ECLI:NL:RBARN:2003:AN9190

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
25 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
87691 / FA RK 02-11448
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag en benoeming van een bewindvoerder in het kader van schenkingen over de hand

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 25 september 2002 uitspraak gedaan over het verzoek tot ontslag van de bewindvoerder A.M. S. en de benoeming van R. van den H. als opvolgend bewindvoerder. De verzoekster, C.W. S., heeft het verzoek ingediend omdat de communicatie met haar zus, die als bewindvoerder fungeert, ernstig verstoord is. De verzoekster heeft aangegeven dat zij zich afhankelijk voelt van haar zus en dat de verhouding tussen hen door deze situatie is aangetast. De rechtbank heeft kennisgenomen van de schenkingen die de moeder van de verzoekster, M.J.H. S., heeft gedaan en de bijbehorende bewindvoering. De rechtbank heeft vastgesteld dat er gewichtige redenen zijn voor het ontslag van de bewindvoerder, onder andere door het gebrek aan communicatie en het niet afleggen van rekening en verantwoording. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de huidige wettelijke regeling voor schenkingen over de hand lacunes vertoont, maar dat er in deze procedure geen twijfel bestaat over de mogelijkheid van onderbewindstelling. De rechtbank heeft besloten om anticiperend op het nieuwe schenkingsrecht te handelen, dat op 1 januari 2003 in werking treedt. De rechtbank heeft A.M. S. ontslagen als bewindvoerder en R. van den H. benoemd als opvolgend bewindvoerder, met de verplichting voor A.M. S. om rekening en verantwoording af te leggen. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de verzoekster en de intenties van de overleden moeder.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector Familierecht
zaak/rekestnummer: 87691 / FA RK 02-11448
datum: 25 september 2002
BESCHIKKING
naar aanleiding van het verzoekschrift van:
C.W. S.,
wonende te (…),
procureur mr. A.J.M. van Haaren te Arnhem,
advocaat: mr. P.G.J. van Loo te Brielle.
Belanghebbenden zijn:
- A.M. S., bewindvoerder, tevens zus van de verzoekster,
- F.J. A., de echtgenoot van de verzoekster,
- R. van den H., de voorgestelde bewindvoerder.
De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift, met bijlagen, gericht aan de Sector Kanton, Locatie Nijmegen, aldaar ingekomen op 10 januari 2002, en het verweerschrift van de bewind-voerder, ingekomen op 11 februari 2002. De zaak is op 22 februari 2002 ter zitting geweest. De kantonrechter heeft bij beschikking van 31 mei 2002 de zaak verwezen naar de Sector Familie-recht van deze rechtbank. Bij brief van 16 augustus 2002 heeft de bewind-voerder een reactie gegeven op de zitting van 22 februari 2002.
Ter zitting van 28 augustus 2002 zijn gehoord:
- de verzoekster, bijgestaan door haar raadsman,
- de bewindvoerder,
- de heer R. van den H.,
- de officier van justitie.
De feiten
Bij notariële aktes van 10 augustus 1998, 13 januari 1999 en 18 januari 2000 heeft de moeder van de verzoekster - M.J.H. S. - schenkingen aan haar gedaan. Ingevolge de aktes komt hetgeen de verzoekster onver-vreemd en onverteerd van deze schenkingen achterlaat, toe aan de zus. Verder is het geschonken vermogen - uitsluitend in het belang van de verzoekster - onder bewind gesteld, met benoeming van haar zus als bewindvoerder.
De moeder is op 23 juli 2000 overleden.
Het geschil
Het verzoek strekt tot ontslag van de bewindvoerder, onder oplegging aan haar van de verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording, met gelijktijdige benoeming van R. van den H. te O. als opvolgend bewindvoerder.
De verzoekster stelt daartoe dat de communicatie met haar zus, de bewind-voerder, zeer slecht verloopt. Zij voelt zich bijzonder afhankelijk van haar zus en de verhouding tussen hen is mede hierdoor zeer verstoord geraakt. De verzoekster heeft bovendien tijdenlang een, gezien de omvang van de schenkingen, karige maand-bijdrage van haar bewindvoerder ontvangen. Zij had weliswaar met de hoogte van het bedrag ingestemd, maar toen zij meer uitgaven kreeg in verband met de ziekte van haar echtgenoot vond zij het moeilijk dat zij steeds voor alle extra’s toestemming moest vragen. Het extra gevraagde geld kwam er uiteindelijk wel, maar dat kostte iedere keer tijd en moeite. Inmiddels is de maand-bijdrage aanzienlijk verhoogd, maar de verzoekster stelt geen contact meer te wensen met haar zus.
De verzoekster verwacht geen problemen als Van den H. bewind-voerder zou zijn. Daar spelen immers geen familiebanden. Zij kent hem omdat hij al geruime tijd de belastingzaken van haar en haar echtgenoot verzorgt.
De bewindvoerder verzet zich tegen het ontslag. Zij stelt dat het de uitdruk-kelijke wens van haar moeder was dat zij als bewindvoerder zou optreden. Haar moeder kende haar dochters en vond dit blijkbaar de beste oplossing. Zij koestert vrees ten aanzien van de motieven van de raadsman en de heer Van den H..
Zij betwist dat er geen communicatie meer plaatsvindt tussen haar en de verzoekster. Zij is ervan overtuigd dat de huidige verstoorde relatie weer goed zal komen, ook indien zij het bewind blijft voeren. Alle extra gelden die haar zus haar verzocht heeft over te maken, zijn ook overgemaakt. Aangezien echter het geschonken kapitaal in aandelen is belegd, gaat er altijd wat tijd overheen voordat de gevraagde gelden beschik-baar zijn. Het feit dat zij in eerste instantie geen rekening en verant-woording heeft afgelegd komt omdat haar nooit verteld is dat dat een deel van de taak van een bewindvoerder vormt. Toen haar dat op de zitting bij de kantonrechter is verteld, heeft zij daar onmiddellijk werk van gemaakt.
De officier van justitie heeft zijn gevoel over de tragiek van de situatie uitgesproken. Hij heeft aangegeven niet te twijfelen aan de integriteit van de partijen. Hij acht het van groot belang dat de wil van de overleden moeder gevolgd wordt en verzoekt de rechtbank het verzoek af te wijzen.
De beoordeling
Als juridische basis voor het verzoek om benoeming van een andere bewind-voerder noemt de verzoekster art. 1:435 lid 3 BW, waarmee zij kennelijk beoogt aan te sluiten bij de regeling inzake een door de rechter ingesteld bewind in de zin van titel 1:19 BW. Van een dergelijk bewind is hier evenwel geen sprake en ook de schenkingsaktes bieden daarvoor geen ruimte. Ter zitting is de juridische grondslag besproken.
De rechtbank overweegt naar aanleiding daarvan als volgt.
Door de moeder is aan de verzoekster een drietal schenkingen over de hand gedaan. De huidige wettelijke regeling van zulke schenkingen is summier: volstaan is met een vantoepassingverklaring van bepalingen inzake erf-stel-lingen over de hand (art. 7A:1712 BW). Aangezien het gaat om schen-kingen over de hand van hetgeen de begiftigde onvervreemd en onver-teerd zal achterlaten, zijn in deze alleen art. 4: 928 BW en afdeling 8 van titel 12 van Boek 4 BW van toepassing.
Deze toepasselijkverklaring is door de wetgever evenwel niet doorgevoerd voor de onder-bewindstelling van schenkingen als de onderhavige. Waar art. 4:1066 BW voorziet in de moge-lijk-heid van testamentair bewind, art. 4:1069 BW de afzettings-gronden voor bewind-voerders regelt en art. 4:1067 BW de benoeming van een nieuwe bewind-voerder door de rechter als de erflater daarin niet heeft voorzien, ontbreekt een regeling inzake de onder-bewind-stelling bij schenkingen over de hand van hetgeen de begiftigde onver-vreemd en onver-teerd zal achterlaten.
Dat een zodanige onderbewindstelling niettemin mogelijk is, staat in deze procedure niet ter discussie. Ook het toekomstige schenkingsrecht, dat op 1 januari 2003 in werking zal treden, stelt in art. 7:182 lid 1 BW buiten twijfel dat zulks mogelijk is.
De mogelijkheid van onderbewindstelling bij schenkingen als de onder-havige impliceert echter dat terzake een regeling inzake de vervan-ging van een bewind-voerder behoort te bestaan, zoals ook bij testamentair be-wind het geval is. Nu een dergelijke regeling bij deze schenkingen ontbreekt, is sprake van een lacune in de huidige wetgeving.
Deze lacune zal verdwijnen onder het nieuwe schenkings- en erf-recht, dat al op 1 januari 2003 in werking zal treden en waarvan de definitieve tekst vast-staat. Voorts hebben op grond van de Over-gangswet Nieuw BW de in deze procedure relevante bepalingen (art. 7:182 BW voor bewind bij schenkingen en afdeling 7 van titel 5 van Boek 4 BW voor testamentair bewind) onmid-del-lijke werking, tenzij bij de onderbewind-stelling een daarvan afwijkende regeling is gegeven. Dat laatste is in casu niet het geval.
De rechtbank ziet in een en ander aanleiding op dat nieuwe recht te anticiperen. In het nieuwe schenkings-recht bepaalt art. 7:182 lid 2 BW dat het bewind bij schenkingen dezelfde rechts-gevolgen heeft als een bij uiterste wils-beschikking ingesteld bewind. Onder vigeur van het nieuwe erfrecht kan - voorzover thans relevant - op grond van art. 4:164 lid 1 sub e en lid 2 BW de rechter op verzoek van de recht--hebbende een bewindvoerder ontslaan wegens gewichtige redenen. Deze regeling is nagenoeg gelijk aan de reeds bestaande in art. 1:448 BW inzake het ontslag van een bewindvoerder bij een door de rechter ingesteld bewind ter bescherming van meerderjarigen.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank zal dienen te beoordelen of sprake is van gewichtige redenen om de bewindvoerder te ontslaan.
Niet gebleken is dat, zoals de verzoekster stelt, de bewindvoerder zich bij het beheer van het onder bewind gestelde vermogen heeft verrijkt ten koste van de verzoekster.
Wel is duidelijk dat de bewindvoerder, hoewel geen redenen bestaan om te twijfelen aan haar goede bedoelingen inzake haar bewindvoering, zich er niet goed van bewust is geweest wat die taak omvatte. Zij heeft jarenlang geen rekening en verantwoording afgelegd, en ook de door haar na de zitting aan de kanton-rechter overgelegde stukken, die bedoeld waren om die rekening en verantwoor-ding te verschaffen, geven geen duidelijk inzicht in het beheer van het vermogen. Indicatief is verder dat de verzoekster ter zitting niet op een adequate wijze kon aangeven of de door haar genoemde omvang van het vermogen een bedrag in guldens of in euro's betreft.
De bewindvoerder heeft evenmin kunnen aan-geven welke uitgangspunten zij hanteert bij haar beoordeling in hoeverre de inkomsten uit het onder bewind gestelde vermogen aan de verzoekster ter beschikking dienen te worden gesteld en wanneer op dat vermogen dient te worden ingeteerd.
Dat zij thans op basis van afspraken met haar zus maandelijks geld over-maakt, wil niet zonder meer zeggen dat daarmee in voldoende mate recht wordt gedaan aan het belang van de verzoekster, terwijl dat toch volgens de schenkings-aktes het uitsluitende belang is van de instelling van het bewind.
