Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 98633 / HA ZA 03-608
Datum vonnis: 3 december 2003
de vennootschap onder firma
HAMCO V.O.F.,
gevestigd te Nijkerk,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. P.C. Plochg,
advocaat mr.G.J. Boven te Leusden,
de besloten vennootschap naar Belgisch recht
CAMARQUE BVBA,
gevestigd te Leur,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. W.J.G.M. van den Broek,
advocaat mr. M.M.S. Meinhardt te Nijmegen.
1. Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 24 oktober 2003 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten.
2.1 Tussen partijen is een mondelinge overeenkomst tot stand gekomen op grond waarvan Hamco voor Camarque - op een door laatstgenoemde ter beschikking te stellen chassis - een carrosserie (zogeheten paardenkas) zou bouwen.
2.2 Deze overeenkomst is tot stand gekomen nadat Hamco daartoe een offerte d.d. 13 september 2001 had uitgebracht. Blijkens deze offerte bood Hamco aan om voor fl. 166.897,50 (inclusief omzetbelasting) een carrosserie te bouwen.
2.3 Omstreeks november 2001 heeft Camarque aan Hamco een Daf-truck met chassis ter beschikking gesteld voor de bouw van de carrosserie. De bouw zou in onderaanneming worden uitgevoerd door Radstake Carrosseriebouw.
2.4 De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Pedema B.V. is een dochter vennootschap van Camarque.
Bij brief van 6 maart 2003 heeft M (namens Pedema B.V.) aan “Hamco Radstake” onder meer het volgende geschreven:
“In december 2001 werd begonnen
naar nu blijkt was dat dus verzonnen(…)
De druiven worden zo wel heel erg zuur
Zo gaat dit paardenzomerseizoen mooi overstuur
April opleveren was beloofd (…)”
2.5 Vervolgens heeft Pedema B.V. aan Hamco Radstake bericht bij brief d.d. 27 mei 2002:
“Gedateerd 23 mei ontving ik een factuur inzake aanbetaling opbouw DAF.
(…) als ik in ogenschouw neem dat het chassis in november 2001 bij jullie geleverd is onder de afspraak dat de opbouw in april gereed zou zijn, (…) zul je het mij niet euvel duiden dat ik niets betaal voor levering omdat dit uiteindelijk slechts het enige middel blijkt om enige vorm van vooruitgang te boeken. (…) dat mijn wedstrijdseizoen loopt van april tot november, (…)”
2.6 Hamco heeft Pedema B.V. bij brief van 4 juli 2002 onder meer het volgende geschreven:
“Wat ik t/m 1 juli naar Radstake Carrosseriebouw gedaan heb. Helaas na meerdere malen van mijn kant hem gesommeerd te hebben om aan zijn werk aan jullie vrachtwagen te beginnen heeft hij dat niet gedaan de afgelopen 2 maanden. Hij heeft daar de tijd voor gehad en heeft er niets aan gedaan.
Het uiteindelijke resultaat is dat de samenwerking met Radstake Carrosseriebouw is afgelopen en deze niets meer met jullie vrachtwagen van doen wil hebben. (…) Tevens wil ik ook zeggen dat er vanaf nu aan mijn zijde tijd is om jullie vrachtwagen af te bouwen, maar dat is geheel aan jullie.”
2.7 Bij brief van 4 juli 2002 heeft M, namens Camarque, onder meer het volgende bericht aan Hamco:
“Inmiddels is het juli 2002 en tot op heden brouwt u er niets van.(…) Ik stel u thans in gebreke, houd u aansprakelijk voor alle inmiddels direct en indirect geleden schade in de ruimste zin voortvloeiend uit het niet nakomen van uw verplichting tot leveren medio april 2002 van een complete paardenkas.”
2.8 Bij brief van 8 juli 2002 heeft Hamco Pedema B.V. onder meer geschreven:
“Heden heb ik vernomen dat u uw DAF Truck + onze carrosserie opbouw zonder mijn medeweten heeft opgehaald vrijdag jl. bij Radstake Carrosseriebouw. Als u mij daarover geïnformeerd had, dan had ik ervoor gezorgd dat de carrosserie gedemonteerd was van de Truck.”
2.9 Bij brief van 24 juli 2002 heeft Pedema B.V. namens Camarque de overeenkomst ontbonden en onder meer geschreven:
“Hierbij deel ik u mede de met u gesloten overeenkomst namens Camarque BVBA behelzende het opbouwen van een paardenkas op een chassis DAF 55 eigendom van voornoemde BVBA te ontbinden op grond van het niet nakomen van verplichtingen uwerzijds. (…) Voorts houd ik u eraan de schade te vergoeden geleden door mij vanwege het niet nakomen van voornoemde overeenkomst vanwege wanprestatie van uw zijde.
Deze schade is nader samen te stellen als volgt:
- Marktwaardevermindering chassis als gevolg van niet leveren
20% aanschafwaarde minus restwaarde € 7.228,72
- Assurantie 1 jaar € 716,87
- Onnodige reiskosten Turnhout/Poppel naar Heerde en Nijkerk
brengen en halen chassis;
1500 km á gemiddeld fl. 1 = fl. 1.500 = € 680,67
- Interest 7% van (€ 40.681,40 (chassis) + € 716,87) = € 2.897,88
- Huur vervangend vervoer april-november 2002
ca. 40 x € 100 = € 4.000,00
- Kosten juridische bijstand (begroot) € 2.000,00
__________
2.10 Camarque heeft de carrosserie door een derde, JWR Carrosserie B.V., laten afbouwen. De carrosserie is in april 2003 gereed gekomen.
2.11 Hamco heeft op 26 februari 2003 conservatoir beslag gelegd op de Daf-truck met daarop de carrosserie. Dit beslag is inmiddels vervallen omdat de hoofdzaak niet binnen de vastgestelde termijn van 30 dagen is aangebracht.
3.1 Hamco vordert dat de rechtbank Camarque, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen tot vergoeding van voornoemde carrosserie ter waarde van € 32.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 april 2003 tot de dag van de algehele voldoening en zal veroordelen in de kosten van deze procedure de kosten met betrekking tot het gelegde conservatoir beslag daaronder begrepen.
3.2 Hamco stelt daartoe dat de Daf truck met de carrosserie opbouw verdwenen is en dat zij Camarque diverse malen heeft verzocht om de carrosserie (die volgens Hamco nog zijn/haar eigendom was) van de Daf truck los te koppelen en aan Hamco te retourneren dan wel om de carrosserie alsmede arbeidsloon aan Hamco te betalen. Nu de overeenkomst is ontbonden is sprake van ongedaanmakings-verbintenissen. Dit houdt in dat Hamco recht heeft op vergoeding van de waarde van de – niet afgebouwde – carrosserie. Deze waarde bedraagt volgens Hamco € 32.500,-
3.3 Camarque voert gemotiveerd verweer en doet een beroep op verrekening met de verplichting tot vergoeding door Hamco van de schade die zij stelt geleden te hebben door de toerekenbare tekortkoming van Hamco in de verplichting tot het tijdig leveren van de overeengekomen carrosserie/paardenkas.
3.4 Camarque vraagt de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, ook ten aanzien van de proceskosten, Hamco te veroordelen
- om aan Camarque te betalen een bedrag van € 23.171,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2002, althans vanaf 30 juli 2003, tot aan de dag van de algehele voldoening,
- om aan Camarque te betalen de buitengerechtelijke kosten ad € 1.614,35,
- in de kosten van het geding.
3.5 Camarque stelt daartoe schade te hebben geleden ten gevolge van de toerekenbare tekortkoming van Hamco in de nakoming van haar verplichting tot het tijdig leveren van een carrosserie. Het gaat per saldo (zie r.ov. 4.1) om het verschil tussen de volgens Camarque met Hamco overeengekomen koopsom van fl. 125.000,- en de uiteindelijk gemaakte kosten voor het afbouwen van de carrosserie door JWR Carrosserie B.V. (€ 7.646,86 afgerond) alsmede de schade zoals genoemd in de brief van 24 juli 2002 minus de daarin genoemde kosten voor juridische bijstand (€ 15.524,14).
3.6 Hamco voert gemotiveerd verweer.
4. De beoordeling van het geschil.
in conventie en in reconventie
4.1 Als niet, dan wel onvoldoende, betwist staat vast dat de overeenkomst terecht is ontbonden door Camarque. Camarque is daarom – in beginsel - gehouden de reeds ontvangen prestatie (de carrosserie) aan Hamco ter beschikking te stellen. Dat is niet meer mogelijk. Camarque dient daarom de waarde van de ontvangen prestatie aan Hamco te vergoeden. Dit is de waarde die de carrosserie voor Camarque in de gegeven omstandigheden werkelijk heeft gehad (artikel 6: 272 lid 2 B.W.).
Daar staat tegenover dat Hamco verplicht is de schade te vergoeden die Camarque lijdt doordat geen nakoming maar ontbinding van de overeenkomst heeft plaatsgevonden. Het gaat dan om de vraag of Camarque meer kosten heeft moeten maken om de carrosserie te laten bouwen dan de overeengekomen prijs. Daarnaast gaat het om de schade die Camarque heeft geleden doordat de carrosserie niet tijdig ter beschikking is gekomen (vertragingsschade).
Camarque doet in conventie een beroep op verrekening. Dit beroep op verrekening gaat geheel op indien komt vast te staan dat Camarque – inclusief vertragingsschade – uiteindelijk meer heeft betaald dan het overeengekomen bedrag (fl .125.000,- of fl. 135.000,-). Er zijn aanwijzingen (overgelegde stukken van JWR Carrosserie) dat het afbouwen van de carrosserie meer heeft gekost dan was overeengekomen, ook als van een prijs van fl. 135.000,- wordt uitgegaan. In dat geval is het niet meer van belang te bepalen wat de hoogte van de waarde van de niet-afgebouwde carrosserie was. Als in conventie die waarde zou worden bepaald zou datzelfde bedrag in reconventie immers bij het verschil tussen overeengekomen prijs en het daadwerkelijk aan JWR Carrosserie betaalde bedrag (en de vertragingsschade) moeten worden opgeteld. Er zijn daarom proces-economische overwegingen die de rechtbank ertoe brengen om nu eerst de vordering in reconventie te beoordelen.
4.2 Allereerst moet de inhoud van de overeenkomst worden vastgesteld. Deze is mondeling tot stand gekomen op basis van de offerte van 13 september 2001. Partijen zijn het erover eens dat Hamco voor Camarque een carrosserie zou bouwen - grotendeels - overeenkomstig de op die offerte genoemde specificaties. Op enkele punten verschillen partijen van mening. Van belang zijn de volgende geschilpunten:
a. Camarque stelt dat Hamco er zorg voor zou dragen dat er belettering (en een logo) op de achterklep van de carrosserie zou worden aangebracht. Hamco betwist dit.
b. Hamco stelt dat een prijs van fl. 135.000,- (exclusief omzetbelasting) was overeengekomen. Volgens Camarque was een prijs van fl. 125.000,- (exclusief omzetbelasting) afgesproken.
c. Partijen verschillen van mening over de vraag of er een fatale termijn voor de levering van de carrosserie was overeengekomen. Volgens Hamco was slechts sprake van een “mogelijke afleveringstermijn”. Volgens Camarque was afgesproken dat oplevering van de carrosserie per maart 2002 met een maximale uitloop tot half april 2002 zou plaatsvinden.
Ad a. Hierover is ter comparitie gesproken. Namens Camarque zijn tekeningen overgelegd die gemaakt zouden zijn op de eerste dag dat het chassis bij Radstake Carrosseriebouw was. Daarover zou met dhr. R en dhr. H (namens Hamco) gesproken zijn. De bewijslast ter zake ligt bij Camarque. Camarque zal daarom – overeenkomstig haar (ter comparitie herhaald en toegelicht) bewijsaanbod daartoe – worden toegelaten tot het bewijs van haar stelling.
Ad b. De bewijslast ligt ook hier bij Camarque. Hoewel zij niet specifiek heeft aangegeven op welke wijze zij haar stelling wil bewijzen (het lijkt het woord van de een tegen de ander) zal zij toch worden toegelaten ter zake bewijs te leveren.
