ECLI:NL:RBARN:2003:AN9312

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Reg.nr.: AWB 03/2428 AW
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.H. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeschiktheidsontslag op basis van eerder voorwaardelijk ontslagbesluit in strijd met rechtszekerheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 24 november 2003 uitspraak gedaan over een verzoek tot schorsing van een ongeschiktheidsontslag van een politieambtenaar. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. D.W. Peters, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Korpsbeheerder van de politieregio Gelderland-Midden, dat hem met ingang van 1 juli 2003 ontslag verleende wegens ongeschiktheid voor zijn functie. Dit ontslag was gebaseerd op een feitencomplex dat eerder had geleid tot een voorwaardelijk ontslagbesluit, dat inmiddels in rechte onaantastbaar was geworden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verlenen van een ongeschiktheidsontslag op basis van hetzelfde feitencomplex als het voorwaardelijk ontslag in strijd was met de rechtszekerheid. Bovendien was er geen deugdelijke grondslag voor het ontslag, aangezien de Korpsbeheerder niet had aangetoond dat er geen passende functies beschikbaar waren voor de verzoeker. De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit en veroordeelde de Korpsbeheerder in de proceskosten van de verzoeker, die op € 966,- werden vastgesteld. Tevens werd bepaald dat het door verzoeker gestorte griffierecht van € 116,- door de Korpsbeheerder aan hem moest worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de belangen van de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector Bestuursrecht
Reg.nr.: AWB 03/2428 AW
UITSPRAAK
van de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[naam],
wonende te [plaats], verzoeker,
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Gelderland-Midden, verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2003 heeft verweerder verzoeker op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) met ingang van 1 juli 2003 ontslag verleend wegens ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
Tegen dit besluit heeft mr. D.W. Peters, advocaat te Elst, namens verzoeker op 10 juni 2003 bezwaar gemaakt, waarna de gronden van het bezwaar zijn uiteengezet in een aanvullend bezwaarschrift van 17 juli 2003.
Bij brief van 26 juni 2003 heeft mr. Peters namens verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst en wordt bepaald dat verweerder verzoeker onmiddellijk dient toe te laten tot het werk in de functie waarin hij is aangesteld of een andere, in goed overleg te bepalen functie.
Bij brief van 22 juli 2003 heeft de griffier van deze rechtbank het verzoek doorgezonden aan de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep.
Bij uitspraak van 9 september 2003 heeft deze zich onbevoegd verklaard en bepaald dat de griffier het verzoek doorzendt aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 20 november 2003. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Peters voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A.G. Haverkamp en H.J. Grobbe, beiden werkzaam bij verweerders politieregio.
2. Overwegingen
Voor een meer uitvoerige weergave van de relevante voorgeschiedenis verwijst de voorzieningenrechter naar de tussen partijen gewezen uitspraak van deze rechtbank van 10 oktober 2002, geregistreerd onder de nrs. AWB 01/1139 en 02/759. Hij volstaat hier met het navolgende.
Bij besluit van 13 november 2000 heeft verweerder verzoeker, werkzaam als [functie] in de rang van hoofdagent van politie, wegens plichtsverzuim - bestaande uit, kort gezegd, het doorgeven van vertrouwelijke informatie aan derden - de straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd, met als voorwaarde dat hij zich gedurende drie jaren niet (opnieuw) schuldig maakt aan ernstig plichtsverzuim. Voorts is verzoeker bij dat besluit uit zijn functie ontheven en aangesteld in een functie waarbij hij niet meer met justitiële informatie in aanmerking komt. Verzoekers bezwaar tegen dit besluit betrof uitsluitend de aanstelling in laatstbedoelde functie en is bij verweerders besluit van 10 mei 2001 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 23 augustus 2001 heeft verweerder verzoeker vervolgens met ingang van 1 oktober 2001 ontslag verleend wegens onbekwaamheid en ongeschiktheid voor een functie bij de politie anders dan op grond van lichaams- of zielsgebreken, waarbij de gestelde ongeschiktheid op andere feiten berustte dan die welke aan het besluit van 13 november 2000 ten grondslag lagen. Bij besluit van 4 maart 2002 is ook dit besluit gehandhaafd.
Bij uitspraak van 10 oktober 2002 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 10 mei 2001 ongegrond verklaard en het beroep tegen het besluit van 4 maart 2002 gegrond, waarbij dat besluit is vernietigd en verweerder is gelast binnen acht weken na verzending van die uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak hebben partijen beroep bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) ingesteld, op welk beroep nog niet is beslist. Een verzoek van verweerder aan de voorzieningenrechter van de CRvB tot opschorting van de werking van de uitspraak van de rechtbank is afgewezen.
Bij besluit van 28 mei 2003 heeft verweerder - voor zover hier van belang - "onder voorbehoud van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep", het bezwaar tegen het besluit van 23 augustus 2001 gegrond verklaard en het dienstverband van verzoeker hersteld. Bij besluit van dezelfde datum heeft verweerder het thans bestreden besluit genomen.
