ECLI:NL:RBARN:2004:AO3295

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
9 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/097000-03
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Militair gestraft voor zware mishandeling van collega tijdens uitzending naar Bosnië

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 9 februari 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een militair die samen met een ander een collega militair zwaar heeft mishandeld op de compound in Banja Luka, Bosnië, op 23 februari 2003. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan M.H.E. [slachtoffer]. De militaire kamer heeft vastgesteld dat de verdachte, na een wijziging van de tenlastelegging, zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiaire tenlastelegging van zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die zich beriep op noodweer, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in een situatie van noodweer verkeerde op het moment dat hij het geweld voortzette, aangezien het gevaar van de kant van het slachtoffer was geweken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij M.H.E. [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet van eenvoudige aard was. De rechtbank heeft de inbeslaggenomen voorwerpen teruggegeven aan de rechthebbende.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector strafrecht
Militaire Kamer
Parketnummer : 05/097000-03
Datum zitting : 26 januari 2004
Datum uitspraak : 9 februari 2004
VERKORT VONNIS
TEGENSPRAAK
in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
stand/rang : [rang]
rnr : [nummer]
ingedeeld bij : [naam]
Raadslieden: mr. P. Reitsma, advocaat te Harderwijk en mevrouw mr. I.N. Kwak, advocaat te Amsterdam.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegelaten vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 23 februari 2003, te of nabij Banja Luka, althans in Bosnie-Herzegovina, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk M.H.E. [slachtoffer] van het leven te beroven, meermalen, althans een maal, (telkens) opzettelijk voornoemde [slachtoffer] (met kracht) heeft geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen en/of met de voet (met kracht) heeft gepord of geduwd en/of een (metalen) deur (met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestoten en/of die [slachtoffer] met een fles op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of die [slachtoffer] met een flessenopener, althans met enig hard en/of scherp voorwerp, heeft gestoken en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 23 februari 2003, te of nabij Banja Luka, althans in Bosnie-Herzegovina, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd M.H.E. [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken kaakbeen en/of een of meer gebroken ribben en/of een gebroken neusbeen en/of een longkneuzing en/of een klaplong en/of een nierkneuzing), heeft toegebracht, door deze meermalen, althans een maal, (telkens) opzettelijk (met kracht) te schoppen en/of te trappen en/of te stompen en/of te slaan en/of met een (metalen) deur tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of te stoten en/of met een fles op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of die [slachtoffer] met een flessenopener, althans met een hard voorwerp, te steken en/of te prikken.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 26 januari 2004 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. P. Reitsma, advocaat te Harderwijk en mevrouw mr. I.N. Kwak, advocaat te Amsterdam.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd M.H.E. [slachtoffer], wonende te [adres], die vordert dat verdachte wordt veroordeeld aan hem te betalen een bedrag van
€ 10.948,- aan schadevergoeding.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de inbeslaggenomen voorwerpen (spijkerbroek, riem en onderbroek) teruggegeven zullen worden aan de beslagene.
De officier van justitie heeft voorts gesteld dat de vordering van de benadeelde partij M.H.E. [slachtoffer] niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Hij vordert daarom dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Verdachte en zijn raadsman en raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie aangevoerd, daarbij samengevat stellende:
Het onderzoek is onzorgvuldig geweest. Er dient aantoonbaar getwijfeld te worden aan een objectieve weergave door een aantal verbalisanten die in ieder geval de schijn van onvoldoende onpartijdigheid tegen zich hebben. Cliënt is op een onbehoorlijke wijze bejegend en onder druk gezet en nagelaten is (bewust of door dommigheid) om ontlastend materiaal in de vorm van de verklaring van [naam] (verdachte) alsmede het verzamelen van sporen bij [naam] (verdachte) te verzamelen die nadrukkelijk in zijn verdediging hadden kunnen worden gebruikt.
Daarmee zijn de beginselen van een behoorlijke procesorde, met name die voor wat betreft een adequate verdediging en een objectief onderzoek, met voeten getreden en naar mijn oordeel dient daar de zwaarste sanctie op te worden gezet, te weten de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting is, wanneer al hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht afzonderlijk danwel in onderlinge samenhang bezien wordt, aannemelijk geworden dat op de gang van zaken tijdens het onderzoek door de Koninklijke Marechaussee hier en daar aanmerkingen kunnen worden gemaakt.
