3.1 In de procedure die leidde tot het verstekvonnis van 5 maart 2003 heeft Jahi gevorderd dat de rechtbank in uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis X veroordeelt tot betaling van € 54.166,05, te vermeerderen met wettelijke rente, buitengerechtelijke incas-sokosten en de kosten van het geding.
3.2 Jahi heeft gesteld dat de overeenkomst van 6 september 2001 niet is nagekomen door Chuan Yi en X, zodat X gehouden is in haar hoedanigheid van agent deze alsnog na te komen, vermeerderd met de schade die Jahi heeft geleden tengevolge van het feit dat Chuan Yi de goederen niet in Taiwan in ontvangst heeft geno-men.
3.3 De rechtbank heeft bij verstekvonnis van 5 maart 2003 de vorde-ring toegewezen, met uitzondering van de vordering tot vergoe-ding van de buitengerechtelijke incassokosten.
3.4 X is van dit vonnis in verzet gekomen. Hij vordert dat de recht-bank hem ontheft van de veroordeling die de rechtbank tegen hem heeft uitgesproken in het vonnis van 5 maart 2003, met af-wijzing van de door Jahi ingestelde vordering onder veroordeling van Jahi in de kosten van het verzet.
3.5 X stelt dat hij niet is opgetreden als agent van Chuan Yi, maar dat hij slechts Jahi heeft geïntroduceerd bij Chuan Yi en voor het ove-rige in het overleg tussen Jahi en Chuan Yi heeft gefungeerd als tolk.
4. De beoordeling
4.1 De rechtbank overweegt nog dat zij bevoegd was van de vordering van Jahi kennis te nemen, omdat X in haar arrondissement woon-achtig is (artikel 2 EEX-Verordening j° artikel 99 Rv).
4.2 De rechtbank leidt uit de stellingen van partijen en de gekozen formuleringen af dat zij de rechtbank verzoeken het geschil te be-oordelen naar Nederlands recht. Voor zover X wordt aangespro-ken op zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van Chuan Yi, volgt uit artikel 11 van Verdrag betreffende het toepasselijke recht op vertegenwoordiging van 14 maart 1978, Trb. 1987, 138, dat de vordering van Jahi wordt beheerst door Nederlands recht. X houdt immers kantoor in Nederland.
4.3 Jahi legt aan zijn stelling ten grondslag dat X optrad als agent van Chuan Yi. Gezien de wijze van optreden van X - hij wekte de in-druk dat hij zelf verkoper was - dient X volgens Jahi te worden vereenzelvigd met Chuan Yi, zodat ook hij aansprakelijk is voor de vordering van Jahi uit hoofde van de koopovereenkomst en de nadien gesloten vaststellingsovereenkomst met Chuan Yi, zo be-grijpt de rechtbank de stellingen van Jahi. Jahi wijst er voorts op dat X in zijn brief van 24 maart 2003 € 30.000,- heeft aangeboden in het kader van een minnelijke regeling van het geschil.
4.4 X stelt dat hij niet is opgetreden als agent, maar dat hij slechts de contacten tussen Jahi en Chuan Yi heeft gelegd en is opgetreden als vertaler. Hij heeft voor zijn werkzaamheden geen provisie ge-had, noch van Jahi, noch van Chuan Yi.
4.5 De rechtbank overweegt dat er voor Jahi blijkens de in paragraaf 2 geciteerde correspondentie geen misverstand over bestond dat Chuan Yi haar wederpartij was. Dit blijkt vooral uit de tekst van de tussen Chuan Yi en Jahi gesloten vaststellingsovereenkomst van 6 september 2001 en uit de brief van de advocaat van Jahi van 4 oktober 2001, waarin wordt gesteld dat Chuan Yi toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de koopovereenkomst. Het blijkt ook uit de stellingen van Jahi in de-ze procedure, waarin zij X aanmerkt als agent van Chuan Yi. X was daarom niet haar wederpartij.
4.6 Veronderstellenderwijs aannemende dat X is opgetreden als agent in de zin van artikel 7:428 BW, dan volgt uit artikel 7:428 lid 1 BW j° artikel 3:66 lid 1 BW, dat Chuan Yi gebonden is en niet X. Ken-merk voor de agentuurovereenkomst is immers dat de agent, als hij al afsluitbevoegdheid heeft, in naam en voor rekening van de principaal overeenXmsten sluit. Jahi kan daarom X niet aanspre-ken tot nakoming van de verplichtingen uit de met Chuan Yi ge-sloten koopovereenkomst of tot schadevergoeding in verband met verzuim van Chuan Yi in de nakoming van haar verplichtingen uit die overeenkomst.
4.7 Voor vereenzelviging van X met Chuan Yi, in die zin dat X aan-sprakelijk wordt voor de eventuele schuld van Chuan Yi aan Jahi, laat het Nederlandse recht, zeker in het licht van de gestelde fei-ten, geen ruimte. Het feit dat X ter beslechting van het geschil een substantieel bedrag heeft willen betalen, maakt een en ander niet anders.
4.8 Het verweer van X, dat hij niet is opgetreden als agent voor Chu-an Yi, kan daarom onbesproken blijven.
4.9 De conclusie is dat Jahi geen vordering op X heeft. Het verstek-vonnis dient te worden vernietigd. De vordering dient alsnog te worden afgewezen, met veroordeling van Jahi in de kosten van de procedures.
De beslissing