ECLI:NL:RBARN:2003:AN8893

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
19 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
95949 / HA ZA 03-163
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid rechter in geschil over arbeidsovereenkomst tussen havenmeester en watersportvereniging

In deze zaak, uitgesproken op 19 november 2003 door de Rechtbank Arnhem, staat de vraag centraal of er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen de havenmeester, X, en de Watersportvereniging 't Stik. De vereniging vordert een verklaring voor recht dat de overeenkomst van 24 maart 1996 geen arbeidsovereenkomst is en dat deze rechtsgeldig is opgezegd. De havenmeester heeft de jachthaven in Hedel gehuurd van de gemeente Maasdriel en is verantwoordelijk voor het toezicht en beheer van de haven. De overeenkomst bepaalt dat de havenmeester zijn werkzaamheden zelf moet verrichten, maar dat hij ook vervanging kan regelen in geval van afwezigheid. De rechtbank onderzoekt of er een gezagsverhouding bestaat tussen de havenmeester en de vereniging, en of de overeenkomst als een arbeidsovereenkomst kan worden gekwalificeerd. De rechtbank concludeert dat er voldoende aanwijzingen zijn voor een gezagsverhouding, gezien de instructies die de vereniging aan de havenmeester geeft en de eisen die aan zijn aanwezigheid worden gesteld. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst, waardoor zij niet bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. De zaak wordt verwezen naar de sector kanton van de rechtbank te Tiel voor verdere behandeling.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Rolnummer: 03/163
Datum uitspraak: 19 november 2003
Vonnis
in de zaak van
de vereniging met rechtspersoonlijkheid
WATERSPORTVERENIGING ’T STIK HEDEL,
gevestigd te Hedel,
eiseres,
procureur mr. J.M.J. Huver,
advocaat mr. W.A.J. Hagen, beiden te Arnhem,
tegen
X,
wonende te Hedel,
gedaagde,
procureur mr. P.C. Plochg te Arnhem,
advocaat mr. R.J.H. van den Dungen te ’s-Hertogenbosch.
Het verloop van de procedure
Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar het tussenvonnis van 11 juni 2003 waarbij een comparitie van partijen is gelast. Het proces-verbaal daarvan alsmede de producties die ’t Stik in verband met de comparitie in het geding heeft gebracht, bevinden zich bij de stukken. Na afloop van de comparitie is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1.1 ’t Stik huurt van de gemeente Maasdriel een jachthaven in Hedel. De jachthaven heeft 54 reguliere ligplaatsen die met name worden gebruikt door de leden van ’t Stik. In het vaarseizoen ontvangt de jachthaven ook passanten die daarvoor passantengeld betalen.
1.2 De 55e ligplaats in de jachthaven is gereserveerd voor een woonschip. Die ligplaats is in samenspraak met de gemeente in het leven geroepen teneinde een door ’t Stik te benoemen havenmeester de gelegenheid te bieden daar met een woonboot te gaan liggen. De havenmeester heeft volgens de door ’t Stik opgestelde “Instructie Havenmeester” onder andere tot taak het toezicht houden op de haven, de schepen en het terrein, het sluiten van de hekken, het verwijderen van drijvende onregelmatigheden uit de haven, het verrichten van kleine reparatiewerkzaamheden, het bijhouden van de passantenadministratie en het innen van passantengelden en hellinggelden. Met betrekking tot de werktijden is in artikel 1 bepaald:
- Deze zijn variabel. Stelregel is dat in het vaarseizoen van 01 april tot 01 oktober regelmatige aanwezigheid gewenst is en zo vaak als nodig is voor een goed beheer en veiligheid.
- Buiten het vaarseizoen is vooral sociale en veiligheidscontrole noodzakelijk.
- In geval van afwezigheid van één of meer dagen c.q. vakantie wordt dit doorgegeven aan de havencommissaris, zodanig dat vervanging vroegtijdig geregeld kan worden. In principe zorgt de havenmeester zelf voor vervanging.
