ECLI:NL:RBARN:2003:AN7560

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
5 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Reg.nr.: 02/1547 WAO
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over arbeidsongeschiktheid en maatmanloon

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder), waarin haar aanvraag voor een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) werd afgewezen. Eiseres was van mening dat haar medische beperkingen onvoldoende waren erkend en dat verweerder een onjuist maatmanloon had gehanteerd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 22 oktober 2003, waarbij eiseres niet aanwezig was, maar verweerder vertegenwoordigd was door mw. M.M.J.E. Budel van UWV GAK.

De rechtbank overweegt dat de maatmanfunctie van eiseres, die zij laatstelijk vervulde als medewerkster personeelszaken, als passend moet worden aangemerkt. Verweerder had in zijn besluit de voorlaatst uitgeoefende functie van hoofd telemarketing als maatman aangemerkt, wat de rechtbank niet juist achtte. De rechtbank stelt vast dat er geen indicaties zijn dat eiseres vanaf het begin ongeschikt was voor de functie van medewerkster personeelszaken. De rechtbank concludeert dat de arbeidsdeskundige in zijn rapportage van 31 augustus 2001 terecht heeft geconcludeerd dat deze functie passend is voor eiseres.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verplicht verweerder om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres ter hoogte van € 322, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt aangewezen als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. Eiseres krijgt ook het door haar betaalde griffierecht van € 29 vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen en openbaar uitgesproken op 5 november 2003.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Reg.nr.: 02/1547 WAO
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
(…) wonende te (…), eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 14 juni 2002, uitgereikt door UWV GAK te Nijmegen.
2. Procesverloop
Bij besluit van 5 september 2001 heeft verweerder aan eiseres per 29 oktober 2001 (einde wachttijd) een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd, omdat eiseres minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het tegen het besluit van 5 september 2001 ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het laatstgenoemde besluit gehandhaafd.
Het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 22 oktober 2003. Eiseres is aldaar met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mw. M.M.J.E. Budel, werkzaam bij UWV GAK, kantoor Nijmegen.
3. Overwegingen
Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en stelt zich kort gezegd op het standpunt dat haar medische beperkingen zijn onderschat en dat verweerder is uitgegaan van een onjuist maatmanloon.
De rechtbank overweegt als volgt.
Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is, kort weergegeven, degene die op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet in staat is om met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 85% te verdienen van het inkomen dat een met hem of haar wat betreft opleiding en arbeidservaring vergelijkbare gezonde persoon kan verwerven.
Om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen dient eerst te worden vastgesteld welke medische beperkingen eiseres heeft en vervolgens wat de invloed van deze beperkingen is op haar verdienvermogen.
Gelet op de beschikbare medische gegevens, waaronder het rapport van de verzekeringsarts F. Malyar van 17 augustus 2001 en de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts J.P.M. Joosten van 28 januari, 11 april en 24 mei 2002, is de rechtbank van oordeel dat er geen redenen zijn te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder vastgestelde belastbaarheid van eiseres per 29 oktober 2001. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de bezwaarverzekeringsarts kennis heeft genomen van de door eiseres ingebrachte informatie van de behandelend psycholoog L.P.M. Hendriks van 24 oktober 2001 en van de huisarts (…) van 12 november 2001, en dat de bezwaarverzekeringsarts naar aanleiding van deze informatie behalve lichamelijke beperkingen ook beperkingen ten aanzien van de psychische belastbaarheid van eiseres heeft aangenomen.
Door eiseres is aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische klachten en schouderklachten, in welk verband wordt verwezen naar de hiervoor genoemde verklaringen van de psycholoog en de huisarts. De rechtbank onderschrijft deze stelling niet, aangezien voornoemde informatie reeds door de bezwaarverzekeringsarts is meegewogen in zijn rapportages en daarnaast van de zijde van eiseres geen nadere medische stukken in geding zijn gebracht die steun geven aan de opvatting van eiseres dat op de datum in geding van verdergaande beperkingen zou moeten worden uitgegaan. De rechtbank verenigt zich mitsdien met de door verweerder ten aanzien van eiseres in aanmerking genomen medische beperkingen.