Bij de beoordeling daarvan dient evenwel in aanmerking te worden genomen, dat het onderzoek ver van Nederland en in primitieve omstandigheden moest worden uitgevoerd met een geringer potentieel aan personele en materiele middelen en infrastructuur dan in Nederland voorhanden zou zijn geweest. Mede gelet daarop is de rechtbank van oordeel, dat genoemde aanmerkingen op het onderzoek niet opleveren een ernstige schending van de beginselen van goede procesorde of grove veronachtzaming van de belangen van verdachte of een te zeer tekortdoen aan zijn recht op een behoorlijke behandeling van zijn zaak.
De officier van justitie is daarom ontvankelijk in zijn strafvordering.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De militaire kamer acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair is tenlastegelegd en zal hem daarvan vrijspreken.
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 23 februari 2003, te of nabij Banja Luka, tezamen en in vereniging met een ander aan een persoon genaamd M.H.E. [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken kaakbeen en gebroken ribben en een gebroken neusbeen en een longkneuzing en een klaplong en een nierkneuzing), heeft toegebracht, door deze meermalen opzettelijk (met kracht) te schoppen en/of te trappen en te stompen en/of te slaan en met een (metalen) deur tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of te stoten en met een fles op/tegen het hoofd te slaan en die [slachtoffer] met een flessenopener, te steken en/of te prikken.
Hetgeen verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
“medeplegen van zware mishandeling”,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 302, eerste lid, juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Over verdachte is een multidisciplinair rapport opgemaakt door drs. H.M.J. Vandenboorn, gezondheidszorgpsycholoog BIG te Amersfoort, en drs. I. Hazemeijer, arts en kolonel-arts R.J.M. Mooren, psychiater en hoofd afdeling Forensische en Sociale Psychiatrie, respectievelijk gedateerd 19 mei 2003 en 13 mei 2003, waarin zij concluderen:
Drs. Vandenboorn: Betrokkene was ten tijde van het tenlastegelegde niet lijdende aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat betrokkene in algemene zin niet in staat was zijn gedrag bewust en weloverwogen te reguleren. Binnen het kader van de onderhavige onderzoeksvraagstelling kan betrokkene ten aanzien van het tenlastegelegde, indien bewezen, als niet relevant verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd worden.
Drs. Hazemeijer en kolonel-arts Mooren: Ten tijde van het tenlastegelegde was er geen sprake van een ziekelijke stoornis, noch van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens. Betrokkene kan dan ook als normaal toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
De militaire kamer verenigt zich met die conclusies inzake de toerekeningsvatbaarheid en maakt die tot de hare.
Overeenkomstig deze conclusie kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld nadat hij werd aangerand en de in de tenlastelegging genoemde [slachtoffer] (hierna te noemen P.) hem probeerde te verkrachten waarbij P. zijn arm gebruikte om het hoofd van verdachte naar beneden te houden. Daarnaast heeft P. verdachte tegen diens rechterbeen getrapt en weigerde hij, ondanks herhaalde verzoeken, de corimec te verlaten.
De raadsman heeft in het kader van dit verweer verder nog het volgende aangevoerd:
Dat verdachte met zijn ogen dicht P. in bed net zolang slaat totdat P. uit bed is verdwenen, is een gerechtvaardigde reactie op de ogenblikkelijke aanranding die hem ten deel is gevallen. Het zijn deze klappen die het gezicht van P. danig doet bloeden zoals we op de foto hebben gezien. Dit is consistent met de bloedsporen op de lakens, immers P. komt vanaf dat moment niet meer op het bed.
Op het moment dat P. op de grond ligt, verdachte inmiddels zijn spijkerbroek heeft aangetrokken en naar P. toeloopt, trapt P. en weigert bovendien te zeggen wie hij is. Ook weigert P. weg te gaan uit de corimec. Hij vormt daardoor nog steeds een ernstige bedreiging van verdachte en die reageert door te slaan en te schoppen en slaat vervolgens een flesje stuk op het hoofd van P.
De klap met het flesje is mogelijkerwijs een te zwaar middel van reactie nu P. op dat moment op de grond ligt. Naar mijn mening ligt dat op de grens of is zelfs een overschrijding van de grens van een proportionele reactie.
Het is een reactie die direct voortvloeit uit de hevige gemoedstoestand die op haar beurt weer het rechtstreekse gevolg is van aanranding van verdachte door P.