1.3 De havenmeester mag om niet gebruik maken van de ligplaats voor de woonboot. ’t Stik stelt water en elektriciteit voor huishoudelijk gebruik ter beschikking. Ook stelt ’t Stik een telefoon ter beschikking en neemt zij van de maandelijkse gesprekskosten f 25,00 voor haar rekening. Verder mag de havenmeester de helft van de door hem geïnde passanten- en hellinggelden behouden.
1.4 Bij op 24 maart 1996 ondertekende overeenkomst is X met ’t Stik overeengekomen dat hij vanaf 1 januari 1996 het werk van havenmeester voor ’t Stik zal verrichten overeenkomstig onder meer de Instructie Havenmeester. Per 1 januari 1996 heeft X met zijn woonboot ook de onder 1.2 bedoelde ligplaats ingenomen. In de overeenkomst is onder meer bepaald:
D. De heer X en de vereniging gaan deze overeenkomst telkens voor een jaar aan. Verlenging is automatisch indien geen der partijen deze overeenkomst wil beëindigen. Beëindiging zijdens de vereniging zal eerst plaatsvinden na één of meerdere functioneringsgesprekken en/of door vaststelling van een andere reden.
Vanaf de datum waarop een der partijen de overeenkomst wenst te beëindigen kan de heer X nog maximaal 3 maanden gebruik maken van de ligplaats, zoals onder B omschreven, doch zonder gratis gebruik van water, electriciteit en telefoonkosten tegen volle vergoeding. (…) De looptijd van een jaar is van 01 januari t/m 31 december.
1.5 Bij brief van 27 december 2001 heeft ’t Stik aan X medegedeeld dat zij de overeenkomst van 24 maart 1996 niet wenst voort te zetten en dat hij, overeenkomstig het bepaalde onder D van de overeenkomst nog maximaal drie maanden in de haven mag blijven liggen met zijn woonschip.
1.6 Bij vonnis van 25 juni 2002 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank afwijzend beslist op een vordering van ’t Stik die ertoe strekte dat X binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom de ligplaats zou moeten verlaten.
1.7 Op verzoek van ’t Stik heeft de kantonrechter te Tiel bij beschikking van 5 maart 2003, voor het geval zou komen vast te staan dat de tussen de partijen gesloten overeenkomst is te duiden als een arbeidsovereenkomst, deze overeenkomst per 31 maart 2003 ontbonden onder toekenning van een vergoeding aan X ten laste van ’t Stik van € 11.500,00. Tevens is ’t Stik in de gelegenheid gesteld tot 30 maart 2003 haar verzoek in te trekken. Van die mogelijkheid heeft ’t Stik geen gebruik gemaakt.
1.8 Op 4 april 2003 heeft X met zijn woonschip de jachthaven verlaten.
Het geschil
2.1 ’t Stik vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. een verklaring voor recht dat de overeenkomst van 24 maart 1996 geen arbeidsovereenkomst is,
b. een verklaring voor recht dat ’t Stik die overeenkomst met recht heeft opgezegd en dat deze overeenkomst op 31 december 2001 (althans 1 april 2002) is geëindigd,
c. X te gelasten om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de ligplaats die hij met zijn woonboot inneemt te verlaten, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag,
d. X te veroordelen tot vergoeding van de schade die ’t Stik heeft geleden doordat hij zonder recht of titel na 31 maart 2002 gebruik is blijven maken van de ligplaats,
een en ander met veroordeling van X in de kosten.
2.2 ’t Stik stelt daartoe kort gezegd dat zij op grond van de overeenkomst van 24 maart 1996 gerechtigd was deze bij brief van 27 december 2001 op te zeggen tegen 1 januari 2002. Dientengevolge was X op grond van het onder D van de overeenkomst van 24 maart 1996 bepaalde, gehouden de ligplaats uiterlijk per 1 april 2002 te verlaten.
3. X heeft gemotiveerd verweer gevoerd en zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen hem en ’t Stik die door de brief van 27 december 2001 niet rechtsgeldig is opgezegd.
De beoordeling van het geschil
4. Het gaat in deze zaak om de vraag of de tussen partijen bestaande overeenkomst rechtsgeldig door ’t Stik is beëindigd met haar brief van 27 december 2001. Indien dat het geval is, is X uit hoofde van die overeenkomst ook gehouden de ligplaats te verlaten. Wanneer er echter, zoals X stelt, sprake is van een arbeidsovereenkomst, moet deze zaak op grond van artikel 93 aanhef en onder c Rv door de kantonrechter worden berecht en moet de zaak op de voet van artikel 71 lid 2 Rv ter verdere behandeling worden verwezen naar de sector kanton van deze rechtbank. Het feit dat het in deze zaak met name draait om de ligplaats doet daaraan niet af. De betreffende ligplaats is immers alleen bestemd voor degene die de functie van havenmeester vervult, zodat er een nauw verband bestaat tussen het innemen van de ligplaats en het uitvoeren van die functie. Als dit laatste moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst, zal er met betrekking tot de ligplaats dus eveneens sprake zijn van een geschil betreffende een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 93 aanhef en onder c Rv.
5. Van een arbeidsovereenkomst is sprake wanneer een partij, de werknemer, zich heeft verbonden om in dienst van een andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende een zekere tijd arbeid te verrichten, zo volgt uit artikel 7:610 lid 1 BW.
6. In de Instructie Havenmeester is omschreven welke arbeid de havenmeester moet verrichten. Die arbeid hoeft volgens ’t Stik niet per se door de havenmeester zelf te worden verricht, omdat het werk bij zijn afwezigheid door een vervanger kan worden uitgevoerd, die door de havenmeester zelf is uitgezocht. Op dit punt zal hierna onder 9 en 10 nader worden ingegaan.
7. De havenmeester ontvangt voor zijn werk ook loon. Gedeeltelijk wordt dit in natura uitgekeerd in de vorm van een gratis ligplaats en gratis elektriciteit en water en een telefoonaansluiting, maar ook is er sprake van een geldelijke vergoeding omdat de havenmeester de helft van de passantengelden zelf mag behouden.
8. De vraag is vervolgens of X zich ook heeft verbonden de arbeid voor een zekere tijd in ondergeschiktheid te verrichten. ’t Stik betwist dat er sprake is van het verrichten van werk in ondergeschiktheid. Als men de tekst van de op 24 maart 1996 ondertekende overeenkomst en de Instructie havenmeester leest, zou men denken dat X volledig de vrije hand werd gelaten in het bepalen van zijn werktijden als havenmeester. Tekenend in dat verband is dat de partijen niets zijn overeengekomen met betrekking tot vakanties en werktijden. De op zichzelf niet erg heldere bepaling in artikel 1 van de Instructie Havenmeester dat in het vaarseizoen “regelmatige aanwezigheid gewenst is en zo vaak als nodig is voor een goed beheer en veiligheid” werd in de praktijk echter anders uitgelegd door de partijen. Uit de door ’t Stik overgelegde verslagen van gesprekken tussen het bestuur van ’t Stik en X op 22 december 2000, 23 januari 2001 en 10 oktober 2001, blijkt namelijk dat ’t Stik strikte eisen stelde aan X aanwezigheid. Het bestuur is op een gegeven moment zelfs gaan eisen dat X, als hij een middag ging zeilen, dit van tevoren zou melden aan het bestuur, zo blijkt uit het verslag van 10 oktober 2001. Weliswaar zijn hierover ook conflicten ontstaan, maar uit de stukken blijkt onvoldoende dat X zich ooit op het standpunt heeft gesteld dat hij op grond van de overeenkomst vrij was in het bepalen van zijn werktijden en daarover geen verantwoording hoefde af te leggen aan ’t Stik. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat er sprake is geweest van het verrichten van arbeid voor een zekere tijd. Ten aanzien van de vraag of er sprake is geweest van een gezagsverhouding tussen ’t Stik en X, geldt het volgende. In de eerste plaats is van belang dat in de Instructie Havenmeester nauwkeurig is vastgelegd wat X als havenmeester allemaal moest doen. Voorts blijkt uit de door ’t Stik overgelegde verslagen van evaluatiegesprekken dat haar bestuur van X verlangde dat hij in de uitoefening van zijn werk als havenmeester de instructies van het bestuur opvolgde, bijvoorbeeld over de omgang met passanten (evaluatiegesprek 10 oktober 2001). Temeer nu niet is gebleken dat X zich ooit op het standpunt heeft gesteld dat het niet aan het bestuur was om hem specifieke instructies te geven, kan het ervoor worden gehouden dat er feitelijk sprake is geweest van een gezagsverhouding. De conclusie moet dan ook zijn dat X gedurende een zekere tijd in ondergeschiktheid voor ’t Stik heeft gewerkt.
