Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 104768 / KG ZA 03-655
Datum vonnis: 20 november 2003
X,
h.o.d.n. X Grondboringen,
wonende te Z,
eiser,
procureur mr. J.M.J. Huver,
advocaat mr. M.C.J. Peters,
beiden te Arnhem,
1. de naamloze vennootschap
N.V. INTERPOLIS SCHADE,
gevestigd te Tilburg,
procureur mr. J.M. Bosnak te Arnhem,
advocaat mr. R.F.L.M. van Dooren te Eindhoven,
2. COOPERATIEVE RABOBANK MIDDEN MAAS EN WAAL EN OMSTREKEN U.A.,
gevestigd te Druten,
procureur mr. J.M. Bosnak te Arnhem
advocaat mr. S. Brenninkmeijer te Utrecht,
3. de vennootschap onder firma
Y ASSURANTIËN,
gevestigd te Herveld, gemeente Overbetuwe,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal te Arnhem,
advocaat mr. G. Kalsbeek te Amsterdam.
4. Y,
wonende te Z,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal te Arnhem,
advocaat mr. G. Kalsbeek te Amsterdam,
5. Q,
wonende te Z,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal te Arnhem,
advocaat mr. G. Kalsbeek te Amsterdam,
gedaagden,
Het verloop van de procedure
Eiser heeft gedaagden ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
Eiser heeft ter zitting zijn eis gewijzigd c.q. vermeerderd met een vijftal vorderingen die in de pleitnota van zijn advocaat nader zijn omschreven. Gedaagden hebben daartegen bezwaar gemaakt.
De voorzieningenrechter heeft de eiswijziging toegelaten, met dien verstande dat deze aldus moet worden gelezen dat niet alle gedaagden gezamenlijk aansprakelijk kunnen worden gehouden voor betaling van de onder 1 tot en met 4 in de pleitnota omschreven bedragen.
De eiswijziging wordt daarom aldus opgevat dat gedaagde sub 1 voor die betaling aansprakelijk wordt gehouden en dat de vorderingen zich steeds tot een volgende gedaagde richten (waarbij de gedaagden sub 3, 4 en 5 als één worden gezien) onder de voorwaarde dat de eis tegen de voorgaande gedaagde wordt afgewezen.
Gedaagden hebben geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
De advocaat van eiser en de advocaten van gedaagden hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities en de daarbij behorende producties.
Ten slotte is vonnis bepaald.
Eiser wordt hierna aangeduid als X, gedaagde sub 1 als Interpolis, gedaagde sub 2 als Rabobank en gedaagden sub 3, 4 en 5 gezamenlijk als Y.
1. X exploiteert sedert 1 februari 2001 een grond- en putboorderij/bronbemalingsbedrijf te A. Het bedrijf, de eenmanszaak van X, beschikt thans (onder andere) over een tweetal grondboormachines die voornamelijk door X zelf worden bediend.
2. In het kader van (de verzekering van) zijn bedrijfsactiviteiten heeft X zich in het voorjaar van 2001 gewend tot Y, een zelfstandig assurantie-tussenpersoon bij wie X sinds 1998 ook zijn particuliere verzekeringen had ondergebracht.
Y heeft vervolgens het zogenaamde rij-risico van het werkmaterieel van X (op dat moment bestaande uit een Unimog-grondboormachine met booropbouw) via een WAM-verzekering bij Delta Lloyd Verzekeringen ondergebracht met ingang van (uiteindelijk) 15 november 2002. Delta Lloyd was niet bereid om ook het werk- en bezitsrisico van deze grondboormachine te verzekeren. In zoverre bevat de verzekeringspolis van Delta Lloyd dan ook een uitsluitingsclausule.
3. Nadat ook andere pogingen van Y om laatstbedoeld risico via eigen kanalen elders onder te brengen waren mislukt, heeft Y op 12 oktober 2001 contact opgenomen met de heer J. Rutjes, assurantie-medewerker van Rabobank (van welke bank Y geen agentschap had/heeft). Rutjes heeft toen tegenover Y verklaard dat hij dit te verzekeren risico wel bij Interpolis zou kunnen onderbrengen.
Nadat Y de benodigde gegevens (via hetzelfde aanvraagformulier als eerder aan Delta Lloyd was toegezonden) aan Rutjes had gefaxt, heeft Rutjes contact opgenomen met H. Vaneker van Interpolis omtrent het te verzekeren risico.
Rutjes heeft vervolgens een offerte aan Y en/of X uitgebracht.
4. Na invulling en terugzending door X van een formulier (akkoordverklaring) ex art. 251 WvK d.d. 5 november 2001 heeft Interpolis de verzekeringspolis (ook wel AVB-polis genoemd) opgemaakt en het verzekeringsbewijs, vergezeld van een CD-rom waarop (kennelijk) de verzekeringsvoorwaarden stonden vermeld, op 11 oktober 2002 aan X toegestuurd.
Voor zover thans van belang staan op dit bewijs de navolgende gegevens vermeld:
“Bedrijven Compact Polis
Verzekeringsbewijs
Verzekeringnemer X Grondboringen Bruto jaarpremie € 1.900,65
(…) (…)
Wijzigingsdatum 16 oktober 2002
Prolongatiedatum 16 oktober 2003
Einddatum 16 oktober 2006
------------------------------------------------------------------------------------------------
Rubriek Verzekerde zaken
Aansprakelijkheid aansprakelijkheid bedrijf
Hoofdactiviteit grond- en putboorderij, bronbemalingsbedrijf
--------------------------------------------------------------------------------------------------
Rubriek Verzekering
Aansprakelijkheid
Dekking bedrijfsaansprakelijkheid, producten-/dienstenaansprakelijkheid
Voorwaarden hoofdstuk 5 paragraaf 1,2,3”
In de bij deze verzekering behorende polisvoorwaarden is onder “Paragraaf 1, Bedrijfsaansprakelijkheid, Uitsluitingen” juncto “Paragraaf 0, Algemeen deel Aansprakelijkheid” de navolgende bepaling opgenomen:
“De volgende uitsluitingen zijn van toepassing:
(…)
9 Motorrijtuigen, (…)
Niet verzekerd is de aansprakelijkheid van verzekerde voor schade die door of met een motorrijtuig of luchtvaartuig is veroorzaakt (…)”.
5. Op 8 augustus 2002 is tijdens grondboringswerkzaamheden door het bedrijf X Grondboringen schade ontstaan. Daarvan is een expertiserapport opgemaakt. Het schadebedrag ad € 847,76 is door Interpolis (onder inhouding van het eigen risico van X ad € 450,--) op grond van voormelde verzekering vergoed.
6. Op 26 november 2002 is tijdens grondboringswerkzaamheden door X andermaal schade ontstaan. Bij die werkzaamheden is een gasleiding van NUON geraakt, waardoor water in de gasleiding is terechtgekomen en een storing is ontstaan. NUON en een tweetal aanwonenden (de families N en E) hebben X daarvoor aansprakelijk gesteld en claims ingediend van respectievelijk € 84.017,78, € 400,-- en € 166,60.
X heeft van deze schade op 29 november 2002 bij Interpolis schriftelijk aangifte gedaan. Bij brieven van 11 en 26 februari 2003 (herhaald op 31 juli 2003) heeft Interpolis aan (de advocaat van) X te kennen gegeven voor deze schade geen polisdekking te verlenen. X heeft daartegen telkens schriftelijk bezwaar gemaakt.
7. Bij brief van 9 juli 2003 (door Interpolis verzonden tussen 31 juli en 7 augustus 2003) heeft Interpolis aan X bericht dat de verzekering per 1 september 2003 zal worden beëindigd. Als reden daarvoor wordt in die brief genoemd dat er volgens Interpolis onvoldoende wederzijds vertrouwen in de verzekeringsrelatie bestaat.
Nadat de advocaat van X daartegen bij brief van 7 augustus 2003 bezwaar had gemaakt, heeft Interpolis op 12 augustus 2003 aan de advocaat van X bericht dat de polisdekking wordt verlengd tot de prolongatiedatum 16 oktober 2003 en daarna zal worden beëindigd.
8. X heeft inmiddels op aandringen van NUON een bedrag ad € 10.000,-- aan NUON betaald als voorschot op de schade.
1. Kernpunt van het geschil tussen X en Interpolis is de vraag of het rijdend werkmaterieel van X -waaronder het motorrijtuig waarmee de onderhavige schade is veroorzaakt (een zogenaamde Conrad Boxer 200)- onder de dekking van de tussen X en Interpolis gesloten verzekeringsovereenkomst valt. Volgens X is dat het geval en is het van meet af aan zijn
bedoeling geweest het rijdend materieel mede te (laten) verzekeren. Deze bedoeling is volgens hem ook duidelijk aan Y en via haar aan Rabobank en Interpolis kenbaar gemaakt. X heeft in dat verband gewezen op de wijze van de totstandkoming van de overeenkomst, de daarbij uitgewisselde, volledige informatie van Y aan Rabobank en via deze aan Interpolis, de omschrijving van het te verzekeren risico op het aanvraagformulier alsmede op de specifieke reden waarom X juist bij
Interpolis terecht was gekomen, namelijk omdat het rijdend werkmaterieel niet elders verzekerd kon worden.
2. Interpolis bestrijdt voormeld standpunt van X.
Zij heeft erop gewezen dat bij de aanvraag van de onderhavige (AVB-) verzekering geen (afzonderlijke) melding is gemaakt van het feit dat het (gemotoriseerd) werkmaterieel van X -waaronder de Conrad Boxer 200 waarmee het ongeval (kennelijk) is veroorzaakt- mede verzekerd moest worden en dat zij dat ook niet hoefde te begrijpen. Dat is volgens Interpolis ook de reden geweest dat dit voertuig van X niet op de verzekeringspolis is vermeld. In de visie van Interpolis is daarom de op deze verzekering van toepassing zijnde (hiervoor onder de feiten sub 4. genoemde) algemene uitsluiting voor motorrijtuigen (nr. 9) onverkort gehandhaafd gebleven.
3. Op grond van haar onder 1. weergegeven standpunt vordert X thans -na wijziging c.q. vermeerdering van zijn oorspronkelijke vorderingen en de beslissing hieromtrent door de voorzieningenrechter, een en ander zoals hiervoor onder het verloop van de procedure is vermeld- samengevat-:
Interpolis te veroordelen om:
1. de hiervoor onder de feiten sub 6. vermelde schade in behandeling te nemen en af te wikkelen met de benadeelde partijen op grond van de tussen X en Interpolis gesloten verzekeringsovereenkomst, althans X te vrijwaren voor alle uit die schade voortvloeiende c.q. daarmee samenhangende vorderingen van derden;
2. de opzegging van de verzekeringsovereenkomst schriftelijk ongedaan te maken c.q. in te trekken en Interpolis te verbieden om de verzekeringsovereenkomst vóór 16 oktober 2006 op te zeggen of te beëindigen [behoudens tussentijdse nieuwe/geldige opzeggingsgrond(en)], een en ander versterkt met een dwangsom;
3. tot de datum van de rechtsgeldige beëindiging van de verzekeringsovereenkomst (ook) dekking te verlenen voor
schades veroorzaakt met aan X toebehorend werkmaterieel,
waaronder boorinstallaties e.d.;
4. aan X terug te betalen het door hem aan NUON betaalde voorschot ad € 10.000,-- ;
5. aan X danwel aan NUON het restantbedrag van de door NUON gevorderde schade ad € 74.017,78, vermeerderd met rente en kosten, te betalen;
6. aan X danwel aan de families N en E de door deze gevorderde bedragen van € 400,-- respectievelijk € 166,60, vermeerderd met rente en kosten, te betalen;
7. aan X een bedrag ad € 2.316,84 te betalen wegens inmiddels gemaakte buitengerechtelijke kosten,
4. X stelt zich voorts op het standpunt dat, indien en voor zover de onderhavige schade niet onder de dekking van de tussen X en Interpolis gesloten verzekeringsovereenkomst valt en Interpolis op grond daarvan niet aansprakelijk voor de onderhavige schade kan worden gehouden, Rabobank en Y daarvoor aansprakelijk zijn, omdat zij tekort zijn geschoten -en daardoor onrechtmatig jegens X hebben gehandeld- in hun taken/zorgvuldigheidsverplichtingen als assurantietussenpersonen.
