaam],
althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, tezamen en in verenging met een ander of anderen, althans alleen, destructiemateriaal (te weten slachtafval) aan verwerking heeft onttrokken;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
1 maart 2002 tot en met 6 november 2002, in de gemeente [plaatsnaam],
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) aan keuring onderworpen slachtdier(en),
te weten een of meer schapen, lammeren en/of runderen,
zonder vergunning heeft geslacht;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
1 maart 2002 tot en met 6 november 2002 in de gemeente [plaatsnaam],
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, vlees, dat aan keuring is onderworpen doch niet overeenkomstig de Vleeskeuringswet of de te harer uitvoering gegeven voorschriften was gekeurd en/of dat na keuring niet van het voorgeschreven merk was voorzien,
heeft verkocht en/of te koop heeft aangeboden en/of heeft afgeleverd en/of
ten geschenke heeft gegeven en/of heeft vervoerd en/of heeft doen vervoeren,
anders dan ter naleving van enig wettelijk voorschrift, en/of ter aflevering voorhanden heeft gehad en/of -anders dan in afwachting van keuring- in voorraad heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 7 november 2002, in de gemeente [plaatsnaam] en/of Neerijnen, tien, althans een aantal runderen, die niet overeenkomstig de
"Regeling identificatie en registratie van dieren 2002" waren geïdentificeerd of waren geregistreerd, heeft gehouden.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 5 februari 2004 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte versche-nen.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroor-deeld ter zake van het onder 1 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf voor de duur van 140 uren subsidiair 70 dagen vervangende hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, ter zake van het onder 2 tenlastegelegde tot een geldboete van € 3000,- subsidiair 60 dagen hechtenis, ter zake van het onder 3 tenlastegelde tot een geldboete van € 1000,- subsidiair 20 dagen hechtenis en voorts ter zake van het onder 4 tenlastegelegde tot een geldboete van € 1013,- subsidiair 20 dagen hechtenis.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder verdachte inbeslaggenomen goederen, zoals die zijn weergegeven onder 1 tot en met 11 op de als bijlage I vermelde lijst, verbeurd worden verklaard.
Verdachte heeft het woord ter verdediging ge-voerd.
3. De beslis-sing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijf-fouten voorko-men, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van
1 september 2002 tot en met 6 november 2002, in de gemeente [plaatsnaam],
opzettelijk destructiemateriaal (te weten slachtafval) aan verwerking heeft onttrokken;
2.
hij op tijdstippen in de periode van
1 maart 2002 tot en met 6 november 2002, in de gemeente [plaatsnaam],
tezamen en in vereniging met anderen, (een) aan keuring onderworpen slachtdier(en),
te weten schapen, lammeren,
zonder vergunning heeft geslacht;
3.
hij op tijdstippen in de periode van
1 maart 2002 tot en met 6 november 2002 in de gemeente [plaatsnaam],
vlees, dat aan keuring is onderworpen doch niet overeenkomstig de Vleeskeuringswet of de te harer uitvoering gegeven voorschriften was gekeurd en dat na keuring niet van het voorgeschreven merk was voorzien,
heeft verkocht en te koop heeft aangeboden en heeft afgeleverd
anders dan ter naleving van enig wettelijk voorschrift,
en ter aflevering voorhanden heeft gehad en -anders dan in afwachting van keuring- in voorraad heeft gehad;
4.
hij op 7 november 2002, in de gemeente [plaatsnaam] en Neerijnen, tien runderen, die niet overeenkomstig de
"Regeling identificatie en registratie van dieren 2002"
waren geïdentificeerd of waren geregistreerd, heeft gehouden.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewe-zen. Verdach-te zal daarvan worden vrijgesproken.