9. Tot slot is er het punt van de vervanging. Uitgangspunt is dat er alleen sprake is van een arbeidsovereenkomst indien de werknemer gehouden is zelf zijn arbeid te verrichten. Zoals hiervoor al is aangegeven is er volgens ’t Stik geen sprake van een arbeidsovereenkomst omdat het X was toegestaan de arbeid door een ander te laten verrichten.
10. De vraag is hoe het derde lid van artikel 1 van de Instructie Havenmeester moet worden gelezen: als een recht voor de havenmeester om het werk door een ander te laten uitvoeren of als een verplichting voor de havenmeester om bij afwezigheid ook nog voor zijn eigen vervanging te zorgen? Bepalend is in dit verband of de bedoeling van partijen bij het sluiten van de overeenkomst is geweest dat de havenmeester altijd de vrijheid had om het werk door een derde te laten uitvoeren of dat hij in beginsel gehouden was het werk zelf uit te voeren. In dit verband kan niet uit het oog worden verloren dat partijen niets hebben geregeld met bettrekking tot werktijden en vakanties. Niemand kan echter altijd op zijn werk zijn en daartoe kan ook niemand worden verplicht. In beginsel is het aan de werkgever om bij afwezigheid van een werknemer voor vervanging te zorgen. Dat is hier kennelijk ook het uitgangspunt geweest, gezien het feit dat in de Instructie Havenmeester is bepaald dat de havenmeester zijn afwezigheid moet melden aan de havencommissaris, zodanig dat vervanging vroegtijdig geregeld kan worden. Verder is van belang dat niet valt in te zien waarom de werkgever het regelen van de vervanging niet zou kunnen overlaten aan zijn werknemer. Dit rechtvaardigt echter niet de conclusie dat de werknemer uit hoofde van de overeenkomst niet gehouden is zijn arbeid zelf te verrichten. Het wordt pas anders wanneer het niet zou uitmaken of de havenmeester zelf of een ander op verzoek van de havenmeester het werk zou uitvoeren. Dat de havenmeester die vrijheid had, blijkt geenszins uit de overgelegde stukken en volgt ook niet uit de stellingen van ’t Stik. Op grond van het enkele feit dat de havenmeester volgens de Instructie Havenmeester in beginsel zelf zijn vervanging moest regelen, kan dan ook niet worden geconcludeerd dat hij niet gehouden was de arbeid persoonlijk te verrichten, zoals ’t Stik heeft betoogd.
11. Dit leidt tot de conclusie dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen X en ’t Stik, zodat de rechtbank niet bevoegd is van dit geschil kennis te nemen. Zij zal de zaak ter verdere behandeling verwijzen naar de sector kanton van deze rechtbank te Tiel. De kantonrechter zal moeten bepalen of deze overeenkomst door ’t Stik terecht is opgezegd tegen 1 januari 2002 en zal voorts zijn oordeel moeten geven over de vorderingen van ’t Stik.
12. De beslissing over de proceskosten wordt overgelaten aan de kantonrechter, waarbij zij opgemerkt dat de rechtbank van beide partijen een vast recht van € 205,00 heeft geheven.
De beslissing
De rechtbank, recht doende,
verwijst de zaak ter verdere behandeling naar de sector kanton van deze rechtbank te Tiel,
verstaat dat partijen aldaar voort kunnen procederen ter rolzitting van 7 januari 2004,
verstaat dat partijen zich bij de behandeling van deze zaak in de sector kanton niet behoeven te laten vertegenwoordigen door een advocaat/procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Vaessen en uitgesproken in het openbaar op woensdag 19 november 2003.
de griffier: de rechter:
coll: mv