X vordert daarom -naar de voorzieningenrechter begrijpt- subsidiair de Rabobank en meer subsidiair Y te veroordelen om X te vrijwaren voor alle uit die schade voortvloeiende c.q. daarmee samenhangende vorderingen van derden, met inbegrip van de kosten die betrekking hebben op een eventueel verweer tegen die vorderingen, alsmede om aan X een bedrag ad € 2.316,84 te betalen wegens inmiddels gemaakte buitengerechtelijke kosten.
5. X stelt een spoedeisend belang bij de door hem gevorderde voorzieningen te hebben, omdat hij aan alle kanten belaagd wordt met vorderingen die hij onmogelijk uit eigen middelen kan betalen, zodat een faillissement dreigt.
Voorts voert hij aan dat voortijdige beëindiging van de verzekeringsovereenkomst met Interpolis onaanvaardbaar is, omdat dat zou betekenen dat (het bedrijf van) X onverzekerd zou moeten doorwerken, nu het nog steeds niet is gelukt de onderhavige verzekering elders onder te brengen.
Het spoedeisend belang bij het gevraagde verbod tot beëindiging van de verzekering door Interpolis is daarmee volgens X gegeven.
6. Interpolis, Rabobank en Y voeren gemotiveerd verweer tegen voormelde vorderingen dat, voor zover nodig, hierna zal worden besproken.
De beoordeling van het geschil
1. Voorop gesteld wordt dat in het kader van dit kort geding geen definitief antwoord kan worden gegeven op de vraag of en zo ja wie van partijen voor de onderhavige schade aansprakelijk moet worden gehouden. Dat antwoord zou immers een verklaring voor recht betekenen, waarvoor in kort geding geen plaats is.
Wel kan, vooruitlopende op de beslissing in een eventuele bodemprocedure, door de voorzieningenrechter een voorlopig oordeel worden gegeven over de afwikkeling van Xs schadeclaim, daaronder begrepen mogelijke betalingsverplichtingen. Daarbij zal allereerst worden ingegaan op het hiervoor onder 1. weergegeven geschil tussen X en Interpolis. Mocht dit geschil immers in het nadeel van Interpolis eindigen, dan behoeft de eventuele aansprakelijkheid van Rabobank en/of Y geen nadere bespreking meer.
2. Vast staat dat de onderhavige schade niet is veroorzaakt op een wijze die karakteristiek is voor (deelname aan) het verkeer en dus een werkrisico betreft. Daarom heeft Delta Lloyd dit risico ook uitgesloten van de dekking van de met X gesloten WAM-verzekering. De vraag is dan of dit risico wèl onder de dekking van de door/namens X bij Interpolis afgesloten (algemene) bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering (AVB) valt.
Voor de beantwoording van deze vraag wordt allereerst overwogen dat de enkele omstandigheid dat het voertuig waarmee de schade is veroorzaakt (de Conrad Boxer 200) niet expliciet op de verzekeringspolis staat vermeld, onvoldoende is om reeds op die grond de uitsluiting van de verzekeringsdekking aan te nemen. Dat geldt temeer nu ook Interpolis ervan uitgaat dat er geen algemene verplichting voor X bestond om individuele voertuigen bij Interpolis aan te melden of om aan Interpolis kenbaar te maken dat er sprake is van een eventuele risico-verzwaring.
3. Er zal daarom -anders dan Interpolis kennelijk meent- op de voet van de ook bij de uitleg van verzekeringsovereenkomsten geldende bekende Haviltex-maatstaf moeten worden gekeken naar de bedoeling van partijen omtrent het te verzekeren risico c.q. naar de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs daaraan mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
In dat verband is het volgende van belang.
