4. De beoordeling
In conventie en reconventie
4.1 In de overeenkomst verbond Groeneveld zich het staal van de bovenbouw van de brug aan Spijkse Metaalhandel ter beschikking te stellen. Spijkse Metaalhandel verbond zich daarvoor een prijs te betalen en het staal, nadat de brugdelen in opdracht en op kosten van Groeneveld op de wal waren gehesen, zelf te demonteren en af te voeren. Aldus heeft de overeenkomst in ieder geval zoveel trekken van een koopovereenkomst dat de rechtbank de daarvoor in aanmerking komende bepalingen van titel 7.1 BW, met name artikel 7:17 BW, zal toepassen.
4.2 Partijen verschillen van mening over hetgeen zij hebben afgesproken. Groeneveld stelt dat zij tijdens het overleg op haar kantoor eind september 2001 heeft aangegeven dat het betonnen dek inmiddels was gesloopt, dat het gewicht daarvan ongeveer 200 ton was, zodat het staal in de brug vermoedelijk hooguit 600 ton zou zijn, maar dat zij daarover geen enkele garantie kon geven. Zij stelt verder dat Spijkse Metaalhandel met de kans dat de bovenbouw minder zou wegen akkoord is gegaan, hetgeen ook blijkt uit de formulering in de bevestiging van Spijkse Metaalhandel van de afspraken tussen partijen in de brief van 10 oktober 2001, inhoudende dat “al het afkomende oude ijzer van de brug”, zonder voorbehoud omtrent het gewicht.
4.3 Spijkse Metaalhandel stelt dat zij is afgegaan op de schriftelijke mededeling in de fax van V van medio september 2001 en op de gewichtsaanduidingen op de tekening, dat zij wel vermoedde dat het gewicht van de brug niet 800 ton was, maar dat V, nadat zij daarover vragen had gesteld, heeft gezegd dat dit wel het geval was en dat het hooguit 10 tot 20 ton minder zou kunnen zijn.
4.4 Groeneveld heeft voorts gesteld dat Spijkse Metaalhandel op dit gebied deskundig is en zij niet en dat Spijkse Metaalhandel de brug vóór het sluiten van de overeenkomst heeft bezichtigd. Spijkse Metaalhandel heeft daarop geantwoord dat zij het gewicht van een brug als waar het hier om gaat, niet kan schatten en dat zij enkele dagen nodig heeft om dit gewicht te berekenen.
4.5 De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 7:17 lid 3 BW een zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt als zij in gewicht afwijkt van het overeengekomene.
4.6 In geschil is wat partijen ten aanzien van het gewicht zijn overeengekomen. Groeneveld stelt dat zij haar schriftelijke mededeling dat het gewicht ca. 800 ton zou zijn, later mondeling aldus heeft herroepen dat het gewicht hooguit 600 ton zou zijn en dat het gewicht van het staal uiteindelijk geen enkele rol speelde, omdat Spijkse Metaalhandel akkoord is gegaan met de koop van al het afkomende oude ijzer van de brug.
4.7 Gesteld dat vast komt te staan dat Groeneveld tijdens de onder-handelingen op haar kantoor heeft meegedeeld dat het gewicht van het staal hooguit 600 ton zou zijn, dan heeft zij ook dan niet het overeengekomen gewicht aangeboden. Het staal van de bo-venbouw woog immers ± 386 ton. Dit betekent dat de aangeboden zaak niet aan de overeenkomst beantwoordde en dat Spijkse Metaalhandel met recht de overeenkomst heeft ontbonden.
4.8 Het is een feit van algemene bekendheid dat materialen als vrijkomend oud staal van een brug per gewichtseenheid worden verhandeld. Dit blijkt ook uit de aanbiedingen van Kroon en Stolwerk die beide aanbieden het staal te kopen voor ƒ 140,- per ton. In het licht van de gemotiveerde betwisting door Spijkse Metaal-handel heeft Groeneveld onvoldoende gesteld, op grond waarvan zou kunnen worden vastgesteld dat Spijkse Metaalhandel had aanvaard dat iedere afwijking in het gewicht voor haar rekening kwam. De frase in het contract dat Spijkse Metaalhandel al het afkomende oude ijzer van de brug kocht biedt geen steun aan die stelling, omdat die frase moet worden gezien in het licht van de daaraan voorafgaande onderhandelingen.
4.9 De conclusie is daarom dat Spijkse Metaalhandel de overeenkomst met recht op 30 november 2001 heeft ontbonden. Dit brengt mee dat de vordering in conventie, die is gebaseerd op de stelling dat Spijkse Metaalhandel geen recht had tot ontbinding van de overeenkomst en in tegendeel de overeenkomst had dienen na te komen, zal worden afgewezen met veroordeling van Groeneveld in de kosten van het geding in conventie.
4.10 In reconventie heeft Spijkse Metaalhandel de winst gevorderd die zij heeft gederfd ten gevolge van de toerekenbare tekortkoming door Groeneveld. Omdat nakoming blijvend onmogelijk is geworden gezien het feit dat de stalen bovenbouw niet het overeengekomen gewicht had, heeft Spijkse Metaalhandel aanspraak op schadevergoeding zonder dat de regels omtrent verzuim van de schuldenaar van toepassing zijn (artikelen 6.277 j° 74 lid 2 BW).
4.11 Spijkse Metaalhandel heeft haar gederfde winst begroot op € 5.776,62. Zij is daarbij uitgegaan van een gewicht van de stalen bovenbouw van 800 ton. Groeneveld heeft er terecht op gewezen dat Spijkse Metaalhandel genoegen had genomen met een ge-wicht van 780 ton en dat met die omstandigheid rekening moet worden gehouden bij de vaststelling van de schadevergoeding. Het door haar berekende bedrag van € 3.961,50 zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 november 2001. Aangezien beide partijen over en weer gedeelte-lijk in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten in recon-ventie worden gecompenseerd.