Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 02/2848 WW
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[X],
wonende te Arnhem,
eiseres,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),
verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 12 november 2002, uitgereikt door UWV USZO te Groningen.
Bij besluit van 20 augustus 2002 heeft verweerder aan eiseres een maatregel opgelegd, inhoudende een korting op haar WW-uitkering van 20% gedurende 16 weken met ingang van 5 augustus 2002.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen ingediende bezwaar deels gegrond verklaard en voor het overige het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 17 november 2003. Eiseres is aldaar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. C. van den Berg, werkzaam bij UWV USZO.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiseres niet heeft voldaan aan de in artikel 24, eerste lid, aanhef en sub b onder ten eerste, van de WW neergelegde verplichting om in voldoende mate te trachten passende arbeid te verkrijgen, nu zij in de periode van 1 juli 2002 tot en met 4 augustus 2002 niet wekelijks tenminste één sollicitatieactiviteit heeft verricht. Verweerder was evenwel van oordeel dat het onvoldoende solliciteren eiseres niet in overwegende mate kon worden verweten, gezien de duur van haar werkloosheid, het feit dat verweerder eerdere onvoldoende sollicitatieactiviteiten heeft gedoogd en haar leeftijd. Op grond van artikel 27, derde lid, van de WW en artikel 6, tweede lid, van het Maatregelenbesluit Tica in verbinding met categorie C.4, ten eerste, van de bijlage bij dat besluit heeft verweerder de maatregel derhalve teruggebracht tot 10% gedurende 16 weken.
Eiseres heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op haar stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, in het navolgende ingaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
In het door verweerder gehanteerde Besluit sollicitatieplicht werknemers WW is bepaald dat, om in aanmerking te komen voor een uitkering ingevolge de WW, minimaal één concrete sollicitatieactiviteit per week moet worden verricht. Onder concrete sollicitatieactiviteit wordt verstaan: het versturen van een open of gerichte sollicitatiebrief, de inschrijving bij een uitzendbureau, een (spontaan) sollicitatiebezoek aan een werkgever, het voeren van een sollicitatiegesprek en dergelijke. Voor de beoordeling of is voldaan aan de sollicitatieplicht wordt onder andere rekening gehouden met de situatie op de regionale arbeidsmarkt, eventuele (medische) beperkingen van de werknemer in het verrichten van arbeid en de leeftijd van de werknemer.
Het ingevulde en ondertekende “Verslag werk en inkomen” betrekking hebbende op de periode van 1 juli 2002 tot en met 4 augustus 2002 laat zien dat eiseres in deze periode één keer heeft gesolliciteerd, namelijk naar een functie bij de onderwijsinspectie. De omstandigheid dat het daarbij ging om een functie waarvoor landelijk 55 vacatures beschikbaar waren kan daaraan niet afdoen, nu eiseres zich kandidaat heeft gesteld voor één functie.
Eiseres heeft gesteld dat zij in de betreffende periode niet meer dan één sollicitatie heeft verricht, aangezien geen geschikte vacatures voorhanden waren. Met betrekking tot die stelling oordeelt de rechtbank als volgt. Eiseres was tijdens de toetsingsperiode langer dan een half jaar, doch korter dan één jaar werkloos, zodat, gelet op de Richtlijn passende arbeid bij werkloosheid van 13 mei 1992, moet worden aangenomen dat de voor eiseres passende functies waren verruimd tot functies waarvoor MBO is vereist. Eiseres heeft in het beroepschrift en ter zitting onweersproken aangegeven dat haar sollicitatieactiviteiten zich in de betreffende periode mede hebben uitgestrekt tot vacatures op MBO-niveau. Verweerder heeft desgevraagd geen overzicht kunnen overleggen van passende vacatures die in de maand juli 2002 open stonden, doch heeft meer algemeen gesteld dat het ervoor moet worden gehouden dat zich voldoende passende vacatures voordeden in die maand.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de algemene regel - inhoudende dat in beginsel een causaal verband bestaat tussen het voortduren van de werkloosheid en het niet ten minste eenmaal per week solliciteren - in concrete, individuele gevallen op zijn juistheid te worden getoetst (Centrale Raad van Beroep 19 april 2000, nr. 98/1676 WW; RSV 2000/123). Zulks is in het geval van eiseres niet gebeurd, ondanks de gemotiveerde en naar het oordeel van de rechtbank niet op voorhand ongeloofwaardige stellingen van eiseres dat uitzendbureaus weigerden haar in te schrijven en dat geen (passende) vacatures voorhanden waren. Zo kan verweerder geen lijst met in de betreffende periode gemiste vacatures overleggen, zodat het onduidelijk is in hoeverre enig causaal verband bestaat tussen het voortduren van de werkloosheid en het gedurende de toetsingsperiode niet in elk van de weken voldoen aan de sollicitatieverplichting.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres bij gebrek aan passende vacatures open sollicitaties had dienen te verrichten. Hierover merkt de rechtbank het volgende op. Eiseres heeft in ieder geval vóór 16 mei 2002 aangegeven dat zij graag begeleid zou worden bij het verrichten van open sollicitaties. Deze hulp is ook toegezegd door het CWI en heeft uiteindelijk in augustus 2002 een aanvang genomen. Eiseres heeft ter zitting onweersproken verklaard dat daarbij tegen haar is gezegd dat zij met open sollicitaties beter kon wachten tot na de begeleiding en dat zij “haar kruit niet voor die tijd moest verschieten”. Hoewel naar het oordeel van de rechtbank van eiseres in beginsel beslist verwacht had kunnen worden dat zij gegeven haar leeftijd, (werk)ervaring en opleidingsniveau - ook vóórdat zij hierin begeleid zou worden - zelfstandig open sollicitaties kon verrichten, maken bovenstaande omstandigheden dat het eiseres niet verweten kan worden dat zij zulks niet heeft gedaan. Hierdoor behoeft de vraag of eiseres - haar magere arbeidsmarktperspectief mede in aanmerking genomen - haar kansen op een baan meer dan louter hypothetisch zou hebben vergroot indien zij open sollicitaties had verricht vóórdat zij daarin werd begeleid, niet te worden beantwoord.
Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres aan haar sollicitatieplicht had kunnen voldoen door zich in de betreffende periode in te laten schrijven bij andere uitzendbureaus dan waarbij zij reeds ingeschreven stond, te weten Start, Randstad en Senior. De rechtbank kan verweerders stellingname niet volgen, nu eiseres in het beroepschrift en ter zitting onweersproken heeft gesteld dat verschillende uitzendbureaus, in ieder geval één, hebben geweigerd haar in te schrijven vanwege haar slechte arbeidsmarktperspectieven. Verder heeft eiseres naar voren gebracht dat Senior, een uitzendbureau dat gespecialiseerd is in uitzendwerk voor oudere werknemers, haar weliswaar heeft ingeschreven, doch dat daarbij erop werd gewezen dat de inschrijving zinloos was en dat uit de inschrijving bij dit gespecialiseerde uitzendbureau nimmer aanbiedingen zijn voortgekomen. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende komen vast te staan dat eiseres haar kansen op een baan meer dan louter hypothetisch zou hebben vergroot indien zij zich had ingeschreven bij andere uitzendbureaus dan die waarbij zij al ingeschreven stond.
Ten slotte heeft verweerder zich ter zitting nog op het standpunt gesteld dat in die zin rekening is gehouden met alle feiten en omstandigheden die eiseres naar voren heeft gebracht, dat al die feiten en omstandigheden aanleiding zijn geweest het bezwaarschrift gegrond te verklaren en te concluderen dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Nu uit de beslissing op bezwaar duidelijk blijkt dat slechts de leeftijd van eiseres en de duur van de werkloosheid, waarbij verschillende keren is gedoogd dat te weinig sollicitatieactiviteiten zijn verricht redengevend zijn geweest om tot verminderde verwijtbaarheid te concluderen, zal de rechtbank aan dit betoog voorbijgaan.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank aan eiseres ten onrechte met een beroep op artikel 24, eerste lid, aanhef en sub b, van de WW een maatregel opgelegd. Nu het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert (artikel 7:12, eerste lid, van de Awb) en genomen is in strijd met de wet, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
Mede gelet op het feit dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat een overzicht van functies waarnaar eiseres in de in geding zijnde periode had kunnen solliciteren niet meer kan worden geproduceerd, is rechtens nog slechts één besluit mogelijk. Reden waarom de rechtbank aanleiding ziet om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit van 20 augustus 2002 te vernietigen.
Eiseres heeft de rechtbank verder verzocht te bepalen dat verweerder haar een bovenwettelijke uitkering toekent over de maanden dat zij door verweerder niet actief is bemiddeld naar de arbeidsmarkt. Dit verzoek valt evenwel buiten de omvang van het onderhavige geding.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, nu van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
vernietigt het primaire besluit van 20 augustus 2002;
bepaalt voorts dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 29,-- aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. R.A.V. Boxem, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2003, in tegenwoordigheid van mr. J. Woestenburg als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.