4. Uit de stukken en met name uit de door X als productie 26 overgelegde, door Interpolis niet betwiste verklaring van
H.E. Y d.d. 18 augustus 2003 (waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd) alsmede uit de verklaring van
X zelf is voldoende gebleken dat X van meet af aan de bedoeling heeft gehad het werkrisico van zijn rijdend werkmaterieel te laten verzekeren. Het rijrisico daarvan was immers al elders (bij Delta Lloyd) verzekerd.
Tevens blijkt uit eerstgenoemde verklaring genoegzaam dat H.E. Y deze bedoeling ook voldoende duidelijk heeft verwoord tegenover R van Rabobank en dat deze vervolgens aan H te kennen heeft gegeven dat het geen probleem was dit risico bij Interpolis onder te brengen. Dat R met de bijzondere omstandigheden van X bekend was en wist dat het hier om een extra/aanvullende dekking ging, blijkt ook uit zijn eigen (door Interpolis als productie 4 overgelegde) verklaring d.d. 20 januari 2003.
Daaraan doet niet af dat R daarin zegt “achteraf een fout bij het uitbrengen van de offerte te hebben gemaakt door daarin abusievelijk de omschrijving van het te verzekeren object weggelaten te hebben”. Deze omissie is gelet op het hiervoor onder 2 overwogene niet relevant.
5. Nu Rabobank voorshands bekend wordt geacht met Xs bedoeling omtrent het te verzekeren risico, dient deze wetenschap ook aan Interpolis te worden toegerekend, omdat Rabobank als assurantietussenpersoon van Interpolis optrad.
In dit verband wordt tevens verwezen naar het contact dat (via internet) heeft plaatsgehad tussen R en V, assurantiemedewerker van Interpolis, over het te verzekeren risico. Gelet op de hoofdactiviteit van het bedrijf van X, het verrichten van grondboringswerkzaamheden, ligt het niet voor de hand om aan te nemen dat dit contact op iets anders betrekking had dan op de dekking die X naast de bij Delta Lloyd ondergebrachte verkeersdekking, nodig had in verband met deze werkzaamheden.
6. Gelet op de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden -in
onderling verband en samenhang beschouwd- mocht X er van uitgaan dat het werk-aansprakelijkheidsrisico van zijn rijdend werkmaterieel onder de dekking van de AVB-polis van Interpolis viel, De gerechtvaardigde verwachting van X dat dit juist was, werd bovendien nog versterkt door de hoogte van de premie, die volgens Y beduidend hoger was dan de premie van een “normale” AVB-verzekering en vervolgens door de omstandigheid dat de schade van 8 augustus met hetzelfde voertuig door Interpolis werd vergoed. Aannemelijk is dat hierdoor reeds vóór de schade op 26 november de zekerheid van X dat het onderhavige risico (mede)verzekerd was, is gegroeid.
Interpolis had als verzekeraar rekening behoren te houden met dit
-voorshands gerechtvaardigd geoordeelde- verwachtingspatroon van X. Zij had moeten begrijpen dat het X te doen was om een volledige verzekering van de aansprakelijkheid ter zake van (ook) het werk-/bezitsrisico van zijn rijdend werkmaterieel.
Het had op haar weg gelegen om, indien zij van mening was dat dit specifieke risico niet meeverzekerd was/kon worden, dit duidelijk aan X zelf danwel aan Rabobank en/of Y kenbaar te maken. Dat heeft zij niet gedaan.
Daarbij komt dat volgens geldende jurisprudentie een eenzijdig door de verzekeraar opgestelde polisvoorwaarde in geval van twijfel over de uitleg daarvan in het nadeel van de verzekeraar en ten gunste van de verzekerde moet worden uitgelegd.
7. Het door Interpolis gedane beroep op de op deze verzekering toepasselijke algemene uitsluitingsclausule voor motorrijtuigen, faalt.
