ECLI:NL:RBARN:2004:AO2180

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
84589 / HA ZA 02-342
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.L. Drabbe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging agentuurovereenkomst en aanspraak op goodwillvergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem werd behandeld, stond de beëindiging van een agentuurovereenkomst tussen Polimoon B.V. en Aufenacker GmbH & Co KG centraal. Polimoon, een spuitgietbedrijf dat kunststofproducten vervaardigt, had gedurende ongeveer 20 jaar een zakelijke relatie met Aufenacker, die de producten van Polimoon op de Duitse markt verkocht. De overeenkomst werd beëindigd per 1 mei 2001, na een opzegtermijn van 20 maanden die was overeengekomen na correspondentie tussen de advocaten van beide partijen. Polimoon vorderde betaling van openstaande facturen, terwijl Aufenacker in reconventie een goodwillvergoeding eiste, stellende dat de relatie als een agentuurovereenkomst gekwalificeerd moest worden.

De rechtbank oordeelde dat de relatie tussen Polimoon en Aufenacker niet als een agentuurovereenkomst kon worden gekwalificeerd, omdat Aufenacker niet werkte op naam of voor risico van Polimoon. Hierdoor had Aufenacker geen recht op een goodwillvergoeding. De rechtbank wees de vorderingen van Polimoon in conventie toe, waarbij Aufenacker werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 96.181,82, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten. De vorderingen van Aufenacker in reconventie werden afgewezen, en de rechtbank oordeelde dat Aufenacker geen tegenvordering had die zij kon verrekenen met de vorderingen van Polimoon.

Dit vonnis benadrukt het belang van de kwalificatie van de rechtsverhouding tussen partijen en de voorwaarden waaronder een goodwillvergoeding kan worden toegewezen. De uitspraak biedt inzicht in de juridische beoordeling van agentuurovereenkomsten en de rechten van partijen bij beëindiging van dergelijke overeenkomsten.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 84589 / HA ZA 02-342
Datum vonnis: 7 januari 2004
Vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
POLIMOON B.V.,
gevestigd te Didam, kantoorhoudende te Zevenaar,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
procureur mr. A.J.B. Ross,
advocaat mr. R.H. van de Beeten te Zevenaar,
tegen
de vennootschap naar Duits recht,
AUFENACKER GMBH & CO KG,
gevestigd te Isselburg, Duitsland,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
procureur mr. W.J.G.M. van den Broek,
advocaat mr. G. de Hoogd te Purmerend.
Partijen worden hierna “Polimoon” en “Aufenacker” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 1 augustus 2002 wordt naar dat vonnis verwezen.
Ter uitvoering van dat tussenvonnis heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Een proces-verbaal van de comparitie van partijen bevindt zich bij de stukken.
Verder zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
? een conclusie van antwoord in reconventie van de zijde van Polimoon;
? een conclusie van repliek in conventie van de zijde van Polimoon;
? een conclusie van dupliek in conventie en van (voorwaardelijk) repliek in reconventie tevens houdende akte wijziging/vermeerdering van eis, van de zijde van Aufenacker;
? een akte overlegging productie van de zijde van Polimoon;
? een conclusie van dupliek in reconventie van de zijde van Polimoon.
Vervolgens hebben partijen hun standpunten doen bepleiten. Van de zijde van Aufenacker zijn pleitnotities tevens akte houdende vermindering van eis als gedingstuk overgelegd.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1 Polimoon, rechtsopvolgster van Dynoplast B.V. en Multiplastic B.V., althans in het verleden zo genaamd, is een spuitgietbedrijf dat kunststofproducten vervaardigt.
2.2 Aufenacker is met handelsactiviteiten actief op de Duitse markt.
Zij deed dit aanvankelijk in de vorm van een eenmanszaak.
Aufenacker heeft zodoende in Duitsland relaties in de vleesverwerkende industrie en bij de bloemenveilingen.
2.3 Polimoon heeft voor de verkoop van haar producten op de Duitse markt gebruik gemaakt van de diensten van Aufenacker. Ongeveer 20 jaren heeft Aufenacker bloemenfusten van Polimoon afgezet in Duitsland, sinds 1988 ook vleeskisten van Polimoon. De overeenkomsten tussen de partijen hielden in dat Aufenacker voor eigen rekening en risico bloemenveilingfusten verkocht op de Duitse markt en die inkocht bij Polimoon en dat Polimoon niet zelfstandig verkoopactiviteiten in Duitsland zou ontwikkelen. Polimoon heeft in de praktijk van ongeveer 20 jaar tot het einde van de overeenkomst (per 1 mei 2001, zie 2.6) niet rechtstreeks aan afnemers in Duitsland bloemenfusten verkocht en geleverd (met uitzondering van de verkoop en levering die hierna onder 2.8 wordt beschreven).
2.4 In de zomer van 1999 heeft Polimoon besloten de relatie met Aufenacker te verbreken. Polimoon heeft eind augustus 1999 de relatie opgezegd, tegen 1 januari 2000.
Polimoon wilde vanaf 1 januari 2000 de verkoop in Duitsland zelf ter hand nemen in Duitsland.
2.5 Aufenacker heeft bij brief van 6 december 1999 aan Polimoon laten weten dat zij geen genoegen nam met de door Polimoon gehanteerde opzegtermijn.
2.6 Na correspondentie tussen advocaten kwamen Polimoon en Aufenacker op 28 januari 2000 een opzegtermijn van 20 maanden overeen, ingaande 1 september 1999. De overeenkomst is dientengevolge geëindigd per 1 mei 2001.
2.7 Aufenacker heeft vanaf eind 1999 met betrekking tot rekeningen van Polimoon zich beroepen op verrekening met een door Aufenacker gesteld recht op een goodwillvergoeding van DM 133.723,94
(€ 68.226,50).
2.8 Polimoon heeft daarna door Aufenacker geplaatste bestellingen geannuleerd, althans de uitlevering hiervan opgeschort.
Polimoon heeft afnemers van Aufenacker op de hoogte gesteld van het feit dat zij niet meer leverde aan Aufenacker.
Afnemer NBV/UGA heeft daarop rechtstreeks orders bij Polimoon geplaatst en Polimoon heeft aan NBV/UGA uitgeleverd.
3. Het geschil
3.1 Polimoon vordert dat de rechtbank Aufenacker bij vonnis veroordeelt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, aan Polimoon te voldoen een bedrag van DM 188.115,29 (€ 95.977,19), te vermeerderen met de dagrente over dit bedrag vanaf 9 januari 2002 ad DM 48,34 (€ 24,66).
Daarnaast vordert Polimoon veroordeling van Aufenacker tot voldoening van buitengerechtelijke kosten, tot en met de dagvaarding begroot op € 1.144,92.
Ten slotte vordert Polimoon veroordeling van Aufenacker in de kosten van deze procedure.
3.2 Polimoon legt hier -kort gezegd- het volgende aan ten grondslag.
Aufenacker heeft een aantal facturen onbetaald gelaten voor door Polimoon geleverde goederen. Van de facturen staat aan hoofdsom nog DM 137.034,46 (€ 69.915,54) open, aldus Polimoon. Inclusief de rente volgens de algemene voorwaarden, waarvan Polimoon stelt dat ze van toepassing zijn op de zakelijke relatie met Aufenacker, vordert Polimoon DM 188.115,29 (€ 95.977,19), te vermeerderen met de dagrente van DM 48,34 (€ 24,66) met ingang van 9 januari 2002.
Voorts meent Polimoon dat Aufenacker op grond van dezelfde algemene voorwaarden een vergoeding verschuldigd is van alle werkelijk gemaakte buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten. Tot en met het opmaken van de dagvaarding beliepen de buitengerechtelijke kosten € 1.144,92, aldus Polimoon.
3.3 Aufenacker voert gemotiveerd verweer.
3.4 Aufenacker stelt in -voorwaardelijke- reconventie vorderingen in.
Aufenacker vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht verklaart dat de eertijdse relatie tussen Polimoon en Aufenacker was aan te merken als een agentuurovereenkomst in de zin van art. 7:428 e.v. BW;
- (voorwaardelijk) Polimoon veroordeelt om aan Aufenacker tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de som van DM 108.738,27 (€ 55.478,71) (na wijziging bij akte vermindering van eis d.d. 27 oktober 2003), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 mei 2001 tot aan de dag der algehele voldoening;
- (onvoorwaardelijk) Polimoon veroordeelt om aan Aufenacker tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de bedragen van DM 37.305,- (€ 19.033,16) en DM 49.800,- (€ 25.408,16), vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 4 november 2001 tot aan de dag der algehele voldoening;
- Polimoon veroordeelt om aan Aufenacker tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.452,- wegens gemaakte buitengerechtelijke kosten;
- Polimoon veroordeelt tot betaling van de kosten van deze procedure.
3.5 Aufenacker stelt hiertoe het volgende.
Polimoon en Aufenacker hebben met elkaar een zakelijke relatie onderhouden gedurende ongeveer 20 jaar. Er was sprake van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd en wel een agentuurovereenkomst althans een daarmee te vergelijken rechtsverhouding.