Op heterdaad is ontdekt dat verdachte zonder vergunning een lam aan het slachten was. Gelet op de op het bedrijf van verdachte aangetroffen hoeveelheid maag-darmpakketen van schapen en/of lammeren alsmede de verschillende telefoontaps acht de rechtbank bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen meerdere schapen en/of lammeren heeft geslacht. De uitleg van verdachte dat hij slachtafval meenam van het slachthuis, waar hij ook wel legaal dieren liet slachten, komt de rechtbank niet aannemelijk voor. Dit geldt ook voor de verklaring van verdachte dat anderen buiten zijn medeweten en zonder zijn instemming op zijn bedrijf dieren kwamen slachten en het slachtafval lieten liggen. Dat kan een keer gebeurd zijn, maar de telefoontaps wijzen anders uit.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijs-middelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 4, eerste lid, van de Destructiewet,
voorzien en strafbaar gesteld bij de artikelen 1a, aanhef en onder 1o juncto artikel 2, eerste lid juncto artikel 6, eerste lid aanhef en onder 1o van de Wet op de economische delicten, meermalen gepleegd.
ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 34, aanhef en onder a van de Vleeskeuringswet,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 1, aanhef en onder 4°, juncto artikel 2, vierde lid, juncto artikel 6, eerste lid aanhef en onder 4° van de Wet op de economische delicten juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd.
ten aanzien van feit 3:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 35 van de Vleeskeuringswet,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 1, aanhef en onder 4°, juncto artikel 2, vierde lid, juncto artikel 6, eerste lid aanhef en onder 4° van de Wet op de economische delicten, meermalen gepleegd.
ten aanzien van feit 4:
Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 105 van de Gezondheids-en welzijnswet voor dieren,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 1, aanhef en onder 4o juncto artikel 2, vierde lid juncto artikel 6, eerste lid aanhef en onder 4o van de Wet op de economische delicten.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaar-heid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus straf-baar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de om-stan-dighe-den waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke en financiële omstandigheden van
verdachte,waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 22 maart 2003.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk onttrekken van destructiemateriaal aan verwerking. Daarnaast heeft verdachte, gedurende een periode van ruim een half jaar, tezamen met anderen, zonder vergunning schapen en lammeren geslacht. Verdachte heeft het vlees van deze dieren, zonder dat dit vlees was gekeurd overeenkomstig de Vleeskeuringswet, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, en voorhanden gehad. Tenslotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het houden van runderen die niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 waren geïdentificeerd of geregistreerd. Verdachte heeft, door het clandestien slachten van schapen en lammeren in zijn schuur en vervolgens door de verkoop van dit niet gekeurde vlees, dieren en vlees onttrokken aan de nodige keuringen, waardoor mogelijke ziektes of andere onvolkomenheden niet onderkend konden worden. Tevens is er door het laten liggen van het slachtafval in en nabij de schuur waarin de slachtingen plaatsvonden een zeer onhygiënische situatie onstaan. Verdachte heeft door zijn handelswijze zowel de gezondheid van de veestapel als de volksgezondheid ernstig in gevaar gebracht.
Op zichzelf zou voor deze feiten, gelet ook op de schaal waarop verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passen. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte en in verdachtes uitdrukkelijke verzekering dat hij zich met dit soort zaken niet meer zal inlaten reden om te besluiten tot een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een werkstraf van na te melden duur alsmede een geldboete.
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwer-pen, zoals die zijn weergegeven onder 1 tot en met 11 op de als bijlage I vermelde lijst, behoren aan verdachte toe en het zijn voorwerpen
met behulp waarvan de feiten zijn begaan. De rechtbank zal deze voorwerpen -verbeurd verklaren.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is, behalve op de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c. 22d, 23, 24, 24c, 57, en 62 van het Wetboek van Straf-recht alsmede op artikel 3 van het Besluit identificatie en registratie van dieren en artikel 39 van de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlaste-gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlas-tegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt ver-dach-te daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de straf-bare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde
ten aanzien van feit 1:
tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, ten-zij de rechter later anders mocht gelasten. De rechtbank stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren. De tenuitvoerleg-ging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proef-tijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
En voorts tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 100 uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
Bepaalt voorts dat de termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij zich aan zodanige vrijheidsontneming heeft onttrokken.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 50 dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten 10 uren, zijnde 5 dagen hechtenis.
Ten aanzien van feit 2:
tot de betaling van een geldboete van € 3000,- subsidiair 60 dagen hechtenis.
Ten aanzien van feit 3:
tot de betaling van een geldboete van € 1000,- subsidiair 20 dagen hechtenis.
Ten aanzien van feit 4:
tot de betaling van een geldboete van € 1000,- subsidiair 20 dagen hechtenis.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals die zijn weergegeven onder 1 tot en met 11 op de als bijlage I vermelde lijst.
Aldus gewezen door:
mr. B.P.J.A.M. van der Pol, vice-president, als voorzitter,
mr. M. Keppels, rechter,
mr. G.H.W. Bodt rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Vries, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 februari 2004.
Rechtbank Arnhem
Sector strafrecht
Meervoudige Economische Kamer
Parketnummer : 05/090443-01
Datum zitting : 5 februari 2004
Datum uitspraak : 19 februari 2004
VERKORTE UITSPRAAK ONTNEMINGSVORDERING
in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
1. De inhoud van de vordering
De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, lid 4 van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de staat van het geschatte voordeel tot een maximumbedrag van
€ 8.727,00.
2. De procedure
De door de officier van justitie aanhangig gemaakte vordering is ter terechtzitting van 5 februari 2004 onderzocht. Daarbij is veroordeelde versche-nen.
De officier van justitie heeft ter zake gevorderd dat de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van € 8.727,00 en dat aan veroordeelde een betalingsverplichting wordt opgelegd ten bedrage van € 8.727,00.
Veroordeelde heeft het woord ter verdediging ge-voerd.
3. De beoordeling van de vordering
Bij de beoordeling van de onderhavige vordering heeft de rechtbank kennisgenomen van het op 19 februari 2004 tegen de veroordeelde gewezen strafvonnis, waarbij veroordeelde onder meer, voor zover voor deze vordering relevant, ter zake van:
feit 1:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 4, eerste lid, van de Destructiewet,
voorzien en strafbaar gesteld bij de artikelen 1a, aanhef en onder 1o juncto artikel 2, eerste lid juncto artikel 6, eerste lid aanhef en onder 1o van de Wet op de economische delicten, meermalen gepleegd;
feit 2:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 34, aanhef en onder a van de Vleeskeuringswet,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 1, aanhef en onder 4°, juncto artikel 2, vierde lid, juncto artikel 6, eerste lid aanhef en onder 4° van de Wet op de economische delicten juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd;
feit 3:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 35 van de Vleeskeuringswet,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 1, aanhef en onder 4°, juncto artikel 2, vierde lid, juncto artikel 6, eerste lid aanhef en onder 4° van de Wet op de economische delicten, meermalen gepleegd;
is veroordeeld ten aanzien van feit 1 tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidair 50 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wet-boek van Strafrecht, ten aanzien van feit 2 tot een geldboete van € 3000,-, subsidiair 60 dagen hechtenis, en voorts ten aanzien van feit 3 tot een geldboete van € 1000,-, subsidiair 10 dagen hechtenis.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 1497/01/080, opgemaakt door de Algemene Inspectiedienst, team Noord/Oost, gedateerd 23 januari 2003, met bijlagen.
Op grond van voormeld proces-verbaal heeft de officier van justitie gevorderd dat de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van € 8.727,00.
3a. De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank is in de strafzaak tegen [verdachte] tot de slotsom gekomen dat [verdachte], kort gezegd, clandestien heeft geslacht en niet gekeurd vlees heeft verkocht. Het voordeel dat hij daarmee heeft behaald kan en mag hem op de voet van art. 36e van het Wetboek van Strafrecht worden ontnomen. Wat dat betreft is de vordering van de officier van justitie, die daartoe strekt, ontvankelijk en terecht ingesteld.
De ontnemingsvordering, groot € 8.727,-, berust op de navolgende berekening:
Aantal ingekochte schapen 89 x Euro 90 is totaal Euro 8.010
Aantal ingekochte lammeren 354 x Euro 110 is totaal Euro 38.940
Totaal Euro 46.950
Verkocht vlees schapen 89x25kg x Euro 4 is totaal Euro 8.900
Verkocht vlees lammeren 354x22 kg x Euro 5,75 is totaal Euro 44.781
Totaal Euro 53.681
Voordeel Vlees 53.681 - 46.950 = Euro 6.731
Voordeel Schapenhuiden 89 x 2 178
Voordeel Lamshuiden 354 x 5 1.770
Voordeel Pinkenhuid 1 x20 20
Voordeel Graskalverenhuiden 4 x 7 28
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel
Euro 8.727
Belangrijk uitgangspunt is daarbij dat [verdachte], clandestien, 443, schapen en of lammeren, 1 pink en 4 graskalveren zou hebben geslacht. De rechtbank deelt dit uitgangspunt niet. Zij zal uitgaan van de op zijn bedrijf gevonden “maag- darmpakketten” en er vanuit gaan dat elk pakket staat voor 1 illegaal geslacht dier waarvan het vlees, zonder tevoren te zijn gekeurd, is verkocht. Dit waren er 72. De lezing van verdachte dat hij slachtafval wegnam van het slachthuis waar hij ook wel legaal slachtte, komt de rechtbank niet aannemelijk voor, evenmin als zijn lezing dat anderen buiten zijn medeweten en zonder zijn instemming op zijn bedrijf dieren kwamen slachten en dan het slachtafval lieten liggen. De verschillende telefoontaps wijzen immers anders uit.
Omdat niet valt na te gaan hoeveel schapen en hoeveel lammeren en van welke kwaliteit in dit aantal zijn begrepen, zal de rechtbank verder aannemen dat het is gegaan om 72 “mindere” of “minder luxe” schapen en niet om duurdere, “luxe” schapen of lammeren waarvan het vlees in voorkomend geval meer zal hebben opgebracht, ook als in aanmerking wordt genomen dat een lam minder vlees oplevert dan een schaap.
Aan de vondst van de 44 schapen-onderpootjes en de twee schapenkoppen, zijn voor het aantal illegaal geslachte dieren geen afzonderlijke conclusies te verbinden: het is immers mogelijk dat van de dieren waarvan dat de resten zijn de maag- darmpakketten al in de berekening zijn betrokken.
De becijfering wordt dan de navolgende:
Verkocht (schapen)vlees: 72 x 25 kilo x € 4,-= € 7.200,-
Aantal ingekochte schapen: 72 x € 90,- € 6.480,- ( - )
Behaald voordeel € 720,-
[verdachte] heeft ontkend dat hij voor de na de slacht resterende huiden geld heeft ontvangen. De verklaring van de getuige [naam] dat zulks anders is, is niet voldoende om de waarschijnlijkheid dat de huiden inderdaad geld zullen hebben opgebracht voor de rechtbank ook voldoende aannemelijk te maken.
De mogelijk verkregen opbrengst van de huiden van de pink en de graskalveren laat de rechtbank ook buiten de berekening omdat niet voldoende zeker is dat [verdachte] met betrekking tot de dieren waarvan die huiden afkomstig zijn strafbaar heeft gehandeld.
De vordering tot ontneming van het door [verdachte] verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel is, aldus, toewijsbaar tot een bedrag van € 720,-.
De beslissing dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
De rechtbank zal, gelet op het verhandelde ter terechtzitting, vaststellen dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op
€ 720,-.
4. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is, behalve op de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Straf-recht.
5. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Stelt vast als wederechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, lid 4 van het Wetboek van Strafrecht een bedrag van € 720,- (zegge zevenhonderdtwintig euro).
Legt op aan de veroordeelde de verplichting tot betaling aan de Staat een bedrag van € 720,- (zegge zevenhonderdtwintig euro).
Aldus gewezen door:
mr. B.P.J.A.M. van der Pol, vice-president, als voorzitter,
mr. M. Keppels, rechter,
mr. G.H.W. Bodt rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Vries, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 februari 2004.