Nog daargelaten de vraag of X wel voldoende gelegenheid heeft gehad tijdig, dat wil zeggen vóór het sluiten van deze verzekeringsovereenkomst, van de polisvoorwaarden kennis te nemen (zoals Interpolis stelt doch X betwist), gaat dit beroep voorshands reeds daarom niet op, omdat volgens geldende jurisprudentie op dit gebied een dergelijke uitsluitingsclausule slechts die schadegevallen behoort uit te sluiten die -in een verkeerssituatie- door een WAM-verzekering zijn gedekt en daarvan is (zoals onder 2. is overwogen) hier geen sprake.
8. Al het vorenstaande leidt tot de -voorlopige- conclusie dat tussen X en Interpolis een verzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen, waarbij het onderhavige risico gedekt is.
Interpolis zal daarom overeenkomstig de hiervoor onder “Het geschil” sub 3.1. weergegeven vordering worden veroordeeld de onderhavige schade (voorlopig) in behandeling te nemen en af te wikkelen met de benadeelde partijen. Dat betekent dat ook de vorderingen onder 3.4. en 3.6. toewijsbaar zijn. Voorshands is immers voldoende aannemelijk dat Interpolis tot betaling van (in elk geval) de daarin omschreven bedragen verplicht is. Het spoedeisend belang van X daarbij is door hem voldoende aangetoond.
Afweging van de betrokken belangen van partijen leidt ertoe dat in dit verband minder belang dient te worden gehecht aan een eventueel restitutierisico aan de zijde van X.
De voorzieningenrechter weegt in dit verband in het bijzonder de omstandigheid mee dat X in de uitoefening van zijn kleine bedrijf volstrekt afhankelijk is van de mogelijkheid het bijzondere risico van grondboringswerkzaamheden te verzekeren, en al een -voor hem- fors bedrag aan NUON heeft moeten voorschieten.
9. Wat de onder 3.2. en 3.3. omschreven vorderingen betreft is het volgende van belang.
Interpolis heeft er op gewezen dat de opzegging van de verzekeringsovereenkomst mede is ingegeven door de omstandigheid dat door/namens X getracht zou zijn te frauderen door
bij Interpolis na de ontstane schade een geantedateerde aanvraag in te dienen voor de dekking van de Conrad Boxer 200 middels een door J.J.M. X, een zus van X die bij H werkzaam is, op 28 november 2002 aangemaakte doch op 21 november 2003 (dus vóór het ongeval) gedateerde brief.
X heeft de juistheid van deze stelling uitdrukkelijk betwist en van zijn kant aangevoerd dat hij van deze brief niet op de
hoogte was en dat het ervoor moet worden gehouden dat die brief geschreven is in het kader van een melding ten overvloede van de reeds bij Interpolis bekende risicowijziging.
Volgens Y was de brief oorspronkelijk bedoeld voor de aanmelding van de Conrad Boxer 200 bij Delta Lloyd, hetgeen ook zou blijken uit de vermelding daarin van de gewenste dekking: “W.A.-
Casco”. Van fraude is daarom volgens haar geen sprake.
Wie van partijen op dit punt gelijk heeft, kan in het kader van dit kort geding niet worden uitgezocht. Nu niet aannemelijk is geworden dat X zelf met opzet de geantedateerde brief heeft laten verzenden, zal aan X het voordeel van de twijfel worden gegund, zodat voorshands moet worden aangenomen dat Interpolis in deze brief geen grond voor opzegging kon vinden.
Van enige andere rechtsgeldige opzeggingsgrond is evenmin gebleken. Interpolis heeft in dit verband nog aangevoerd dat zij krachtens de op de onderhavige verzekering toepasselijke voorwaarden gerechtigd is om de verzekering per prolongatiedatum te beëindigen. Voor zover dit beding in de algemene voorwaarden hier gelding heeft (X betwist dat) gaat dat verweer niet op, omdat dat beding voorshands onredelijk bezwarend (en dus vernietigbaar) wordt geacht.
Het gaat hier immers om een duurovereenkomst met een bijzondere inhoud die niet zonder geldige reden (die gelet op het voorgaande ontbreekt) kan worden opgezegd.
De vorderingen sub 3.2. en 3.3. zijn gelet op het voorgaande (eveneens) toewijsbaar.