Na beëindiging van de rechtsverhouding gaf Polimoon te kennen verder te willen met de door Aufenacker opgebouwde Duitse klantenkring. Uit dien hoofde maakt Aufenacker aanspraak op een goodwillvergoeding, aldus Aufenacker. Ondanks overeenstemming op bepaalde punten (o.m. de opzegtermijn) na onderhandelingen tussen de advocaten van Polimoon en Aufenacker, heeft Aufenacker nooit afgezien van deze goodwillvergoeding. Aufenacker heeft de goodwillvergoeding na eisvermindering uiteindelijk begroot op DM 108.738,27 (€ 55.478,71). Deze marge is op redelijkheid en billijkheid gebaseerd. Het bedrag is de brutowinst over een jaaromzet, aldus Aufenacker.
Voorts heeft Polimoon zich rechtstreeks tot een relatie van Aufenacker in Duitsland gewend, NBV-UGA. Polimoon heeft NBV-UGA ervan op de hoogte gesteld dat zij aan Aufenacker niet meer zou leveren doch rechtstreeks aan de klanten van Aufenacker zou uitleveren en factureren. Op die manier heeft Polimoon Aufenacker haar winstmarge ontnomen, aldus Aufenacker. Aufenacker meent dat deze handelswijze gekwalificeerd kan worden als een toerekenbare niet-nakoming door Polimoon van haar overeenkomst met Aufenacker, danwel onrechtmatig handelen van de zijde van Polimoon. De schade die veroorzaakt is door dit handelen van Polimoon heeft Aufenacker begroot op respectievelijk DM 37.350,- (€ 19.033,16) en DM 49.800,- (€ 25.408,16).
Aufenacker stelt dat de som van de gevorderde buitengerechtelijke kosten is gebaseerd op de Aanbevelingen Werkgroep van de N.V.v.R. (naar de rechtbank begrijpt: het Rapport Voorwerk II).
3.6 Polimoon voert gemotiveerd verweer.
4. De beoordeling
in conventie en voorwaardelijke reconventie
4.1 Op grond van art. 24 EEX Verordening (conform art. 18 EEX Verdrag) is de Nederlandse rechter bevoegd van de vorderingen kennis te nemen. Ter comparitie hebben beide partijen gekozen voor toepassing van het Nederlandse recht op de rechtsverhouding tussen hen.
4.2 De vorderingen van Polimoon
4.2.1 Aufenacker heeft, behoudens met een beroep op een tegenvordering dat hierna zal worden besproken, niet betwist dat zij aan Polimoon nog verschuldigd is het bedrag dat Polimoon aan hoofdsom vordert: DM 137.034,46 (€ 69.915,54).
4.2.2 De gevorderde rente betwist Aufenacker omdat die is berekend op grond van de Algemene voorwaarden van Polimoon, waar Aufenacker zich niet aan gebonden acht. Nu de rechtsverhouding tussen de partijen wordt beheerst door Nederlands recht (zie 4.1), geldt dat ook voor de gelding van de Algemene voorwaarden. Aufenacker heeft niet betwist dat door de jaren heen op de facturen en orderbevestigingen van Polimoon werd verwezen naar die Algemene voorwaarden waar Polimoon zich op beroept. Daarmee zijn die voorwaarden van toepassing. Aufenacker heeft niet de nietigheid van die voorwaarden in geroepen omdat zij haar niet ter hand zijn gesteld. Daarom is zij eraan gebonden. Aufenacker heeft de berekening van de rente verder niet betwist.
4.2.3 De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn voldoende gespecificeerd en tegen de vordering op dat punt heeft Aufenacker geen verweer gevoerd.
4.2.4 De vorderingen in conventie kunnen dus worden toegewezen, tenzij het beroep van Aufenacker op verrekening slaagt.
4.3 De vorderingen van Aufenacker
4.3.1 (Goodwill)vergoeding
4.3.1.1 De rechtbank is van oordeel dat de relatie tussen de partijen geen agentuur was, zie wat is vastgesteld onder 2.3: Aufenacker werkte niet tegen een vergoeding van Polimoon en ook niet op naam of voor risico van Polimoon, zodat alleen al om die redenen niet is voldaan aan de vereisten voor een agentuurovereenkomst (art. 7:428 BW en voorheen art. 74 WvKoophandel).
4.3.1.2 De rechtsverhouding was wèl gebaseerd op een overeenkomst die voldoet aan de vereisten om een distributieovereenkomst te zijn. Zo’n overeenkomst wordt omschreven als: een overeenkomst waarbij twee partijen voor bepaalde of onbepaalde tijd een samenwerkingsovereenkomst aangaan ten behoeve van de afzet en feitelijke verspreiding van bepaalde producten (roerende zaken) en krachtens welke de ene partij, de leverancier (Polimoon) zich verbindt tot het verkopen van deze producten aan de andere partij, de distributeur (Aufenacker) en de distributeur zich ertoe verbindt zorg te dragen voor genoemde afzet en verspreiding door de producten van de leverancier te kopen en voor eigen rekening en risico op eigen naam door te verkopen.