Verdachte gaat door het lint, de klap met het flesje maakt daarvan onderdeel uit. De voortgezette mishandeling is dan ook naar mijn stellige overtuiging een evidente noodweerexces-situatie, aldus de raadsman.
Met betrekking tot het beroep op noodweer/noodweerexces overweegt de militaire kamer het volgende.
Voldoende vast is komen te staan, dat P. zich op een gegeven moment ongekleed bevond op de kamer waar verdachte en [medeverdachte] zich toen ook bevonden. Gelet op de verklaring van verdachte kan aannemelijk worden geacht dat verdachte zich met geweld keerde tegen de ongeklede, dronken P.- die niets op die kamer te zoeken had - en dat die P. daardoor, wellicht reeds enigermate gewond, naast het bed van verdachte terechtgekomen is.
Tot dat moment kan noodweer aanwezig worden geacht.
Of P. de verdachte hiervoor op enige wijze seksueel heeft benaderd is niet aannemelijk geworden, aangezien dit alleen de verklaring is van de verdachte.
Toen verdachte het licht had aangedaan, zijn spijkerbroek had aangetrokken, door zijn schreeuwen de aandacht van [medeverdachte] had getrokken en P. tegen het bed kon zien zitten, was gevaar van de kant van P. geweken. Door de gebeurtenissen tot dat moment en de verklaring van verdachte, dat P. hem schopte, kan aannemelijk worden geacht, dat dat is gebeurd. Niet aannemelijk is echter dat de dronken P., die op de grond zat en kennelijk niet overeind kwam, zo’n bedreiging voor verdachte is geweest dat verdachte niets anders kon dan P. opnieuw slaan of stompen, schoppen, met een fles op het hoofd slaan, met een flessenopener prikken en met de deur tegen het hoofd slaan. Verdachte had zich immers buiten het bereik van P. kunnen begeven. Nu ook eerdere seksuele benadering niet aannemelijk is, was er voor hem ook geen rechtvaardiging om het geweld tegenover P. voort te zetten door een hevige gemoedsbeweging, die het gevolg van een seksueel delict kan zijn.
Het beroep op noodweer c.q. noodweerexces wordt derhalve verworpen.
Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 15 mei 2003;
- een adviesrapport van de Reclassering Nederland, arrondissement Utrecht, gedateerd 24 april 2003, betreffende verdachte;
- het hier voor onder 5 vermelde multidisciplinair rapport opgemaakt door drs. H.M.J. Vandenboorn, gezondheidszorgpsycholoog BIG te Amersfoort, en drs. I. Hazemeijer, arts en kolonel-arts R.J.M. Mooren, psychiater en hoofd afdeling Forensische en Sociale Psychiatrie, respectievelijk gedateerd 19 mei 2003 en 13 mei 2003.
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft samen met een kamergenoot een binnengedrongen militair ernstig mishandeld, waardoor deze militair ernstig letsel heeft opgelopen en gedurende geruime tijd geen dienst heeft kunnen verrichten. De militaire kamer houdt rekening met het feit dat dit letsel vrijwel geheel voor rekening van verdachte komt. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is daarom een passend sanctie.
Nu verdachte van het primair tenlastegelegde wordt vrijgesproken is de militaire kamer van oordeel dat oplegging van een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd op zijn plaats is.
De militaire kamer is van oordeel dat de grondslag voor de voorlopige hechtenis van verdachte thans niet meer aanwezig is. De met ingang van 2 mei 2003 te 10.00 uur geschorste voorlopige hechtenis zal daarom worden opgeheven.
De militaire kamer is van oordeel dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen aan de rechthebben(n) zullen moeten worden teruggegeven
6a. De beoordeling van de civiele vordering
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De militaire kamer zal de benadeelde partij M.H.E. [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering omdat deze niet van eenvoudige aard is.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is, behalve op de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De militaire kamer, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van TIEN (10) MAANDEN.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot DRIE (3) MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechtbank stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het met ingang van 2 mei 2003 geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan de rechthebbende(n).
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij M.H.E. [slachtoffer], wonende te [adres].
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering. Verstaat dat de benadeelde partij haar vordering kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Aldus gewezen door:
mr. E.G. Smedema, rechter als voorzitter,
mr. A.G. van Doorn, rechter,
kapitein ter zee van administratie mr. P.J. Schreuder, militair lid,
in tegenwoordigheid van J.L. de Vos, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 februari 2004.