De gevorderde dwangsom (verbonden aan de onder 3.2. bedoelde veroordeling) zal worden gematigd en aan een maximum worden gebonden.
10. Nu de definitieve door NUON geleden schade nog geenszins vaststaat -X betwist de (volledige) aansprakelijkheid voor de ontstane schade alsmede de hoogte van het door NUON opgevoerde bedrag- stuit de onder 3.5. omschreven vordering af op de voor toewijzing van een dergelijke geldvordering in kort geding geldende incassocriteria.
Wel zal Interpolis -met inachtneming van het onder 8. overwogene- worden veroordeeld tot betaling aan X danwel NUON
van hetgeen zij na behandeling van de schade verplicht zal blijken te zijn.
11. Ten aanzien van de onder 3.7. gevorderde buitengerechtelijke kosten wordt als volgt overwogen. Niet betwist is dat door/namens X kosten zijn gemaakt. In het kader van dit kort geding zullen deze kosten bij wijze van matiging ex art. 6:109 lid 1 BW en met inachtneming van het bepaalde in het Rapport Voor-Werk II voorshands forfaitair worden vastgesteld op twee punten van het toepasselijke liquidatietarief in eerste aanleg.
12. Als de jegens X grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Interpolis in de kosten van dit kort geding worden veroordeeld. Daarbij zal het griffierecht worden gerelateerd aan de hoogte van het toe te wijzen bedrag, zodat het meerdere (€ 1.420,--)
voor rekening van X dient te blijven.
13. Gelet op al het voorgaande behoeven de (subsidiaire en meer subsidiaire) vorderingen van X tegen Rabobank en Y geen bespreking meer.
1. veroordeelt Interpolis om op grond van de tussen X en Interpolis gesloten verzekeringsovereenkomst de hiervoor onder de feiten sub 6. vermelde schade in behandeling te nemen en af te wikkelen met de benadeelde partijen, waaronder begrepen betaling
aan X danwel NUON van al hetgeen zij na behandeling van de schade verplicht zal blijken te zijn, alsmede betaling aan de families N en E van de door hen bij X geclaimde bedragen van € 400,-- respectievelijk € 166,60, vermeerderd met rente en kosten,
2. veroordeelt Interpolis om de opzegging van de onderhavige verzekeringsovereenkomst ongedaan te maken c.q. in te trekken door
middel van een aan X of diens raadsvrouwe gerichte brief,
3. veroordeelt Interpolis om ingeval zij (na betekening van dit vonnis) in gebreke mocht blijven aan bovenstaande veroordeling sub 2 te voldoen, aan X een dwangsom te betalen van € 1.000,--per dag, echter met een maximum van € 150.000,--,
4. verbiedt Interpolis om de onderhavige verzekeringsovereenkomst vóór 16 oktober 2006 op te zeggen of te beëindigen, behoudens voor zover zich in de tussentijd een nieuwe en geldige opzeggingsgrond zou voordoen,
5. veroordeelt Interpolis om ingeval zij (na betekening van dit vonnis) in gebreke mocht blijven aan bovenstaande veroordeling sub 4 te voldoen, aan X een dwangsom te betalen van € 50.000,-per overtreding, echter met een maximum van € 1.000.000,-
6. veroordeelt Interpolis om tot de datum van de rechtsgeldige beëindiging van de onderhavige verzekeringsovereenkomst (ook) dekking te verlenen voor schades veroorzaakt met aan X toebehorend werkmaterieel, waaronder boorinstallaties e.d., zulks onverminderd de mogelijkheid om op op andere bepalingen gebaseerde specifieke uitsluitingsgronden beroep te doen,
7. veroordeelt Interpolis om aan X terug te betalen het door hem aan NUON betaalde voorschot ad € 10.000,--,
8. veroordeelt Interpolis om aan X een bedrag ad
€ 1.542,-- te betalen wegens buitengerechtelijke kosten,
9. veroordeelt Interpolis in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van X bepaald op € 703,-- voor salaris en op € 298,20 voor verschotten (€ 68,20 wegens exploitkosten en € 230,-- wegens griffierecht),
10. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
11. weigert het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Wouters op 20 november 2003.