Ad c. De rechtbank is van oordeel dat in het midden kan blijven de vraag of een zogeheten fatale termijn was overeengekomen. Camarque heeft Hamco immers uitstel van de volgens haar overeengekomen fatale termijn verleend waar zij stelt dat zij Hamco na april 2002 weer in de gelegenheid heeft gesteld om de carrosserie alsnog af te bouwen. Aan dat uitstel was blijkbaar geen (nieuwe) termijn verbonden. Duidelijk was echter wel dat Camarque vanwege de start van het paardenseizoen groot belang had bij tijdige levering van de carrosserie en dat een leverdatum (al dan niet in de vorm van een fatale termijn) van april 2002 was genoemd. Verder blijkt uit de brief van Hamco d.d. 4 juli 2002 dat de levering van de carrosserie nog geruime tijd op zich zou laten wachten. Er deed zich derhalve een situatie voor die sterk lijkt op het geval waarin een met een aansprakelijkheidsstelling kon worden volstaan (artikel 6: 82 lid 2 B.W). Onder deze omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat Hamco per 4 juli 2002 in verzuim verkeerde. Daarbij is betrokken dat de regels van artt. 6: 82 en 83 B.W. geen strakke regels betreffen, maar richtlijnen voor de rechter om tot een een redelijke oplossing te komen.
De rechtbank voegt hier nog aan toe dat tussen partijen vast staat – dit is niet, althans onvoldoende betwist door Hamco – dat de overeenkomst terecht door Camarque is ontbonden bij brief van 24 juli 2002. Daarmee staat ook vast dat Hamco toen in verzuim verkeerde.
4.3 Camarque stelt dat de carrosserie voor een bedrag van fl. 141.229,- en fl. 623,- is afgebouwd. Als onvoldoende betwist staat vast dat dit – gelet op de overige aan Camarque uitgebrachte offertes – een redelijk bedrag is. Camarque dient wel te bewijzen dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt nu dit ter comparitie gemotiveerd is betwist. Voor het geval zij niet slaagt in het leveren van het onder 4.2 a genoemde bewijs (de belettering) dient zij te bewijzen welk deel van genoemd bedrag betrekking heeft op de belettering.
4.4 Voor wat betreft de overige schade (zie 2.9) geldt om te beginnen dat Hamco niet vanaf april 2002 maar vanaf 4 juli 2002 in verzuim is komen te verkeren. De (omvang van de) schade is gemotiveerd betwist. Camarque zal gelet op haar aanbod daartoe, in de gelegenheid gesteld worden de genoemde schadeposten te bewijzen. Daarbij wordt het volgende overwogen:
- Marktwaardevermindering chassis/afschrijving: Camarque zal dienen te bewijzen dat de economische waarde van de vrachtauto/het chassis is gedaald en met welk bedrag.
- Assurantie: bewijs van daadwerkelijke betaling (en niet-terugstorting) premie zal moeten worden geleverd.
- Reiskosten: nadere specificatie en overlegging betalingsbewijzen is nodig.
- Interest: het is niet duidelijk om welke schade dit precies gaat.
- Huur vervangend vervoer: Camarque zal dienen te bewijzen dat deze kosten zijn gemaakt en dat deze samenhangen met het niet-leveren van de carrosserie Hierbij wordt onder andere gedacht aan het overleggen van nota’s en betalingsbewijzen.
De rechtbank gaat ervan uit dat de bewijslevering op deze punten grotendeels schriftelijk zal geschieden.
4.5 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
laat Camarque toe cq draagt haar op te bewijzen:
- haar stellingen genoemd onder 4.2 a (belettering) en b (overeengekomen prijs),
- dat zij schade heeft geleden als door haar gesteld onder 4.3 en 4.4 (2.9),
- welk deel van het aan JWR Carrosseriebouw betaalde bedrag betrekking heeft op het aanbrengen van belettering op de carrosserie;
bepaalt dat, voor zover Camarque dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, de getuigen door de rechtbank (mr. B.J. Engberts) gehoord zullen worden in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd (op een maandag);
verwijst de zaak naar de derde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het opgeven van eventuele getuigen met hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden januari 2004 tot en met maart 2004, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
bepaalt dat het aan de hand van de gedane opgave(n) vastgestelde tijdstip in beginsel niet zal worden gewijzigd;
verstaat dat bij gebreke van de gevraagde opgave van getuigen geen gelegenheid meer zal worden gegeven voor het doen horen van getuigen;
verwijst in dat geval de zaak naar de zevende rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken, voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van Camarque, waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren, of voor bepaling datum vonnis;
bepaalt dat, voor zover Camarque schriftelijk bewijs wil leveren dan wel in verband met de getuigenverhoren nog stukken in het geding willen brengen, dit dient te geschieden bij akte op de hiervoor bedoelde derde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken;
in conventie en in reconventie
verstaat dat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Engberts en uitgesproken in het openbaar op 3 december 2003.