4.3.1.3 Bij de beëindiging van een agentuurovereenkomst kan de handelsagent in bepaalde gevallen recht hebben op een goodwillvergoeding (klantenvergoeding, art. 7:442 B.W.). Bij de beëindiging van een distributieovereenkomst (zoals in het onderhavige geval, zoals zojuist is vastgesteld) is er geen wettelijk recht op zo’n vergoeding. Niettemin kan onder bijzondere omstandigheden de distributeur aanspraak hebben op schadevergoeding. Voorzover Aufenacker (ook) een dergelijke vergoeding op het oog heeft, overweegt de rechtbank als volgt.
4.3.1.4 Indien een redelijke opzegtermijn in acht is genomen, of overeengekomen zoals in dit geval, kan de opzegging zelf geen grond zijn voor de schadevergoedingsplicht. Waar het om gaat is of Aufenacker ten gevolge van de – rechtmatige – opzegging schade heeft geleden die in redelijkheid voor rekening van Polimoon moet komen. Dat zou schade kunnen zijn door gedane aanmerkelijke investeringen die niet terugverdiend kunnen worden. Daarover heeft Aufenacker niets gesteld. Ook kan er een schadevergoedingsplicht van de ene partij jegens de ander bestaan indien de een niet voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de ander. Ook daarvan is niets gesteld: dat Polimoon na afloop van de opzegtermijn rechtstreeks aan de klanten van Aufenacker is gaan verkopen en leveren, is op zichzelf niet onrechtmatig van Polimoon, namelijk niet in strijd met enige postcontractuele zorgvuldigheidsnorm. Ook overigens heeft Aufenacker niets gesteld op grond waarvan een schadevergoedingsplicht van Polimoon kan worden vastgesteld.
4.3.2 Winst over bestelling NBV/UGA
Aufenacker heeft omstreeks het einde het einde van haar overeenkomst met Polimoon (20 maanden na 1 september 1999, dus per 1 mei 2001) een nog openstaande vordering van Polimoon aan haar (hoofdsom DM 137.034,46, zie 3.2) niet willen voldoen omdat zij die wilde verrekenen met een tegenvordering, te weten de door haar gestelde aanspraak op een goodwillvergoeding. In het midden kan blijven of die verrekening niet al op grond van de Algemene voorwaarden van Polimoon verboden was. Want nu is vastgesteld dat Aufenacker die aanspraak niet heeft en ook niet heeft gehad, had Aufenacker niets te verrekenen. Polimoon mocht dan ook de uitlevering van (door NBV/UGA bij Aufenacker en door Aufenacker bij Polimoon bestelde) fusten opschorten. Polimoon heeft vervolgens de bestelde fusten rechtstreeks aan NBV/UGA geleverd. Wanneer dat precies is gebeurd is niet gesteld, maar Polimoon heeft ter comparitie verklaard dat dat na 1 mei 2001 is gebeurd en dat heeft Aufenacker niet betwist. Uit de correspondentie over dit onderwerp (productie 5 en volgende bij conclusie van antwoord/eis) blijkt ook niet het tegendeel. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat Polimoon aan NBV/UGA de fusten heeft geleverd nadat de overeengekomen opzegtermijn was verstreken. Het valt dan ook niet in te zien dat die levering door Polimoon in strijd was met haar overeenkomst met Aufenacker of anderszins onrechtmatig jegens Aufenacker was.
4.4 Uit het voorgaande volgt dat Aufenacker geen tegenvordering heeft die zij in verrekening kan brengen tegen de vaststaande vorderingen van Polimoon. De vorderingen in conventie zullen dus worden toegewezen, met veroordeling van Aufenacker in de proceskosten. Nu en voorzover de tegenvorderingen van Aufenacker de vorderingen van Polimoon in conventie overtreffen, is het (afwijzend) oordeel daarover geen oordeel in conventie maar in reconventie. De vorderingen van Aufenacker zijn echter nauwelijks hoger dan die van Polimoon, zodat de rechtbank de door Polimoon in reconventie gemaakte kosten zal begroten op nihil.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
1. veroordeelt Aufenacker aan Polimoon te betalen € 96.181,82, te vermeerderen met de dagrente vanaf 9 januari 2002 ad € 24,72 per dag en met € 1.144,92 aan buitengerechtelijke kosten,
2. veroordeelt Aufenacker in de kosten van de procedure in conventie, aan de zijde van Polimoon begroot op € 1.940,18 aan verschotten en € 3.855,- aan salaris,
3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
4. wijst de vordering af,
5. veroordeelt Aufenacker in de kosten van de procedure, aan de zijde van Polimoon begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Drabbe en uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2004.
de griffier, de rechter,
SD