ECLI:NL:RBARN:2003:AO0535
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - meervoudig
- R.H. Koning
- H.P.M. Kester
- W.J. Vierveijzer
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie door ontlastend bewijsmateriaal
In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 26 november 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne en MDMA, stoffen die onder de Opiumwet vallen. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie ontlastend bewijsmateriaal gepresenteerd, namelijk een verklaring van een getuige die op 19 augustus 2003 was afgelegd. Deze verklaring was echter niet eerder aan het dossier toegevoegd, wat volgens de rechtbank een ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde is. De rechtbank oordeelt dat het Openbaar Ministerie hierdoor het recht tot vervolging heeft verspeeld.
De rechtbank overweegt dat het van groot belang is dat ontlastend bewijsmateriaal onmiddellijk aan het dossier wordt toegevoegd, zodat de verdediging en de rechtbank over alle relevante informatie beschikken. De afwezigheid van deze verklaring op het moment van de behandeling van de vordering tot gevangenhouding heeft mogelijk invloed gehad op de beslissing van de raadkamer om de verdachte in vrijheid te stellen. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank besloten het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de strafvervolging.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter mr. R.H. Koning, vice-president mr. H.P.M. Kester en rechter mr. W.J. Vierveijzer, in aanwezigheid van griffier mr. D.W.A. van Kuppeveld. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag, 26 november 2003.