Aan dit besluit ligt ten grondslag dat binnen de Politie Gelderland-Midden voor verzoeker geen passende functie beschikbaar is of - binnen afzienbare tijd - zal komen. Daarbij is in aanmerking genomen dat functies zonder in aanraking te komen met justitiële informatie slechts beperkt voorhanden zijn en dat uit een onderzoek is gebleken dat geen passende functies voor verzoeker beschikbaar zijn.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Vooropgesteld moet worden dat een verzoek als het onderhavige in het algemeen slechts voor toewijzing in aanmerking komt, indien als gevolg van de onmiddellijke werking van het bestreden besluit de belangen van een betrokkene onevenredig zouden worden geschaad in verhouding tot het met onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen doel. Hiervan zal in een geval als het onderhavige eerst sprake kunnen zijn, indien op basis van de beschikbare gegevens de conclusie gerechtvaardigd is dat een meer dan gerede kans bestaat dat het bestreden besluit in een eventuele hoofdzaak de rechterlijke toetsing niet zal kunnen doorstaan.
Op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder f, van het Barp kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
Ter zitting is namens verweerder uitdrukkelijk verklaard dat als het door verzoeker beklede ambt moet worden aangemerkt de [functie], welke functie verzoeker tot het besluit van 13 november 2000 heeft vervuld. Voorts heeft verweerder bevestigd dat de ongeschiktheid voor het vervullen van deze functie berust op hetzelfde feitencomplex als ten grondslag heeft gelegen aan het voorwaardelijk strafontslag, te weten het doorgeven van vertrouwelijke informatie uit politiesystemen.
Ter zitting is voorts gebleken dat het voorwaardelijk ontslagbesluit inmiddels in rechte onaantastbaar is geworden, zodat het thans gegeven ongeschiktheidsontslag een tweede maatregel vormt naar aanleiding van dezelfde gedragingen als waarvoor genoemde bestraffing is opgelegd. Een dergelijke handelwijze verdraagt zich naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet met het rechtszekerheidsbeginsel.
Voor zover verweerder heeft beoogd het ontslagbesluit (mede) te baseren op het oordeel dat de ongeschiktheid van verzoeker voortvloeit uit het ontbreken van functies binnen zijn organisatie waarvoor die geschiktheid wel bestaat, kan zulks naar dezerzijds voorlopig oordeel evenmin als een deugdelijke grondslag voor het bestreden besluit worden aanvaard. De door verweerder bij het besluit van 13 november 2000 gemaakte keuze tot voorwaardelijke ontslagverlening met gelijktijdige ontheffing uit zijn ambt en plaatsing in een andere functie, heeft immers tot gevolg dat verzoeker in beginsel aanspraak kan maken op plaatsing in zodanige functie. De omstandigheid dat verweerder er blijkbaar niet in is geslaagd een dergelijke functie te vinden houdt kennelijk slechts verband met gewijzigde inzichten omtrent de aan dergelijke functies te stellen eisen en kan dan ook niet de basis vormen voor een ongeschiktheidsontslag als het onderhavige.
Uit het vorenoverwogene volgt dat een gerede kans aanwezig is dat het bestreden besluit in een eventuele hoofdzaak de rechterlijke toetsing niet zal kunnen doorstaan, zodat aanleiding bestaat dit besluit te schorsen. Zulks impliceert dat verweerder verzoekers bezoldiging vanaf 1 juli 2003 dient door te betalen en dat in dat verband geen expliciete voorziening hoeft te worden getroffen.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding het verzoek tot plaatsing in enige functie bij verweerder toe te wijzen, nu voorshands genoegzaam aannemelijk is geworden dat zodanige functie niet (onmiddellijk) beschikbaar is.
Aan het vorenstaande voegt de voorzieningenrechter, ter voorlichting van partijen, nog wel het volgende toe.
Verweerder kan niet de bevoegdheid worden ontzegd op grond van nieuwe feiten of omstandigheden tot nadere besluitvorming omtrent verzoekers rechtspositie over te gaan. Aannemelijk is dat omtrent een mogelijke voortzetting van de arbeidsrelatie tussen verzoeker en verweerder inmiddels een zekere patstelling is ontstaan als gevolg van enerzijds de beperkingen die verweerder aan een functievervulling bij de politie heeft verbonden en anderzijds door de beperkte aanwezigheid van wel in aanmerking komende functies. Gezien evenwel het oude functieniveau van verzoeker (schaal 7) en de eisen die in het algemeen gelden voor de passendheid van functies in het kader van een herplaatsing, kunnen aan verzoeker redelijkerwijs (ook) functies worden opgedragen die zijn ingedeeld in de schalen 5 of 6 (of in casu mogelijk zelfs in schaal 4). Indien uit een ter zake verricht onderzoek mocht blijken dat geen reële plaatsingsmogelijkheden voor verzoeker aanwezig zijn, biedt het Barp verweerder uiteindelijk de mogelijkheid over te gaan tot ontslagverlening op andere gronden zoals bepaald in artikel 95.
Gelet op het vorenstaande is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 644,- ter zake van rechtsbijstand in deze procedure en op € 322,- ter zake van de kosten in de procedure bij de voorzieningenrechter van de CRvB. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
Beslist wordt als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter,
schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 966,-, te betalen door de politieregio Gelderland-Midden;
bepaalt dat de politieregio Gelderland-Midden het door verzoeker gestorte griffierecht van € 116,- aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. F.H. de Vries als voorzieningenrechter en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2003 in tegenwoordigheid van
mr. G.A. Kajim-Panjer als griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Verzonden op: