Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Rolnummer: 2003/1040
Datum uitspraak: 10 december 2003
X,
wonende te S, gemeente T,
hierna te noemen: X,
eiser bij dagvaarding van 19 juni 2003,
procureur mr. F.J. Boom te Arnhem
advocaat mr. J.L.M. Hoogbergen te Gorssel,
DE GEMEENTE RHEDEN,
zetelend te De Steeg,
hierna te noemen: de gemeente,
gedaagde bij genoemde dagvaarding,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal te Arnhem,
advocaat mr. P.A.T.N. Wortmann te Amsterdam.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 10 september 2003 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit vonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Op de comparitie heeft de gemeente een akte genomen. Voorafgaande aan de comparitie heeft X aan de rechtbank en aan de gemeente een drietal stukken toegezonden. Alle genoemde stukken maken deel uit van het dossier. De partijen zijn op de comparitie niet verenigd. Vervolgens is vonnis bepaald.
1.1 Op 28 oktober 2002 bracht X na de middagpauze zijn dochtertje naar de openbare basisschool Prinses Margriet, verder te noemen: de school, te S.
1.2 De gemeente is de werkgever van de op de school werkzame leerkrachten.
1.3 Terwijl X buiten het schoolplein zijn dochtertje nakeek is hij in het gezicht (volgens X) of tegen de zijkant van zijn hoofd (volgens de gemeente) geraakt door een voetbal die afkomstig was van het schoolplein. Op de comparitie heeft X over dit voorval verklaard:
“Ik denk dat ik hooguit één minuut bij het schoolplein heb gestaan toen ik mijn dochtertje daar afzette. Nadat zij van de fiets was gestapt keek ik haar na. Ik nam toen ook de verdere omgeving in mij op. Ik zag ook de beide voetballertjes op het schoolplein. De afstand tot hen was vrij kort, ik schat nog geen drie meter. Het voetbalspel van de jongens zag er vrij beheerst uit. Ze hadden een gewone voetbal, ik meen een witte leren bal. Op enig moment is, terwijl ik in stilstand op de fiets zat, de bal tegen mijn hoofd getrapt. Ik zag dat niet aankomen. Ik heb de trap dus niet gezien. Niet de zijkant van mijn hoofd is geraakt, maar mijn gelaat. De bal kwam op de rechteroogkas, dat wil zeggen ik denk dat de bal het glas van de bril op die oogkas heeft gedrukt. Daarbij viel mijn bril op de grond. Het glas van de bril is niet gebroken. Zelf ben ik niet van de fiets gevallen.”
1.4 Tijdens het voorval had o.a. de heer Y, toen directeur van de school, als ‘pleinwacht’ dienst op het schoolplein. Op de comparitie heeft Y over het voorval verklaard:
“Op 28 oktober 2002, tijdens de middagpauze, waren er twee collega’s die pleinwacht hadden. Een van hen wilde blad gaan verwijderen en die collega heb ik toen vervangen. Ik heb ook wel gezien dat twee jongetjes aan het voetballen waren. Die jongetjes deden dat beheerst, en er was geen reden voor mij om hen te corrigeren of zelfs om hen dat te verbieden. Op enig moment moest de bel worden ingedrukt voor het hervatten van de lessen. Ik ben toen naar binnen gegaan om op de bel te drukken. Op dat moment is het ongeval gebeurd.”
1.5 Op 8 november 2002 hebben Y en zijn collega Z, die eveneens ‘pleinwacht’ had tijdens het voorval, een reconstructie daarvan gemaakt en deze schriftelijk vastgelegd. Daarin staat o.a.:
“13.20 uur. Leerkracht Z komt het lokaal in van de directeur Y met het volgende bericht: ‘Toen de bel ging kwamen de kinderen naar de voordeur. Ik bleef wat achter op het plein om mijn groep mee naar binnen te kunnen nemen. Links op het schoolplein werd het voetballen beëindigd met een trap tegen de bal. De bal vloog dit keer over het hek en kwam tegen het hoofd van X aan. A (die de bal trapte) schrok van de reactie van dhr. X, die naar zijn hoofd greep. Zijn bril en pet waren inmiddels gevallen. A is bezig zijn excuses aan te bieden en ik hoor hem zeggen dat het per ongeluk ging. A is wat overstuur en ik stuur hem naar binnen [..].”
1.6 In de brief van 30 oktober 2003 van de oogarts Hoyng van UMC St Radboud te Nijmegen staat o.a. dat bij X aan het rechteroog een ‘netvliesloslating temporaal superior met perifeer defect op 10 uur’ is geconstateerd, dat het ‘zeer goed mogelijk is’ dat dit een gevolg is van het feit dat X op 28 oktober 2002 een voetbal tegen dat oog aankreeg zij het dat zonder dat trauma de kans op de netvliesloslating ten opzichte van ‘normale’ individuen wel iets verhoogd is in verband met, zo begrijpt de rechtbank, een op 31 december 2001 uitgevoerde netvliesoperatie aan het linkeroog van X.
1.7 X was ten tijde van het voorval op 28 oktober 2002 werkzaam als zelfstandig muziekleraar en uitvoerend musicus.
Het geschil en de beoordeling daarvan
2. X vordert een verklaring voor recht dat de gemeente als bestuurder van de school aansprakelijk is voor de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van het hem op 28 oktober 2002 overkomen voorval en de gemeente voorts te veroordelen tot vergoeding van deze schade nader op te maken bij staat.
3. De gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4 . In dit geding staat de aansprakelijkheidsvraag centraal. De gemeente heeft weliswaar bij de conclusie van antwoord bij gebrek aan wetenschap (de ernst van) het letsel betwist alsook de causaliteit daarvan tot het voorval, maar nadat X daarover voorafgaand aan de comparitie (medische) gegevens in het geding heeft gebracht waaronder de onder 1.6 genoemde brief van de oogarts Hoyng, is de gemeente op dit onderdeel van het verweer niet meer ingegaan. In het licht van het tussen de partijen gevoerde debat is daarmee de mogelijkheid van door X geleden en te lijden schade voortvloeiend uit het voorval voldoende aannemelijk geworden.
5. De gemeente heeft onbestreden aangevoerd dat zij geen bestuurder van de school is en in die hoedanigheid niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de door X geleden schade. Dat neemt niet weg dat de gemeente, zoals zij ook onderkent, als werkgever van de leerkrachten Y en Jansen aansprakelijk kan zijn. Die aansprakelijkheid is gegeven indien de schade aan X zou zijn toegebracht door een fout van Y en C bij de wijze waarop zij hun taak als leerkracht hebben vervuld. Tot die taak behoorde op 28 oktober 2002 mede het surveilleren op het schoolplein.
6. Voorop staat dat de met een dergelijke taak belaste leerkracht niet alleen verantwoordelijk is voor de veiligheid van de op het schoolplein aanwezige (spelende) kinderen, maar dat op die leerkracht ook een algemene zorgplicht rust om derden te beschermen tegen schadelijke gevolgen van gedragingen van diezelfde (spelende) kinderen. Dat vergt van die leerkracht om een inschatting te maken van de aard en de omvang van de risico’s verbonden aan (spel)activiteiten van de kinderen op het schoolplein en daarop afgestemd de redelijke maatregelen te nemen die van een goed surveillant mogen worden verwacht ter voorkoming van nadeel.
7. In dit verband heeft X gesteld, kort samengevat, dat het toelaten van voetballen op het schoolplein onzorgvuldig is omdat het een feit van algemene bekendheid is dat een voetbal een zeer hoge snelheid kan bereiken en derhalve, gestopt, een aanzienlijke geweldsinwerking heeft en daardoor tot letselschade kan leiden, terwijl het ook te verwachten was dat zich een ongeval zou voordoen omdat kinderen in hun spel vaak onberekenbaar zijn zodat zij snel vergeten aan welke regels zij gebonden zijn en zij gezien de geringe mate van deskundigheid in hun spel onvoldoende weten waar de bal zal belanden.
Deze stellingen gaan naar het oordeel van de rechtbank in zijn algemeenheid te ver. Het beoefenen van (een onderdeel van) het voetbalspel op het schoolplein, doordat kinderen elkaar de bal toespelen, is niet zodanig riskant voor omstanders dat een goed surveillant die activiteit nooit mag toelaten. Dat zich een met dit spel verbonden risico in het nadeel van X heeft verwezenlijkt levert op zichzelf onvoldoende grond op voor het oordeel dat de surveillerende leerkrachten onrechtmatig hebben gehandeld. Naar vaste jurisprudentie geldt dat niet reeds de enkele mogelijkheid van een ongeval, als verwezenlijking van aan een bepaald gedrag inherent gevaar, dat gedrag onrechtmatig doet zijn. In het verlengde daarvan geldt voor degenen die toezien op het gedrag van anderen, zoals in dit geval de (spelende) kinderen op het schoolplein, dat de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval daarbij bepalend is voor de van hen naar maatstaven van zorgvuldigheid te vergen interventie.
8. Voetballen op een schoolplein kan, mede afhankelijk van de afmetingen van het plein, hinderlijk zijn voor andere spelende kinderen en de daar soms eveneens aanwezige ouders. Bijzonder gevaarscheppend is dat voetballen, door kinderen van de basisschool leeftijd met hun daarmee verbonden beperkte (schot)kracht, als zodanig zeker niet, allerminst voor omstanders buiten het schoolhek zoals X. Het kan weliswaar gebeuren dat een (verdwaalde) bal een omstander raakt maar het is niet te verwachten dat dit behalve wellicht tot ergernis (afhankelijk van de gemoedstoestand van de getroffene) ook tot letsel leidt.
Voetballen is daarmee niet een activiteit die op voorhand verboden dient te worden door surveillerende leerkrachten. Wel kan het geboden zijn regels te stellen aan het spel, of dat zelfs geheel te verbieden, indien zich binnen het zicht van die leerkrachten onregelmatigheden voordoen waarvan te verwachten is dat daardoor gevaar ontstaat. Daaromtrent is in dit geval niets gesteld of gebleken. Integendeel. X heeft op de comparitie zelf beschreven dat het spel van de voetballende jongetjes er beheerst uitzag. Voor de surveillanten was er daarom geen reden voor ingrijpen.
9. Dat het voorval gebeurde juist op het moment dat één van de surveillanten (Y) het schoolplein had verlaten om in het schoolgebouw op de bel te gaan drukken, maakt de beoordeling niet anders. Datzelfde geldt voor de andere bijkomende omstandigheden waarop X heeft gewezen.
10. De slotsom is dat de surveillerende leerkrachten niet onrechtmatig hebben gehandeld en dat daarom de vordering van X tegen de gemeente moet worden afgewezen. X dient als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure te worden verwezen.
veroordeelt X in de kosten van de procedure, aan de zijde van de gemeente tot op heden bepaald op € 205,- voor verschotten en op € 780,- voor salaris procureur,
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T.G. Roovers en uitgesproken in het openbaar op woensdag 10 december 2003.