Nog wezenlijker evenwel acht de rechtbank het gebrek aan communicatie. Voor een goede bewindvoering is een behoorlijke communicatie tussen de gerechtigde en de bewind-voerder essentieel. Uit de stukken en uit het ter zitting verklaarde blijkt dat, anders dan de bewind-voerder meent, de commu-nicatie tussen haar en haar zus nu reeds zodanig is verstoord dat een behoor-lijke bewindvoering niet meer mogelijk is. De rechtbank ziet geen aanknopings-punten voor de verwach-ting van de bewindvoerder dat bij handhaving van haar als bewindvoerder na afloop van de procedure alles weer goed zal komen.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank gewichtige redenen aanwezig acht om de bewindvoerder als zodanig te ontslaan.
Het ontslag van de bewindvoerder betekent - in anticipatie op art. 7:182 lid 2 BW j° art. 4:157 lid 1 BW van het nieuwe schenkings- en erfrecht - dat de rechtbank dient te voorzien in de benoeming van een nieuwe bewind-voerder.
De bewindvoerder heeft haar stelling dat er sprake zou zijn van misbruik van haar zus door haar raadsman dan wel door Van den H. op geen enkele wijze kunnen onder-bouwen met concrete feiten en omstandigheden. De rechtbank gaat daar dan ook aan voorbij. De bewindvoerder heeft desgevraagd geen bezwaren tegen Van den H. als bewindvoerder kunnen aanvoeren en evenmin alternatieven aangedragen voor de benoeming van een ander als bewindvoerder.
Van den H. heeft zich bereid verklaard als bewindvoerder op te treden. Hij heeft ter zitting verklaard uit hoofde van zijn werk - hij is directeur van een financieel advies-bureau - ervaring te hebben met bewindvoering. Nu de officier van justitie tegen de persoon van de voorgestelde bewindvoerder op zichzelf geen bezwaar heeft gemaakt, en deze het vertrouwen van de verzoekster geniet, zal hij door de rechtbank worden benoemd.
De huidige bewindvoerder dient rekening en verantwoording af te leggen aan de ver-zoekster en aan de opvolgend bewindvoerder (onder het nieuwe recht krachtens art. 7:182 lid 2 BW j° art. 4:161 lid 1 eerste en tweede volzin BW). Het komt de rechtbank voor dat dit binnen twee maanden na het einde van haar werkzaam-heden als bewindvoerder gerealiseerd kan zijn.
De opvolgend bewindvoerder zal vervolgens - gelet op art. 7:182 lid 2 BW j° art. 4:161 lid 1 slotzin BW - jaarlijks rekening en verantwoording over de bewindvoering dienen af te leggen bij de kantonrechter.
De beslissing:
De rechtbank
ontslaat A.M. S., wonende te (…) als bewindvoerder over het aan C.M. S. door M.J.H. S. bij notariële aktes van 10 augustus 1998, 13 januari 1999 en 18 januari 2000 geschonken vermogen,
bepaalt dat A.M. S. vóór 1 december 2002 rekening en verant-woording over het door haar gevoerde bewind over het hiervoor genoemde vermogen aflegt tegenover de verzoekster alsmede tegenover de opvolgend bewindvoerder,
benoemt als opvolgend bewindvoerder over bedoeld vermogen R. van den H., geboren op 21 januari 1962 te Brielle, en wonende te (…),
bepaalt dat het ontslag en de benoeming ingaan op 1 oktober 2002.
Aldus gegeven te Arnhem op 25 september 2002 door mrs. F.J.F. Gerard (voorzitter), I. de Waal-van Wessem en M.M. Vanhommerig, rechters, in het bijzijn van mr. M.C.A. Plantenga, griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen, aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden,
door het door tussenkomst van een procureur indienen van een beroepschrift ter griffie van het gerechtshof te Arnhem.