Mitsdien oordeelt de rechtbank dat eiseres op 29 oktober 2001 in staat moest worden geacht arbeid te verrichten die qua belasting in overeenstemming is met de voor haar vastgestelde beperkingen.
De in het kader van het arbeidskundig onderzoek geduide functies welke aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd - schadebeoordelaar (fb-code 3931), bankbediende (fb-code 3396) en printplatenmonteur (fb-code 8538) - zijn volgens de rechtbank als zodanig aan te merken en deze zijn ook overigens te beschouwen als algemeen geaccepteerde arbeid waartoe eiseres met haar krachten en bekwaamheden in staat is. De in de
geduide functies voorkomende restricties ten aanzien van het klimmen en klauteren, het reiken en de psychische belastbaarheid (werken onder tijdsdruk en conflicthantering) zijn door de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 11 april 2002 beoordeeld en akkoord bevonden. De door de bezwaarverzekeringsarts gegeven toelichting waarom bedoelde restricties geen overschrijding van eiseresses belastbaarheid opleveren, komt de rechtbank niet onjuist voor.
Eiseres heeft in beroep gesteld dat verweerder is uitgegaan van een onjuist maatmanloon. Daartoe heeft eiseres aangevoerd dat, anders dan waarvan verweerder is uitgegaan, voor de berekening van het maatmanloon van belang is het uurloon dat eiseres verdiende in de maatmanfunctie van medewerkster personeelszaken op de datum dat zij arbeidsongeschikt werd. Dit betoog slaagt. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder bij de berekening van het maatmanloon ten onrechte uitgegaan van het gemiddeld inkomen per uur dat eiseres verdiende in de drie verschillende functies die zij uitoefende gedurende een jaar voorafgaand aan de datum van uitval. Mitsdien moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit op een onjuiste arbeidskundige grondslag berust en daarom moet worden vernietigd.
Verweerder heeft in beroep aangevoerd dat – in weerwil van hetgeen door verweerder in het bestreden besluit is aangenomen – niet als maatman dient te worden aangemerkt de door eiseres als laatst verrichte functie van “medewerkster personeelszaken”, maar de voorlaatst uitgeoefende functie van “hoofd telemarketing”.
Volgens vaste jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 november 1993, RSV 1994/84) moet in beginsel als maatman worden aangemerkt degene die dezelfde arbeid verricht als de verzekerde laatstelijk verrichtte voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien moet worden aangenomen dat die arbeid voor de verzekerde van meet af aan niet geschikt is geweest. Deze afwijking van de hoofdregel kan plaatsvinden indien de omstandigheden van het geval voor het bestaan van een reële ongeschiktheid bij de aanvang van de laatstelijk verrichte arbeid voldoende en ondubbelzinnige indicaties geven.
In het onderhavige geval heeft de rechtbank zulke indicaties niet aangetroffen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de arbeidsdeskundige in zijn rapportage van 31 augustus 2001 heeft geconcludeerd dat voor eiseres de maatmanfunctie van medewerkster personeelszaken als passend kan worden beschouwd. Het is de rechtbank uit de gedingstukken niet gebleken dat eiseres vanwege de vereiste opleiding of anderszins vanaf het begin de kwaliteiten miste voor de functie van medewerkster personeelszaken. In dat verband merkt de rechtbank nog op dat uit de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 28 januari 2002 niet is gebleken dat eiseres ongeschikt was voor de werkzaamheden waarvoor zij was aangetrokken, namelijk de sociale aspecten van het werk. Dat eiseres minder geschikt was om de op een
later tijdstip - ten gevolge van de ziekte van een collega - overgenomen (loon)administratieve werkzaamheden te verrichten, doet hieraan niet af. Mitsdien moet – gelijk verweerder heeft gedaan in het bestreden besluit – de medewerkster personeelszaken als maatman worden aangemerkt.
Gelet op de onjuiste berekening van het maatmanloon dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Het verzoek van eiseres om verweerder te veroordelen tot betaling van schadevergoeding bestaande uit de wettelijke rente over nog na te betalen uitkering moet worden afgewezen, omdat thans nog niet vast staat of sprake zal zijn van een dergelijke nabetaling.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, zijnde € 322 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 322 en wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die deze kosten vergoedt;
bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiseres betaalde griffierecht ad € 29 aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2003 in tegenwoordigheid van F.W. Langhorst als griffier.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto artikel 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: